|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Aquesta carta en català] [Questa lettera in italiano] |
8 september 2022 feest van Geboorte van O.-L.-Vrouw |
Ineen staat die de vrijheid van godsdienst garandeert en waar ongeveer 80% van de bevolking zegt christen te zijn, is het daar mogelijk dat iemand wordt gedood vanwege zijn geloof in Jezus Christus? In Zuid-Afrika, echter, heeft Benedict Daswa, een vurig katholiek, zich gestoten aan en zelfs het leven gelaten door de wijze van denken van zijn medeburgers, voor wie atmosferische rampen evenals ziekten en dood niet worden toegeschreven aan natuurlijke oorzaken, maar aan de aanwezigheid van kwade geesten die worden gemanipuleerd door menselijke wezens. Deze gezinsvader werd zaligverklaard op 13 september 2015. «De zaligverklaring van Benedict, zo benadrukte kardinaal Angelo Amato, is een zegen voor de hele Kerk, voor Zuid-Afrika, voor heel Afrika. Zijn naam Tshimangadzo betekent “wonder” en hij was een waar Gods wonder. De Heilige Geest heeft deze jonge Zuid-Afrikaner veranderd in een ware held van het Evangelie, vergelijkbaar met de eerste martelaren van de Kerk die moedig het geloof hebben verdedigd, al biddend en hun vijanden vergevend.»
Benedict Daswa is op 16 juni 1946 geboren, in het dorpje Mbahe, in de provincie Transvaal. De regio is eerst door protestantse zendelingen, vervolgens door Ierse katholieke missionarissen geëvangeliseerd. Het register van de burgerlijke staat vermeldt het kind aldus: Tshimangadzo Samuel Daswa Bakali. Samuel is een christelijke door de Engelse overheid vereiste naam, Daswa, de familienaam en Bakali, die van de Lemba clan. Na hem zullen zijn ouders, Petrus en Ida, het leven schenken aan vier andere kinderen. Het gezin beoefent de traditionele animistische godsdienst welke een ziel toekent aan alle natuurverschijnselen, de verering van de voorvaderen beoefent, en soms het spiritisme. De ouders zijn landbouwers en veehouders, maar de vader is ook werkzaam in de bouw en in het bos, hetgeen hem in staat stelt de magere inkomsten van de boerderij te vermeerderen. Onze vader, zo verhaalt een van de dochters, «liet ons zien dat we thuis hard moesten werken, en werken voor ons levensonderhoud. Tegelijkertijd bracht hij ons bij dat wij elkaar moesten liefhebben en zelfs de kinderen liefhebben die niet bij onze familie hoorden.» Benedict als zoon gedraagt zich altijd respectvol en gehoorzaam. «Zijn vader hield speciaal van hem», zal Mevrouw Daswa verklaren.
Het middelpunt van het gezin is de grootmoedige en liefhebbende moeder van Benedict. Zij helpt bij de werkzaamheden op het land, weet hoe ze bier moet maken en verkoopt tweedehandskleren om een beetje geld te verdienen voor het gezin. Na haar bekering tot het katholicisme, in navolging van haar zoon, zal ze zich laten zien als zeer gelovige vrouw; ze is een eenvoudige, nederige vrouw die altijd verlangt mensen in nood te helpen. Wanneer haar kinderen zich beklagen dat ze niet genoeg te eten krijgen, antwoordt ze: «Het weinige dat we hebben, moeten we delen met hen die in nood zijn.» De broer van Benedict vat aldus de geest in het gezin samen: «Iedereen is welkom! En wanneer we niet genoeg bedden hebben, gaan wij uit de onzen om ze af te staan aan de gasten en slapen op de grond; het is een kenmerk van onze cultuur. Wanneer wij niet genoeg eten hebben, gaat wat wij hebben naar onze gasten, en eten wij wat overblijft. In onze cultuur eten de gasten het eerst.»
Een duidelijke en onmiskenbare weigering
Voor hij naar school gaat hoedt Benedict de kudden, en wijdt zijn vader hem in de fruit- en groenteteelt in, waarbij hij een klein stuk grond naast de gezinsmoestuin tot zijn beschikking krijgt. In 1957 begint het kind aan zijn schooltijd op een lagere school. Van 1962 tot 1965 zit hij op een andere school die wordt geleid door het Leger des Heils, en maakt vervolgens zijn schoolopleiding af op een school voor middelbaar onderwijs in 1968. Na een specifieke opleiding ontvangt hij het diploma van onderwijzer in 1970. In al de jaren dat hij op school zit wordt hij ondersteund door zijn oom, Franck Gundula, die in Johannesburg woont. Door het contact met een katholieke vriend ontdekt de scholier de schoonheid en de waarheid van het geloof. Een catechist die iedere zondag een groep catechumenen bijeenbrengt onder een vijgenboom, brengt hem de grondbeginselen bij. Na twee jaar onderricht wordt de jongeman gedoopt op 21 april 1963 door Pater Augustin O’Brien. Hij neemt de naam Benedictus aan want hij heeft grote waardering voor het leven van de patriarch van de westerse monniken wiens lijfspreuk hij overneemt: “Ora et labora” (bid en werk); drie maanden later, op 21 juli, ontvangt hij het Vormsel. Benedict wendt zich dan tot Pater Patrick (‘Paddy’) O’Connor die zijn geestelijk leidsman wordt. «Hij kwam naar de missie, zo vertelt de laatste, op zoek naar werk; daar we hem niets hadden aan te bieden hebben we hem financiële steun voorgesteld om zijn studie af te maken. Hij weigerde en zei tegen ons dat hij naar Sibasa zou gaan om te zien of hij daar geen werk kon vinden.» Daar vindt hij emplooi in de schoonmaak van een ziekenhuis. Maar op een dag, wanneer hem wordt gevraagd wat zijn godsdienst is, maakt zijn werkgever hem duidelijk dat, wanneer hij zijn werk wil behouden, hij de katholieke Kerk moet verlaten en zijn eigen geloof moet aanhangen. Benedict tekent daar onmiddellijk en onomwonden verzet tegen aan. «Hij keert terug naar de missie, vervolgt pater Patrick, en deze keer accepteert hij het geld. Ik zei tegen hem dat, wanneer hij het later terug zou willen geven, dat goed was. Dat heeft hij gedaan, en meer dan dat.»
De trouw van Benedict jegens zijn christelijke verplichtingen, onder de invloed van de genade van de Heilige Geest, is een voorbeeld van die christelijke heldhaftigheid die heilige Johannes Paulus II zo zal omschrijven: «er bestaat een coherent getuigenis tot het geven waarvan alle christenen dagelijks bereid moeten zijn, ook ten koste van lijden en zware offers. Immers, de christen is ten overstaan van de talloze moeilijkheden die trouw aan de morele orde met zich meebrengt, geroepen, met de genade van God, ingeroepen in het gebed, tot een soms heroïsche inzet, die wordt gesteund door de deugd van de sterkte, waardoor hij – zoals Gregorius de Grote leert – zelfs de moeilijkheden van deze wereld met het oog op de eeuwige beloning kan liefhebben» (Encycliek Veritatis splendor, n° 93). Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie, zal het redden (Marc. 8,34-35).
De vreugde in het werk
Wanneer hij onderwijzer is geworden beschouwt Benedict zijn taak als een ware roeping: «Hij richtte zich op dit beroep, zo zal zijn zus verklaren, omdat hij van kinderen hield en die wilde voorbereiden op een leven van verantwoordelijke volwassenen.» Hij werkt eerst op een lagere school. In 1973 behaalt hij een diploma hoger onderwijs als student via een schriftelijke cursus. Hij brengt de kinderen goede manieren bij, wederzijds respect en respect voor de wet, voor de ouderen, maar ook voor de waarheid. Omdat hij bijzonder gevoelig is voor de nood van de kinderen uit zeer arme milieus, laat hij hen werken in zijn moestuin tegen beloning zodat ze schoolboeken en uniformen kunnen kopen of gewoon hun studie voortzetten. Omdat hij ervan overtuigd is dat kinderen gewend moeten raken aan werken en niet afhankelijk moeten worden van dingen die ze gratis krijgen, zegt hij tegen hen: «Als jullie iets doen zonder ertoe gedwongen te zijn zullen jullie dat met plezier doen.»
«Werkende mensen, wat hun baan ook moge zijn, werken samen met God zelf, en worden in zekere zin scheppers van de wereld om ons heen. De crisis van onze tijd, die economisch is, sociaal, cultureel en spiritueel, kan dienen als een oproep voor ons allen om de waarde, het belang en de noodzaak van werk te herontdekken, om een nieuw “normaal” te laten ontstaan waarvan niemand is uitgesloten. Sint-Jozefs werk herinnert ons eraan dat God zelf, door mens te worden, het werk niet heeft geminacht» (Apostolische Brief Patris Corde, 8 december 2020, n° 6).
Eerst een gebed
Benedict is zo bescheiden dat hij niet wil dat zijn weldaden bekend worden: hij verleent discreet financiële hulp aan de ouders van kinderen die deze werkelijk nodig hebben. Hij bezoekt de gezinnen waarvan de kinderen niet meer naar school willen. «Kinderen zijn het licht van morgen, verklaart hij. Wij moeten alles doen om hen een goede opvoeding te geven.» Wanneer hij directeur is geworden van de school van Nweli in 1978, laat hij vijf extra klassen opzetten, voert de gewoonte in van schooluniformen, introduceert een nieuwe moestuin en schoolmaaltijden, bevordert alle vormen van sport, muziek- en zangles op school en in het dorp. Voor de jongens organiseert hij een voetbalelftal maar neemt er afstand van als spelers hun toevlucht willen nemen tot doping, en stelt een nieuw elftal samen. Hij weigert ook het dragen van amuletten die de overwinning moeten garanderen. Op school is hij een veeleisende directeur die rekent op een onberispelijk professioneel en moreel gedrag zowel van de kant van de leerlingen als van de leraren. Met die laatsten komt een solidaire groep tot stand: wanneer er moeilijkheden zijn, kan men rekenen op hem en op de anderen voor het vinden van hulp. Benedict hecht groot belang aan punctualiteit, vooral van de kant van de onderwijzers: «Als wij van de kinderen discipline verwachten, moeten we zelf gedisciplineerd zijn, eerlijk in onze manier van werken en de school niet voortijdig verlaten.» Op een dag maakt een leraar inbreuk op dit voorschrift: Benedict loopt naar zijn auto en neemt hem mee terug naar school om de lessen van de volgende dag goed voort te bereiden en brengt hem vervolgens persoonlijk naar zijn plaats van bestemming. Wanneer hij lid is van het Verbond van Leraren van Transvaal, wordt hij gekozen tot secretaris van de plaatselijke afdeling. Hij begint de vergaderingen van het Verbond met een gebed, desnoods alleen, als niemand mee wil doen, en deinst er niet voor terug zich in het openbaar overeenkomstig het geloof te gedragen; zonder ermee te koop te lopen, noch te proberen het anderen op te leggen, maakt hij er geen geheim van.
Na de dood van zijn vader voorziet Benedict als oudste zoon met zijn werk in de behoeften van zijn familie en maakt het op die manier mogelijk dat meerdere leden kunnen studeren. In zijn dorp wordt hij gerespecteerd om zijn eerlijkheid en integriteit. In 1974 trouwt hij met Shadi Eveline Monyai (overleden in 2008); het echtpaar krijgt acht kinderen. Door aloude gewoonten aan zijn laars te lappen, stelt hij zich bloot aan spot wanneer hij persoonlijk water gaat halen uit de rivier, de luiers van de kinderen wast en zijn vrouw helpt in de huishouding; hij nodigt trouwens ook zijn jongens uit hetzelfde te doen. De gelijkwaardigheid van beide echtelieden is voor hem niet iets theoretisch. «Mannen moeten van hun vrouwen niet allerlei persoonlijke diensten verwachten wanneer zij al genoeg te doen hebben in het huishouden.» Zijn gedrag is zo ongebruikelijk dat sommigen zelfs beweren dat hij behekst is. Voor zijn gezin bouwt hij zelf een huis van bakstenen. De betrekkingen met de kinderen zijn zeer hartelijk. Zijn oudste, destijds op de middelbare school, herinnert zich hun laatste gesprek voor zijn dood: «Hij nam me mee in de auto naar de school Saint Brendan, en we hadden een lang gesprek. Toen hebben we samen gebeden en hebben we elkaar gekust.» Benedict is voor zijn neven en achterneven ook net zo zorgzaam.
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Geloof in Jezus Christus is voor Benedict Daswa, de bron waaraan het gezinsleven zich moet laven om een ware “huiskerk” te worden (cf. CKK, n° 1656). «Hij leerde ons de Rozenkrans, het lezen van de Bijbel en hoe de Mis te volgen, zal een van zijn dochters vertellen. Hij moedigde ons aan om aan de activiteiten voor de jeugd van de parochie deel te nemen en wij baden in het gezin.» De schoonzus van Benedict herinnert zich: «Wat ik heb gezien van de onderlinge verhoudingen in het gezin was voorbeeldig. De kinderen werden opgevoed om niet te eten voor het gebed voor de maaltijd was gebeden, en om na de maaltijd het dankgebed uit te spreken, ’s morgens te bidden na het opstaan en ’s avonds voor het slapen gaan.» Een catechist die het voorrecht had gehad in het gezin Daswa ontvangen te worden, vertelt: «Voor het slapen gaan kwam het gezin bijeen. De vader las een passage uit de Bijbel voor; vervolgens zongen allen tezamen, en baden wij de oefening van berouw, het Onze Vader en het Wees Gegroet. Benedict en Eveline hebben het geloof aan hun kinderen doorgegeven, dat was voor hen een verantwoordelijkheid die ze op niemand anders hadden willen afschuiven.» Benedict organiseert ook meer in het algemeen bijeenkomsten om dingen te delen en vriendschappen te sluiten. Met Kerstmis komen allen bijeen en ontvangt iedereen een cadeautje. Op toerbeurt nuttigen ze de maaltijd bij de een en de ander.
«De ouders zijn de eerste en voornaamste opvoeders van hun kinderen… Binnen het gezin zijn de ouders door woord en voorbeeld voor hun kinderen de eerste geloofsverkondigers en dienen zij de eigen roeping van elk onder hen, heel bijzonder wanneer het om een gewijde roeping gaat, met zorg te bevorderen» (CKK, nrs 1653 en 1656).
Het hele leven van Benedict, zowel privé als publiek, staat onder invloed van zijn betrekking tot Christus. Talloze mensen zijn onder de indruk wanneer ze meneer de directeur zijn vrouw in het huishouden zien helpen, of in de tuin werken als een gewone arbeider. Een collega die wordt bevorderd in een leidende functie komt hem om raad vragen. «Laten we met een gebed beginnen», vraagt Benedict hem en opent zijn Bijbel, leest een paar verzen en vraagt God vervolgens hen te geleiden tijdens die samenkomst. «Wees nederig! zegt hij vervolgens. Een schooldirecteur moet nederig zijn, met zijn personeel, met zijn leerlingen, met de ouders.» Laten allen zich in de omgang met elkaar leiden door nederigheid, vroeg heilige Petrus aan de eerste christenen (1 Pet. 5,5).
Benedict zet zich ook in voor de missie van de catechist. Zuster Angela, coördinatrice van de catechismuslessen in de parochie, is zeer onder de indruk van de heiligheid van zijn leven: «Ik durf zelfs te zeggen dat alles in hem christelijk was… Hij sprak niet veel over zijn geloof, maar beleefde het diepgaand en in stilte.» Het geestelijk leven van Benedict wordt gevoed met gebed en het veelvuldig ontvangen van de sacramenten. Soms leidt hij een zondagse bijeenkomst in afwezigheid van de priester; hij maakt bovendien deel uit van een groepje christenen die soms bij hem bij elkaar komen om de rozenkrans te bidden en het Woord Gods met elkaar te delen. In zijn ogen vindt de Evangelieverbreiding plaats via hechte, levendige parochies. Wanneer men een parochieraad instelt wordt hij gekozen tot voorzitter, en nodigt hen uit die daartoe de middelen hebben, in het bijzonder de door de Overheid bezoldigde onderwijskrachten, bij te dragen in het onderhoud van de priesters en de catechisten. Hij neemt deel aan de bouw van de kerk van Nweli, toegewijd aan de Tenhemelopneming van Maria, patrones van Zuid-Afrika. Daarvoor vervoert hij soms stenen en andere materialen in zijn eigen auto. Dankzij zijn invloed accepteren jongeren uit de streek het aan dat werk mee te doen. Men zal hem overigens verwijten dat hij aan dat gebouw voorrang heeft gegeven boven de bouw van zijn eigen huis. Zijn vrije tijd wordt in beslag genomen door werken van liefdadigheid: zieken- en armenbezoek, maar ook bezoek aan katholieken die hun geloof niet meer in praktijk brengen. Wanneer hij wordt gevraagd in ruzies binnen een gezin tussen beiden te komen, begint hij met zijn eigen gezin bijeen te roepen en vraagt voor het echtpaar in moeilijkheden te bidden. «In sommige ernstige gevallen, zo zal zijn dochter getuigen, heeft hij ons zelfs gevraagd te vasten.» Vaak werd onder zijn invloed de vrede hersteld.
Een compromitterende afwijzing
Benedict heeft een levendige belangstelling voor het maatschappelijk leven en is secretaris van de traditionele dorpsraad. Het plaatselijk hoofd waardeert zijn zienswijzen en geeft blijk van zijn achting. De manier van leven van Benedict, die zijn geloof nooit onder stoelen of banken steekt, komt hem evenwel op talloze vijanden te staan die hem zullen veroordelen omdat hij de animistische tradities de rug heeft toegekeerd en het christelijk geloof omhelsd dat wordt geïdentificeerd met de westerse mentaliteit. Met zijn duidelijke afwijzing van de hekserij haalt hij zich binnen de dorpsraad veel wrok op de hals; mensen die jaloers zijn op zijn succes schrijven het juist toe aan de hekserij, zelfs de vruchtbaarheid van zijn moestuin… In de jaren voorafgaand aan de dood van Benedict valt overigens een toename waar te nemen van de criminaliteit, die verband houdt met de bijgelovigheid, vooral in het noordoostelijke deel van Zuid-Afrika.
«Alle praktijken van magie of tovenarij, waardoor men ernaar streeft de occulte krachten te beheersen om ze aan zich dienstbaar te maken en een bovennatuurlijke macht te verkrijgen over zijn naaste – zelfs al was het om diens gezondheid te redden – zijn ernstig in strijd met de deugd van godsvrucht. Deze praktijken zijn nog meer te veroordelen, wanneer ze vergezeld gaan van de bedoeling schade te berokkenen aan de medemens of wanneer zij een beroep doen op de tussenkomst van boze geesten. Ook het dragen van amuletten is af te keuren. Het spiritisme gaat vaak vergezeld van waarzeggerij of magie. Daarom waarschuwt de Kerk de gelovigen om zich ervan te onthouden. Het gebruik van zogenaamde traditionele medicijnen wettigt noch het aanroepen van boze geesten noch het misbruiken van de lichtgelovigheid van sommige mensen» (CKK, n° 2117).
Enkele eurocenten
Tussen november 1989 en januari 1990 slaat de bliksem toe en zet meerdere huizen van het dorp van Benedict in brand. De “wijzen” beweren dat er geen natuurlijke oorzaak in het spel is maar hekserij. Sommigen richten hun verdachtmakingen op de christelijke onderwijzer. Om zekerheid te krijgen besluit de raad van het dorp een beroep te doen op een vermaarde tovenaar en ieder gezinshoofd wordt uitgenodigd een deel van diens honorarium te betalen. Benedict weigert de gevraagde som, 5 rands, dat wil zeggen minder dan 50 eurocent, te betalen. Hij probeert het dorpshoofd en zijn raadslieden uit te leggen dat de bliksem en de storm natuurlijke verschijnselen zijn, dat het zoeken naar schuldigen zeker zou leiden tot moord op onschuldigen, en dat hij op grond van zijn geloof in Jezus, die beslissing niet kan aanvaarden. Dan wordt geïnsinueerd dat die weigering een grond van vermoeden van zijn schuld inhoudt. Benedict die zich bewust is van het gevaar vraagt aan zijn vrienden voor hem te bidden; de zondag voorafgaand aan zijn moord brengt hij een bijzonder lange tijd door in de kerk met bidden en Bijbellezing. Op 25 januari 1990 worden tijdens een ongewoon heftig onweer meerdere hutten met strooien daken getroffen. De 28e roept het dorpshoofd de raad bijeen ter bespreking van de kwestie van de blikseminslag, voor de komst van Benedict. Er wordt besloten het nodige bedrag te verzamelen om de tovenaar te raadplegen. Wanneer hij hiervan op de hoogte wordt gebracht herhaalt de schooldirecteur zijn weigering hieraan mee te werken.
Op 2 februari, feest van de Presentatie van Jezus in de Tempel, rijdt Benedict zijn schoonzus met haar zieke baby in zijn auto naar de dokter. Wanneer hij weer terug is, vraagt een jongeman die een grote zak plantaardige producten bij zich heeft, hem naar zijn huis te brengen. Wanneer hij hem voor zijn huis heeft afgezet rijdt Benedict tijdens het vallen van de nacht in de richting van zijn eigen dorp, maar een boomstam en grote keien versperren hem de weg. Hij stapt uit de auto en staat oog in oog met jongelieden die stenen naar hem gooien. Gewond en bebloed probeert hij een huis in te vluchten, maar moet er weer uit wanneer de aanvallers dreigen het in brand te steken. Hij vraagt dan vergeefs hem te sparen, maar krijgt wel toestemming om een ogenblik te bidden. Terwijl hij op zijn knieën zit dient een jongeman hem een harde klap met een knots toe die zijn hoofd verbrijzelt. Een ander gooit kokend water over hem heen. Zo komt op vijfenveertigjarige leeftijd deze voorbeeldige leek aan zijn einde.
Tijdens de zaligverklaring van Benedict Daswa in de kerk van Nweli, aan de bouw waarvan hij had meegewerkt, merkte Mgr. Rodrigues, bisschop van het diocees Tzaneen, op: «Benedict heeft geleefd in een geest van vrijheid die is gebaseerd op de vrijheid van Jezus Christus. Het geloof heeft hem bevrijd van de angst voor hekserij, kwade geesten en duistere machten. In werkelijkheid getuigen zijn leven en zijn dood ervan dat hekserij en iedere vorm van vergoddelijking geen enkele zin hebben en een last zijn die de menselijke geest die vaak door angst en onwetendheid is beïnvloed, alleen maar onderwerpt.» Vrijheid is in de mens een kracht van groei en rijping in waarheid en goedheid. De keuze voor ongehoorzaamheid en kwaad is misbruikte vrijheid en leidt tot de slavernij van de zonde (cf. Rom. 6,17). De vrijheid bereikt haar volmaaktheid wanneer zij aan Gods orde, onze zaligheid, is onderworpen. Jezus Christus is ons de weg komen wijzen naar de ware vrijheid. Het is van belang hiervan te getuigen door onze trouw aan het Evangelie: «De trouw van de gedoopte is een fundamentele voorwaarde voor de verkondiging van het Evangelie en voor de zending van de Kerk in de wereld. Om aan de mensen de kracht van zijn waarheid en zijn uitstraling te tonen, moet de heilsboodschap waarachtig zijn door het levensgetuigenis van de Christenen» (CKK, n° 2044). Moge de zalige Benedict Daswa voor ons de genade verkrijgen van Christus te getuigen door ons hele leven, opdat in alle dingen God zal worden verheerlijkt!