|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
7 oktober 2020 feest van O.-L.-Vr. van de Rozenkraus |
«God staat altijd aan de kant van kleinen, armen, mensen die lijden en marginalen, zei de heilige Johannes Paulus II. Door mens te worden en geboren te worden in de armoede van een stal, is de Zoon van God de zaligspreking van de treurende in Persoon, en heeft Hij het lot gedeeld van de mens die in alles, behalve in de zonde, naar Zijn beeld is geschapen. Sinds de gebeurtenis op de Kalvarieberg, is het Kruis dat met liefde wordt aanvaard, de weg naar het leven geworden. En als wij de moeilijke weg van het lijden met vertrouwen en overgave gaan, zal de vreugde van de Levende Christus, die ieder verlangen en iedere verwachting te boven gaat, ontluiken voor ons en onze broeders» (5 januari 2004). In een geschiedenis van vijf eeuwen, heeft de Hospitaalorde van Sint-Jan-de-Deo veel voorbeelden tot navolging aan de Kerk gegeven. Het voorbeeld van de heilige Benoît Menni, die door de heilige Johannes Paulus II heilig werd verklaard, herinnert eraan dat hulp aan zieke en noodlijdende mensen een veilige weg is om heilig te worden.
Op 11 maart 1841, in de buurt van de Nieuwe Poort in Milaan, bevalt Louise Figini, echtgenote van Louis Menni, van haar vijfde kind (ze zal er nog tien krijgen). Op dezelfde dag krijgt de pasgeborene bij zijn heilig doopsel in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw van de Fontein, recht tegenover hun woning, de voornaam Angelo. Door hun houthandel geniet de familie Menni een bescheiden welstand. Hun diep geloof gaat gepaard met naastenliefde voor de armen. Dagelijks wordt in het gezin het rozenhoedje gebeden. Na de basisschool volgt Angelo les in de naburige middelbare school en op zijn zestiende gaat hij met een diploma op zak, in dienst bij een bank. Hij wordt ertoe verleid mee te doen met duistere praktijken, maar al vlug verkiest hij zijn geweten te volgen en dit werk te laten staan.
Toegewijd voor iedereen
Op 4 juni 1859, wint het Piemontese leger van Franco de slag van Magenta tegen de Oostenrijkers. Veel gewonden komen toe in het treinstation van Milaan: de jonge Menni biedt zich aan als brancardier. Bij deze gelegenheid, bemerkt hij de Broeders van Sint-Jan-de-Deo en bewondert hun toewijding voor iedereen, zowel voor de geallieerden als de vijand. Deze ontmoeting brengt hem op de gedachte om ook zelf zieken te verzorgen en wel in het religieuze leven. Hij wordt op 13 mei 1860 tot het noviciaat van de Broeders toegelaten, wordt ingekleed en krijgt de naam Broeder Benoît. Het jaar daarop legt hij de tijdelijke geloften af en op 17 mei 1864, de eeuwige.
Sint-Jan-de-Deo (1495-1550) leidde vanaf zijn achtste levensjaar een zwerversleven, eerst als vagebond, dan als herder, soldaat en marskramer. Op 20 januari 1539, hoort hij een preek van de heilige Johannes van Avila, apostel van Andalusië, over de luister van de heilige Sebastiaan, die op die dag als martelaar herdacht wordt. De predikant zegt dat iedereen naar het voorbeeld van deze volmaakte navolger van Christus, eerder moet vasthouden aan de wil om alles te doorstaan, dan een zonde te begaan, want dat is een gevaarlijker kwaad dan de pest die de streek onveilig maakt. Ontsteld door wat hij hoort, loopt Jan door de straten van de stad en roept: «Erbarmen! Erbarmen!». Hij scheurt zijn kleren en rolt zich zelfs in het slijk. Kinderen lopen achter hem aan en roepen: «Dwaas! Dwaas!». Opgesloten in het Koninklijk Ziekenhuis van Granada, ondergaat hij het lot van de geesteszieken van die tijd: vasten, zweepslagen, ijskoud water… om het kwaad te verjagen. Dan begrijpt hij wat zijn roeping is: zijn verder leven zorg verlenen aan de lammen, vagebonden, prostituees en vooral geesteszieken, die hij in het Koninklijk Ziekenhuis ontmoet heeft. Dit wordt het begin van de moderne ziekenhuizen.
Paus Johannes Paulus II zei: «Ook al blijkt hij in zijn geest, in zijn zintuiglijke of intellectuele capaciteiten gekwetst te zijn, toch is een gehandicapte volledig mens en heeft hij de sacrale en onaantastbare rechten die eigen zijn aan elk menselijk schepsel. Onafhankelijk van de omstandigheden waarin iemands leven verloopt, beschikt een mens vanaf het begin van zijn bestaan tot op het ogenblik van zijn natuurlijke dood, over een unieke waardigheid en eigenwaarde. Wie een handicap heeft, met alle beperkingen en leed die dat meebrengt, stelt ons voor de plicht ons met respect en wijsheid te bevragen over het mysterie van de mens… en nodigt ons uit om in iedere broeder en zuster de onvergelijkbare waarde van de mens te erkennen, te aanvaarden en te bevorderen, want hij is door God geschapen om zoon te zijn in de Zoon» (ibid.).
Avonturier?
Benoît Menni zou graag chirurg geworden zijn binnen de Orde. Maar voor het spiritueel welzijn van de Broeders is het nodig dat sommigen onder hen priester worden. In de mening dat hij aanleg heeft voor het priesterschap, sturen zijn oversten hem naar Rome om er te studeren. Op 14 oktober 1866, wordt hij tot priester gewijd. Hij is nog geen zesentwintig wanneer de algemene overste, Pater Alfieri, hem kiest voor een lastige taak: het herstel van de Orde in Spanje. Als gevolg van de antiklerikale wetten van 1850, waren de Broeders van Sint-Jan-de-Deo namelijk uit het land verdreven. Op 14 januari 1867, wordt de jonge priester voorgesteld aan Paus Pius IX, die hem zegt: «Ga naar Spanje, mijn zoon, met de zegen van de Hemel, om de Orde in haar wieg te herstellen». Het is 26 april wanneer Pater Benoît Menni aankomt in Barcelona. De bisschop, Mgr. Navarro, aanziet hem aanvankelijk voor een avonturier en onthaalt hem eerder koel; maar gerustgesteld door een brief van de Paus, geeft hij hem al vlug toelating om in de stad een klein centrum voor gehandicapte kinderen te openen met een twaalftal bedden.
Begin 1873, wordt in Spanje de eerste Republiek uitgeroepen. De godsdienstvervolging wordt twee keer zo erg, vooral door een burgeroorlog tegen het in ere herstellen van de troon. In maart van hetzelfde jaar, vallen de revolutionairen binnen in het kleine ziekenhuis van de Broeders. Pater Menni slaagt erin hen te overtuigen dat er slechts zieke kinderen zijn, die niemand wil. Hij laat de Broeders niettemin burgerkleding dragen en verbergt de liturgische voorwerpen bij vrienden. Onderweg wordt hij door militairen gevangen genomen en pas vrijgelaten op voorwaarde dat hij naar het buitenland vertrekt. Hij wijkt dan uit naar Marseille, maar keert twee keer in het geheim naar Barcelona terug; de tweede keer wordt hij gearresteerd. Hij geraakt vrij door zijn koelbloedigheid en vertrekt naar Tanger (Marokko) om er de bouw van een ziekenhuis te overwegen. Doch het verbod om in Spanje te verblijven, wordt kort nadien opgeheven: de Broeders van Sint-Jan-de-Deo krijgen de toelating om de gewonden van de Spaanse burgeroorlog te verzorgen. Dat doen zij in Pamplona tot in 1876, «zonder onderscheid van partij en alleen uit liefde voor Onze Heer Jezus Christus». De statuten van de «Vereniging van verpleegkundigen, Broeders van Liefde» worden door de regering goedgekeurd. Dankzij edelmoedige weldoeners, koopt Pater Menni een stuk grond voor de bouw van een psychiatrisch ziekenhuis, niet ver van Madrid, in Ciempozuelos. Het eerste gebouw, dat honderd bedden voorziet, wordt al snel te klein; er moet opnieuw gebouwd worden om vijfhonderd zieken te kunnen opvangen.
«De erkenning van de rechten (van gehandicapten) moet gepaard gaan met ieders oprechte inzet om concrete levensvoorwaarden, dragende structuren en juridische bescherming te creëren, die kunnen beantwoorden aan de behoeften en de groeidynamiek van een gehandicapte en van degenen die zijn leefsituatie delen, vooreerst het eigen gezin. Andere overwegingen en ieder particulier belang of groepsbelang mogen geen hinder zijn voor het integraal welzijn van die personen en niemand mag hun de nodige steun en bescherming weigeren, ook niet als dit een grotere economische en sociale last zou betekenen. Misschien hebben personen met een mentale achterstand meer dan andere zieken, nood aan aandacht, genegenheid, begrip en liefde: juist omdat zij bijna ontwapend en weerloos zijn om het leven het hoofd te kunnen bieden, mag men hen niet aan hun lot overlaten» (ibid.).
Rechtvaardig en zachtmoedig
Het herstel van de Orde die Pater Menni in Spanje bewerkt, vereist trouw aan een veeleisende discipline. Maar sommige religieuzen beklagen zich bij de algemene overste en beschuldigen hem van intriges om geld te vinden en van hardheid voor zijn ondergeschikten. «Probeer rechtvaardig en zachtmoedig te zijn, schrijft Pater Alfieri hem: ge moet uw ingewortelde gewoonte om mordicus vast te houden aan uw gedachten en plannen, absoluut laat varen; verhaast de dingen niet.» In 1878, geeft de bisschop van Granada aan Pater Menni toelating om het huis waar Sint-Jan-de-Deo op 8 maart 1550 zijn laatste adem uitblies, opnieuw te betrekken. In deze «wieg van de Orde», worden een weeshuis voor arme kinderen en een tehuis voor bejaarde priesters ondergebracht. In de loop der jaren zal Pater Menni meer dan eenenveertig ziekenhuizen vestigen in Spanje, in verschillende Europese landen en zelfs in Mexico. Volgens de constituties van de Orde, zijn de ziekenhuizen voorbehouden voor mannen. Omdat de Pater geen hulp vindt bij verschillende vrouwelijke congregaties om de zorg voor zieke vrouwen op zich te nemen, richt hij zich tot de Heilige Maagd. Door de Voorzienigheid, ontmoet hij dan twee jonge vrouwen uit Granada, die zich aan God willen wijden: María José Recio en Antonia Giménez.
Pater Benoît stelt hen op de proef: hij vraagt hun biechtvader dat hij hen van hun voornemen zou afbrengen. Maar omdat zij bij hun besluit blijven, brengt hij hen onder in een armzalige kamer bij een bejaarde vrouw in Ciempozuelo. Zij leiden een zeer hard leven in de wasserij van het ziekenhuis en met naaiwerk. Twee andere vrouwen sluiten zich weldra bij hen aan. Vanuit Barcelona schrijft de Pater hun dan een heel lange brief waarin hij hen oproept tot gebed, werk, volharding, liefde tot God en stilte. Kort nadien verhuizen zij naar een grotere woning. De Pater plaatst in hun kapel een heel mooi beeld van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart. In 1882, keurt de bisschop de constituties goed die Pater Menni hun geeft en dragen zij een religieus habijt. De zusters, van wie het aantal snel aangroeit, dragen nu zorg voor geesteszieke vrouwen. Op 30 oktober 1883, overlijdt de overste, zuster María José, als slachtoffer van haar toewijding wanneer een krankzinnige haar aanvalt en vertrapt. In 1892, erkent de Heilige Stoel hun gemeenschap onder de naam “Hospitaalzusters van het Heilig Hart van Jezus”. Pater Menni keert zich naar een beeld van de Heilige Maagd en zegt hun: «Dit is uw Overste!». Het Heilig Hart van Jezus en de liefde van de Heilige Maagd zullen in hun moeilijk apostolaat, hun troost en vreugde zijn. «Ten dienste staan van de zieken, schreef hij, sluit geestelijke bijstand niet uit, maar veronderstelt die van nature.» «Zorg dragen voor het lichaam en de geest», was ook het doel dat Sint-Jan-de-Deo zich vooropstelde en één van de sleutels van zijn werk. Zowel de Zusters als de Broeders richten de zieken naar de unieke bestemming van ons leven: het eeuwig heil.
«Omdat gehandicapten de radicale broosheid van de menselijke conditie zichtbaar maken, tonen zij het drama van pijn en leed. In onze wereld die hongert naar hedonisme en verblind is door vluchtige en bedrieglijke schoonheid, worden hun moeilijkheden dikwijls als een ergernis en provocatie beschouwd en hun problemen als een last waarvan men zich moet ontdoen of die men voortvarend wil oplossen. Als levende iconen van de gekruisigde Christus openbaren zij integendeel de mysterieuze schoonheid van Hem die zich voor ons heeft ontledigd en die gehoorzaam werd tot de dood. Zij tonen ons dat de ultieme waarde van de mens, ongeacht de schijn, in Jezus Christus is gelegen… Daarom kunnen die mensen ons leren wat reddende liefde is, kunnen zij boodschappers worden van een nieuwe wereld die niet meer wordt beheerst door kracht, geweld en agressiviteit, maar door liefde, solidariteit en opvang, een nieuwe wereld getransfigureerd door het licht van Christus, de Zoon van God die voor ons mens werd, gekruisigd werd en is verrezen» (ibid.).
Een paradoxale eer
Maar de initiatieven van Pater Menni kennen niet alleen waardering. In oktober 1891, schrijft hij aan één van de zusters: «Ik dank God dat Hij mij de eer verleent, veel vervolging te kennen; als dief, deugniet, hypocriet en leugenaar behandeld te worden; en dat Hij mij het lijden hielp dragen uit liefde voor Hem, met innige innerlijke vreugde en in volmaakte overeenstemming met Zijn wil». Zo wordt hij in 1893, door een Pater en drie vrouwelijke religieuzen bij het Heilig Officie aangeklaagd voor de meest schandelijke misdrijven. Die Pater, een confrater, is aalmoezenier in het ziekenhuis van Palencia. De plaatselijke bisschop neemt inlichtingen bij de drie zusters; zij bekennen dat de Pater die de aanklager en hun biechtvader is, hun op straf van excommunicatie, een papier heeft doen ondertekenen dat zij zelfs niet mochten lezen, en hen tot een absoluut stilzwijgen over deze zaak verplichtte. Na drie jaar onderzoek, zal het Heilige Officie de volledige onschuld van Pater Menni erkennen.
In juni 1897, beschuldigen de moeder van een geesteszieke, haar partner en de directeurs van twee kranten, Pater Benoît van oneerbare zaken ten opzichte van de zieke. Onder het voorwendsel de zaak toe te dekken, eisen zij bovendien een grote som van hem. Omdat de Pater niet toegeeft aan hun chantage, dagen zijn aanklagers hem voor de rechtbank van Getafe (Madrid), die hem vrijspreekt. De lasteraars gaan echter voort met hun leugencampagne, dit keer in antikerkelijke dagbladen. Een brief uit die tijd aan de zusters in Madrid maakt de innerlijke gesteltenis van de heilige Pater duidelijk: «Elke dag verlies ik smaak in de dingen van hier beneden. Ik verlang alleen nog mijn hart helemaal met Jezus verenigd te houden. Moge God mij verlenen te kunnen lijden voor het heil van talloze zielen… Mijn enig verlangen is zielen helpen redden. Ik zou tot op de dag van het oordeel gekweld, vernederd en misprezen willen worden, als het maar uit liefde is voor Jezus!» In zijn Geestelijke Oefeningen biedt de heilige Ignatius een gelijkaardig ideaal aan: de derde of hoogste graad van nederigheid is navolging van Jezus Christus onze Heer in Zijn armoede en door het verlangen geminacht te worden omwille van Hem (cf de achtste zaligspreking, Mt 5,11) en zelfs door het verlangen «méér als niets en voor dwaas gehouden te worden omwille van Christus, die als eerste zo werd beschouwd, dan als wijs en verstandig in deze wereld» (nr. 167). Nochtans, omwille van het welzijn van de Kerk, vraagt de aartsbisschop van Madrid dat de Pater zijn aanklagers voor het gerecht zou dagen om de reputatie van de Hospitaalbroeders te verdedigen. In 1900, zullen de lasteraars en de twee directeurs van de dagbladen, zwaar worden veroordeeld.
Pijnlijke aanklacht
In dezelfde tijd, wordt de Pater door leden van zijn congregatie aangevallen: in december 1898, klagen een twintigtal religieuzen van de Spaanse provincie hem aan bij de Romeinse Congregatie voor Bisschoppen en Regulieren. Zij vragen zijn afzetting en verwijten hem een buitensporig autoritarisme, slecht beheer van de bezittingen van de Orde en onderdrukking van de vrouwelijke religieuzen die hij heeft gesticht. Eén van de aanbrengers is opnieuw de aalmoezenier van Palencia, die kort nadien uit de Orde zal treden. Deze aanklacht zal geen gevolg kennen. Bovendien wordt Pater Menni voor de vijfde keer herkozen tot provinciaal van Spanje. Wanneer men hem over zijn aanklagers spreekt, verklaart hij: «Zij willen, al of niet geoorloofd, een betrekking krijgen die beter past bij hun talenten of smaak».
In 1903, wordt de Pater na zesendertig jaar ononderbroken bestuur, echter niet meer in zijn functies herkozen. Nu hij vrijer over zijn tijd beschikt, bidt hij meer en wijdt hij zich aan de Hospitaalzusters. In 1909 benoemt de heilige Paus Pius X hem tot apostolisch visitator van heel de Orde, en op 21 april 1911, tot algemeen overste voor een periode van zes jaar. In juni van het daarop volgende jaar, roept Pater Menni de provinciale oversten en enkele leden van het algemeen kapittel bijeen in Rome om verschillende problemen te bespreken, vooral de herziening van de Constituties. Maar de gesprekken verlopen moeizaam: er komt weerstand tegen de algemene overste die verweten wordt dat hij rechtstreeks door de paus werd verkozen. Onder het voorwendsel dat de Pater een zwakke gezondheid heeft, overtuigen sommige religieuzen de kardinaal prefect van de Congregatie voor de Religieuzen dat hij onbekwaam is geworden om nog verder te besturen. Op 10 juni 1912, dient Pater Menni zelf zijn ontslag in wegens zijn gevorderde leeftijd en slechte gezondheid. De kardinaal zal later bitter betreuren dat hij naar de klagers heeft geluisterd, te meer omdat onder hun argumenten bepaalde modernistische ideeën schuilgingen, die Pater Menni niet deelde. Hij mag echter al de huizen van religieuzen die hij heeft gesticht, blijven bezoeken. Daags na zijn ontslag, zegt Paus Pius X hem tijdens een privé audiëntie: «Nu is voor u het ogenblik gekomen om te bidden en raad te geven. – Heiligheid, Ik moest voor alle rechtbanken van deze wereld verschijnen. Ik ben er goed uit gekomen. Ik hoop ooit op dezelfde manier voor Gods rechtbank te worden vrijgesproken en Zijn barmhartigheid te ondervinden. – U zal ze vinden!», zegt de paus hem meerdere keren.
Onze gelijkvormigheid met Christus
Het Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk leert: «Door de dood wordt de ziel van het lichaam gescheiden. Het lichaam gaat tot ontbinding over, terwijl de ziel, die onsterfelijk is, Gods oordeel tegemoet gaat, en erop wacht weer te worden verenigd met het lichaam, wanneer dat bij de wederkomst van de Heer in een veranderde gestalte zal verrijzen». En het preciseert dat het bijzonder oordeel «het oordeel is van de onmiddellijke vergelding, die ieder na zijn dood in zijn onsterfelijke ziel ontvangt, naar de mate van zijn geloof en zijn werken. Deze vergelding bestaat in het mogen binnentreden in de gelukzaligheid van de hemel, onmiddellijk dan wel na een evenredige loutering, of het verwezen worden naar de eeuwige verdoemenis in de hel» (nr. 205, 208). «Vandaag, nu, speelt zich onze bestemming af, luidt de commentaar van paus Benedictus XVI. Door de manier waarop wij ons in het dagelijks leven concreet gedragen, beslissen wij over ons eeuwig lot. Op het einde van ons leven op aarde, op het ogenblik van de dood, zullen wij worden geoordeeld in functie van onze gelijkvormigheid – of het ontbreken ervan – met het Kind dat in de grot van Betlehem moet geboren worden, want Hij is de eenheidsmaat die God aan de mensheid gegeven heeft» (Angelus 9 december 2007). Van die waarheden leefde Pater Benoît, evenals de heilige Jan-de-Deo die aan een hertogin schreef: «Ik vraag u omwille van de liefde voor Jezus Christus, heb deze drie waarheden constant voor ogen: het uur van de dood waaraan niemand kan ontsnappen, de straffen van de hel, de heerlijkheid en het oneindig geluk van het Paradijs. Bedenk goed, dat de dood alles tenietdoet, ons van alles ontdoet wat deze ellendige wereld ons heeft gegeven, en ons alleen een armzalig stuk versleten en slecht genaaide stof nalaat. Als wij in staat van doodzonde sterven, moeten de genoegens van korte duur en de zo vluchtige verstrooiingen, in het eeuwig vuur van de hel uitgeboet worden. Heerlijkheid en geluk, reserveert Onze Heer daarentegen voor Zijn dienaren. Het zijn gelukwensen die geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en geen mensenhart ooit heeft kunnen ervaren (cf 1 Kor 2,9). Mijn dierbare zuster in Christus, laten wij elkaar tenslotte aanmoedigen omwille van de liefde van Jezus Christus, en laten wij ons niet overwinnen door onze vijanden: de wereld, de duivel en het vlees. Bewaar bovenal de liefde, dat is de moeder van alle deugden».
Weldra wordt Pater Menni echter vervangen in zijn opdracht om de verschillende huizen van de Hospitaalzusters te bezoeken en opnieuw uiten sommige zusters tegen hun stichter allerlei ongegronde beschuldigingen. Het wordt hem dan verboden nog in Rome of Spanje te verblijven. In november 1912, wordt hem zelfs ieder contact met de Zusters verboden. Uitgeput door de beproeving, maar ook door verlamming, geeft Pater Menni op 24 april 1914 in Dinan, Frankrijk, zijn ziel terug aan God. Daarna zullen alle beschuldigingen om hem in diskrediet te brengen, volledig worden opgehelderd. In 1985 zal Pater Menni zalig en in 1999 heilig verklaard worden.
Pater Menni «is zoals iedereen die Christus heeft gevolgd, niet ontsnapt aan onbegrip en lijden, zei Paus Johannes Paulus II, zelfs niet vanwege degenen die dichtbij hem stonden… In diepe gemeenschap met de Kerk en met Christus, wist hij de aanvallen te weerstaan en zijn vruchtbaar werk te doen vooruitgaan… Zonder diepe devotie tot het Heilig Hart van Jezus en een bijzondere verering voor de Moeder Gods, zonder het vuur van de Heilige Geest, zou hij dat wonderbare werk nooit tot een goed einde hebben kunnen brengen». Laten ook wij ons in alle omstandigheden door de Heilige Geest leiden!