|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
3 mei 2021 feest van hh. Apostelen Filip en Jacob de Mindere |
«Een biechtvader is waarlijk geroepen iedere dag de “periferieën van kwaad en zonde” te bezoeken, en zijn werk is een echte pastorale prioriteit. Biecht horen is een pastorale prioriteit. Alstublieft, geen borden met de tekst “Biechten alleen op maandag en woensdag van zo tot zo laat”. Biecht horen doen we altijd wanneer erom gevraagd wordt. En als u daar in de biechtstoel zit te bidden, laat de deur open, dat is het open hart van God.» Pater Giacomo da Balduina heeft met grote geloofsgeest zijn missie als biechtvader vervuld.
Benjamin Ange is het achtste van de tien kinderen van Jacques Filon en Joséphine Marin. Hij is geboren op 2 augustus 1900 in de buurt van Padua in Noord-Italië (Venetië). Zijn vader zorgt voor meer dan voldoende eten voor zijn gezin als beheerder van een groot agrarisch landgoed van baron Hugues Trèves. Joséphine is de ziel van het huis dat is gelegen in Balduina; onder haar vrome en voortvarende leiding groeit Benjamin vredig op in de sfeer van een warm gezin. Hij is altijd bereid een dienst te bewijzen en past zich aan aan wat zijn broers en zussen willen. De jonge jongen is gefascineerd door godsdienstige ceremonies die hij in gezinsverband bijwoont in de zeer nabijgelegen parochiekerk. Hij bewondert de priesters en leert al snel de Mis te dienen. Thuis organiseert hij een kleine parochie bestaande uit de kinderen uit de omgeving. Op een altaar dat door zijn grote broer, François, in elkaar is gezet, draagt hij zijn “Mis” op: de schorten van mama doen dienst als liturgische ornamenten. Bij gebrek aan een preekgestoelte, houdt hij zijn preek vanaf een hoge stoel. Tijdens een plechtige uitvaartdienst worden dode dieren ter aarde besteld. Hij verenigt zelfs vriendjes “in de echt”, met grote oprechte ernst. Die kinderspelletjes zijn in het geval van Benjamin het verlengstuk van een innerlijk leven dat tot uitdrukking komt in persoonlijk gebed, dat in afzondering plaats vindt, en in zijn grote toewijding om de priesters te dienen aan het altaar. Op tienjarige leeftijd ontvangt hij het sacrament van het Vormsel en het jaar daarop doet hij zijn Eerste Communie.
De graaf van Padua
Op school, echter, ondervindt de jongen moeilijkheden: lessen leren blijft moeizaam en de resultaten laten te wensen over. De onderwijzeres kan met moeite over iets anders dan zijn stiptheid, zijn discipline en zijn goede wil lovende woorden spreken, tijdens de drie jaar op de lagere school van Balduina. Tijdens de volgende vier jaar gaat de scholier naar Lendinaria, in de naburige provincie Rovigo. Door zijn terughoudendheid en zijn solitair karakter wordt hij snel het doelwit van de plaatselijke kwajongens, te meer door de rivaliteit ten aanzien van mensen uit Padua. Op een dag legt Benjamin, zeldzame luxe in die dagen, op de fiets een traject tussen school en huis af en wordt door twee jaloerse leeghoofden aangevallen: «Daar komt de graaf van Padua; laten we een reverence voor hem maken en een steen naar hem gooien.» Het onschuldig kind wordt aan het hoofd geraakt, maar hij vergeeft zijn klasgenootjes. Meer dan eens keert hij gewond naar huis. In Lendinaria heeft Benjamin een Kapucijner klooster gevonden dat hem in alle opzichten aantrekt. Hij is gecharmeerd van de vriendelijke, gastvrije, lachende Broeders, hun habijt dat wordt omgord door een koord met drie knopen erin, het gezongen officie in de kapel. Vanaf de eerste keer is hij kind aan huis in dit klooster. Zijn ouders bieden overigens de reizende Bedelbroeders regelmatig gastvrijheid en talloze volgelingen van de Poverello (heilige Franciscus van Assisi) hebben in de familie meegegeten. Door het contact met de Blote-Voeten-Broeders met hun weelderige baarden en hun blijde, eenvoudige manier van leven in armoede, begint Gods roep tot het kind door te dringen.
Wanneer hij zijn ouders erover in vertrouwen neemt, zijn die verheugd. Maar de parochie wordt door onenigheden verdeeld en de gang van de jongeman naar het klein seminarie wordt meerdere malen uitgesteld. Tenslotte neemt pastoor Carlo Trentin, een priester met een sterke persoonlijkheid, de jongen onder zijn hoede en beveelt hem aan bij de Kapucijnen: «Mijn jeugdige parochiaan heeft altijd een onberispelijk gedrag vertoond: nederig, bescheiden, de Kerk toegewijd, hij houdt van godsdienstige vieringen; hij dient de Mis met een waarlijk stichtelijke ingetogenheid; hij is een leermeester met aandacht voor de kinderen in de catechismusles; iedere dag gaat hij aan het altaar ter communie: hij heeft nooit aan iets anders gedacht dan aan zo goed als mogelijk zijn plichten in het gezin te vervullen en aan zijn godsdienstige plichten te voldoen; daarom kan ik zonder twijfel verklaren dat zijn leven het meest stichtende voorbeeld is geweest van een vrome, bescheiden, waarlijk door en door christelijke zoon». De jongen gaat dus naar het “serafijns” klein seminarie (huis ter opleiding van toekomstige Kapucijnen) van Rovigo, op 13 oktober 1917. Hij is zeventien jaar en bevindt zich tussen medeleerlingen van tien en elf jaar, maar hij past zich goed aan en onderwerpt zich zonder tegenzin aan de discipline. Een oude klasgenoot, eerwaarde Albert de Dueville, heeft het volgende portret van hem nagelaten: «Terughoudend, zeer verlegen, wellicht zelfs een beetje melancholiek, met eerder beperkte capaciteiten. Van normale lengte, maar teer van gestel en een zielig voorkomen. Uit zijn bleek, bloedarmoedig gezicht straalde altijd een beminnelijke zachtmoedigheid. De tamelijk zeldzame keren dat hij sprak was hij altijd kalm, eenvoudig, kort van stof, maar vol wijsheid… Als men hem wel eens een verwijt maakte bleef hij heel kalm en waardig.»
Niet gemaakt voor het religieuze leven
In maart 1918 wordt Benjamin gemobiliseerd. Hij wordt ingedeeld bij het 68e regiment infanterie dat in Milaan is gelegen en aarzelt niet zijn voedselporties te delen met zijn kameraden en klaagt nooit. Wanneer hij met permissie is gaat hij naar de dichtstbijzijnde pastorie om er zijn diensten aan te bieden. Hij laat er de herinnering achter aan een vrome, vreedzame, geduldige en vriendelijke jongeman. Na zijn demobilisatie in 1921 hervat hij al spoedig zijn studie in het klein seminarie. Op 28 september 1922 wordt hij gekleed in het bruine habijt van de Kapucijnen in het klooster van Bassano del Grappa waar hij de naam aanneemt van Broeder Giacomo de Balduina. Tijdens zijn noviciaatsjaar maakt hij zich vertrouwd met het kloosterleven, met de liturgische officies in het koor, maar ook met de huishoudelijke taken. Op een dag verklaart zijn novicemeester onomwonden tegenover hem: «Mijn zoon, je bent niet gemaakt voor kloosterling; je bent niet geslaagd voor je studie, je bent te verlegen voor collectes…» De novice antwoordt met nadruk: «Ook al kan ik dan geen kloosterling worden, heb nog een beetje geduld met mij en wat naastenliefde jegens mij; ik zal de vaat doen, ik zal in de stal slapen als er geen plaats is voor mij in het klooster.» Het antwoord stelt de pater tevreden en Broeder Giacomo legt zijn tijdelijke geloften af op 29 september 1923; bij die gelegenheid hoort hij hoe hij voor zijn moeder wordt opgehemeld: «Mevrouw, ik moet bekennen dat ik perplex sta van uw zoon, want hij kan alleen maar bidden.»
Dan beginnen drie jaren studie voor de jonge profes. In die tijd laat een medeleerling zich tegenover hem lovend uit over een broederschap: de “Vrome Unie van Slachtofferzielen”. Broeder Giacomo antwoordt hem dat hij niets meer te geven heeft: hij heeft zich al als slachtoffer aangeboden voor de priesters, en hij heeft de heldhaftige akte van liefde uitgesproken voor de zielen in het Vagevuur en die aldus geformuleerd: «O, mijn God, in vereniging met de verdiensten van Jezus Christus, uw Zoon, en met die van de Allerheiligste Maagd Maria, bied ik U ten gunste van de zielen in het Vagevuur alle werken ter genoegdoening aan die ik in de loop van mijn leven zal volbrengen evenals de werken die op mij na mijn dood van toepassing zullen worden verklaard.» Op 8 december 1926 legt de jonge kapucijner monnik de plechtige gelofte af in de handen van de provinciaal vicaris. Hij begint vervolgens aan een tweede periode van drie jaar studie theologie in Venetië. Tot grote verbazing van zijn superieuren zijn de resultaten heel behoorlijk. In de loop van het jaar 1927-1928 gaat zijn gezondheid echter plotseling achteruit, met verontrustende symptomen. Hij verplaatst zich nog maar langzaam, met kleine haastige pasjes, alsof hij zo voorover kon vallen. Al is hij over het algemeen volledig in het bezit van zijn verstandelijke vermogens, drukt hij zich nog maar met moeite uit. Bij warm weer, heeft hij last met spreken en kan hij zich niets herinneren en kan niet meer redeneren. Daar komen ook nog ingewandsstoornissen en slapeloosheid bij. Hij zit dan ook uren achtereen alleen in zijn cel.
Vredige vreugde
In mei 1928 stelt een arts bij hem de ziekte van Parkinson vast, die alleen maar erger wordt. Hij woont dan nog bepaalde colleges bij en Pater Paulino de Premariacco vat de andere voor hem samen en voorziet ze met name van uitleg. De superieuren van de provincie Venetië stellen de opportuniteit van een wijding aan de orde: op gunstig advies van pater Paulino krijgt Broeder Giacomo dispensatie voor een studiejaar. Nu zijn ziekte nog niet al te zeer is gevorderd ontvangt hij de kleine ordes, het sub diaconaat en het diaconaat en vervolgens, op 21 juli 1929, het priesterschap, uit handen van de eerbiedwaardige Pietro La Fontaine, patriarch van Venetië. Op 4 augustus draagt hij een eerste gezongen Mis op in zijn parochie in Balduina. Pastoor Carlo Trentin ontvangt hem met trots en houdt bij die gelegenheid een redevoering die klinkt als een klok. Pater Giacomo, voortaan priester voor de eeuwigheid, straalt van vredige vreugde. Ieder jaar zal hij met een dankzegging de mooie dag gedenken van zijn priesterwijding die hij altijd zal beschouwen als een geschenk van de Hemel. Nog een jaar zet hij zijn studie theologie voort in Venetië, voor zo ver zijn vermogens dit toelaten.
Dan wordt hij voor vijftien maanden naar Slovenië gezonden, vervolgens naar Udine in de Friuli streek. Daar functioneert het kapucijner klooster als een toevluchtsoord waar zij die zich willen verzoenen met God en in alle discretie een nieuw leven willen beginnen, welkom zijn. Pater Giacomo wijdt zijn leven aan het ambt van biechtvader. Er is voor hem een cel ingericht die is voorzien van een rooster in de muur, wat hem in staat stelt biecht te horen zonder zich te hoeven verplaatsen. Zestien jaar lang zal hij er tientallen biechtelingen ontvangen, en verwelkomt, op ieder uur van de dag, voor de beeltenis van de Christus met doornenkroon, hen die zich bij hem melden als bij een consultatiebureau waar men Gods vergeving krijgt.
De macht zonden kwijt te schelden die Christus aan zijn Apostelen geeft op de avond van zijn Verrijzenis (cf. Joh 20,23) als eerste vrucht van zijn Lijden en sterven, is van toepassing op het grootste kwaad dat ons kan treffen. Want, zo brengt de Catechismus van de Katholieke Kerk ons in herinnering «er bestaat vanuit het geloof beschouwd geen groter kwaad dan de zonde en niets heeft ernstiger gevolgen voor de zondaars zelf, voor de Kerk en voor de gehele wereld» (CKK, nr. 1488). Heilige Johannes Paulus II benadrukt echter dat «het specifiek ambt van de priesters de uitoefening van het “gemeenschappelijk priesterschap” van alle gelovigen niet uitsluit maar juist omvat. Hij die jou heeft geschapen zonder jou, zegt H. Augustinus, zal je niet zonder jou rechtvaardigen. De actieve rol van de christen in het sacrament van de Boetedoening bestaat eruit de eigen fouten te erkennen die, behalve in uitzonderlijke gevallen, individueel wordt afgelegd tegenover een priester; zijn spijt tot uitdrukking te brengen voor de belediging die God is aangedaan, het berouw; zich nederig te onderwerpen aan het institutioneel priesterschap van de Kerk om het “werkzame teken” te ontvangen van de goddelijke vergeving, de absolutie; door de genoegdoening die door de priester is opgelegd aan te bieden ten teken van de persoonlijke deelname aan het zoenoffer van Christus die zich heeft aangeboden aan de Vader als offerbrood voor onze zonden; tenslotte de dankzegging voor de verkregen vergeving» (Generale Audiëntie van 15 april 1992, nr. 7).
«Mijn geluk is er niet door veranderd»
Pater Giacomo wordt de vaste biechtvader van twee derde van de geestelijkheid van Udine. Hij is altijd beschikbaar, tot grote opluchting van zijn biechtelingen, zelfs wanneer hij er zijn maaltijd of middagdutje voor moet onderbreken en zelfs als hij een hersenvliesontsteking heeft waar hij maar niet van af komt en die zwaar op hem drukt. De hulpbisschop van Udine, Mgr. Luigi Cicuttini, zal hierover schrijven: «Ik ben jarenlang biechteling geweest bij de aanbeden pater Giacomo. Hij heeft me altijd verwelkomd met een vaderlijk hart en ik ben altijd weer met een opgelucht hart vertrokken. Hij was een man van weinig woorden, maar de glimlach op zijn gezicht, zijn vaderlijke goedheid waren van dien aard dat ze in het hart het spoor achterlieten van een hemelse troost.» De Pater kent echter ook mislukkingen in zijn ambtsuitoefening, maar juist die teleurstellingen verankeren hem nog dieper in het geloof, de hoop en de liefde, zoals wordt uitgedrukt in een gebed dat hij ons heeft nagelaten: «Heer, de schepselen die ik heb bemind uit liefde voor U hebben mij verlaten, maar mijn geluk is er niet door veranderd omdat U alleen, Heer, mij niet zult verlaten en ik hoop, met uw genade, U nooit te zullen verlaten.»
Ontvang de heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven (Joh 20,22-23). Met deze woorden stelt Jezus zijn Apostelen aan als zij die mogen oordelen over de innerlijke gesteldheid van hem die om vergeving van zijn zonden vraagt. Een taak waar een mens die zelf zondig is voor terugdeinst. Hoe zou een priester zich van die taak kunnen kwijten zonder een intieme betrekking met Hem die zijn leven heeft gegeven om de zondaren te redden? «De “goede biechtvader”, zo zegt Paus Franciscus, is voor alles een waarachtige vriend van Jezus, de Goede Herder. Zonder die vriendschap zal het moeilijk worden dat vaderschap tot wasdom te laten komen, dat zo onontbeerlijk is voor het ambt der verzoening. Vriend van Jezus zijn betekent voor alles gebed beoefenen. Zowel een persoonlijk gebed met de Heer waarbij voortdurend wordt gevraagd om de gave van herderlijke naastenliefde, als ook een specifiek gebed ter uitoefening van het biechtvaderschap en voor de gelovigen, broeders en zusters die naar ons toe komen, op zoek naar Gods barmhartigheid. Een “in gebed gewikkeld” ambt van verzoening zal de geloofwaardige weerspiegeling zijn van Gods barmhartigheid en zal die uitingen van hardheid en onbegrip voorkomen die soms ook in de sacramentele ontmoeting ontstaan. Een biechtvader die bidt weet goed dat hij zelf de eerste zondaar is en de eerste die wordt vergeven. Men kan in het sacrament niet vergeven zonder ervan bewust te zijn dat men zelf tevoren vergeven is. En het gebed is dus de eerste garantie om niet in die houding van hardheid te vervallen die zinloos de zondaar oordeelt, en niet de zonde. In het gebed moet men smeken om de gave een verwond hart te bezitten dat in staat is de verwondingen van de anderen te begrijpen en te genezen met de olie van de barmhartigheid, de olie die de barmhartige Samaritaan heeft gegoten in de wonden van de arme drommel met wie niemand medelijden heeft getoond (cf. Luc 10,34). In het gebed moeten we vragen om de kostbare gave van nederigheid, opdat altijd duidelijk moge blijken dat de vergeving een gave om niet is, een bovennatuurlijke gave van God, waarvan wij de eenvoudige, hoewel noodzakelijke beheerders zijn, omdat Jezus zelf dat wil: en Hij zal er zich zeker over verheugen als wij ruimschoots gebruik maken van zijn barmhartigheid. In het gebed roepen wij eveneens de hulp van de Heilige Geest in, die een Geest is van onderscheidingsvermogen en compassie» (17 maart 2017).
Veiligheid bij het tabernakel
Op een dag stuurt men Pater Giacomo naar een befaamde professor in de neuropathologie die hem in Udine op spreekuur ontvangt. De diagnose is onherroepelijk: «Ik stel vast dat deze Pater is aangetast door het post-encefalitisch syndroom van Parkinson. Tegen de ziekte die langzaam maar zeker zal verergeren kan de patiënt over een paar jaar onmogelijk nog strijd voeren.» De Pater wordt verzorgd met scopolamine, een stof die de voortschrijding van de ziekte vertraagt en de symptomen ervan wegneemt. In 1934 schrijft zijn superieur: «De Bulgaarse behandeling is waarlijk wonderbaarlijk geweest voor Pater Giacomo die nu rechtop loopt, met gemak spreekt, niet meer trilt. Het rechterbeen sleept nog een beetje… De behandeling zal lang duren: we hebben naar Bulgarije geschreven voor de medicijnen.» Dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit en wordt scopolamine bijna onvindbaar. Dan wordt voor de Pater om permissie gevraagd altijd zittend in zijn kamer, de votiefmis voor de Heilige Maagd te vieren. Het luchtalarm jaagt hem schrik aan: wanneer de sirenes loeien en iedereen naar de schuilplaatsen gaat, zoekt hij zijn toevlucht in de kapel dichtbij het tabernakel waar hij zich veilig voelt en zijn kalmte weer hervindt.
Pater Giacomo offert in stilte zijn moeilijkheden op aan God, terwijl hij intens pijn lijdt: «Ik maak het goed», herhaalt hij vaak. Hij heeft inderdaad gewoonlijk een sereen gezicht, ontspannen en bedaard. Maar een brief aan zijn zus Cesira, uit 1938, licht een tipje van de sluier op: «Ik zou je nog heel wat te zeggen kunnen hebben… voor nu is het beter er het zwijgen toe te doen en te bidden, opdat de Heer in ons alles moge volbrengen wat goed voor ons is, en ons de kracht geeft, met christelijke ootmoed, de beproevingen van dit armzalige leven te verdragen.» “Alles verdragen voor de liefde van Jezus” wordt zijn lijfspreuk. Een priester zal de onthulling doen dat, toen hij nog seminarist was en ziek, Pater Giacomo hem deze vertrouwelijke mededeling had gedaan: «Ik, die in tegendeel geen enkele verbetering mag verwachten, heb me als offergave aangeboden aan God ter heiliging van de priesters. God heeft mijn offergave aanvaard en heeft van de lethargische hersenaandoening het geschiktste middel gemaakt ter verwezenlijking van mijn ideaal.» Pater Giacomo straalt echter bepaald geen bedroefdheid uit. Omdat hij er niet van houdt om hem heen bezorgde gezichten te zien aarzelt hij niet zorgelijke voorhoofden uit de plooi te halen door gebakjes uit te delen of een fles te openen die goedgeefse biechtelingen voor hem hadden meegebracht en die hij heeft gehouden met permissie van de superieur. Zijn geest van versterving blijft echter intact: ondanks zijn dispensatie blijft hij moedig het liturgisch officie bidden en, hoewel hij vrijgesteld is van de eucharistische vasten, destijds verplicht vanaf middernacht, drinkt hij voor de Mis slechts een Belladonna kruidenthee die de dokter hem heeft voorgeschreven.
«Raad eens waar…»
Al in 1941 had hij zijn zus Cesira deelgenoot gemaakt van een genade die hem ten deel was gevallen toen hij bad voor zijn overleden ouders: «Ik heb zo zeer aan hen gedacht dat mijn ziel vurig hunkerde naar de dag waarop zij weer verenigd zou worden met die dierbare ouders in het paradijs waar zij op ons wachten, en een stem zei me: “Houd moed, aan jouw ballingschap zal spoedig een einde komen want de dag waarop jij weer verenigd zult kunnen worden met je dierbare ouders in het paradijs is niet heel ver meer.” Vergeef me, lieve zus, als mijn woorden jou onderdompelen in droefenis, maar het is de zuivere waarheid»; en hij doet zijn best haar te kalmeren. In de communauteit voelt hij zich vrijer. Een Broeder zal er aldus van getuigen: «Hij sprak nogal vaak van zijn naderende dood met authentieke vreugde. Hij wekte de indruk te weten waar hij het over had: “Ik zal weldra sterven, zei hij… Raad eens waar ik zal sterven…” Wij vroegen of hij een grapje maakte. “Ik maak helemaal geen grapje… Ik zal weldra sterven dicht bij Onze-Lieve-Vrouw, mijn moeder”».
Op een dag in 1948 vraagt hij zijn superieur permissie om naar Lourdes te mogen gaan. Daar men hem erop opmerkzaam maakt dat zijn gezondheidstoestand een dergelijke reis helemaal niet kan toelaten, brengt hij nederig in het geding dat de priesters van de stad graag willen dat hij met hen meegaat, en dat zij hem gemakkelijk te hulp zullen kunnen komen. Ook hij wil de Heilige Maagd gaan zien, al moet hij het met zijn leven betalen. De gevraagde permissie wordt hem tenslotte verleend; stralend verklaart hij tegenover zijn superieur: «Ik ga naar Lourdes, maar zal er niet van terugkomen». Op 20 juli stapt hij in de speciale trein en de volgende dag komt hij na een reis van 35 uur op de plaats van bestemming aan. Zijn vermoeidheid staat het hem echter niet toe zich rechtstreeks naar de baden te begeven. Hij vraagt of men de rozenkrans met hem wil bidden. Zijn toestand verslechtert dan snel en om elf uur ’s avonds geeft hij, na het Magnificat te hebben gebeden, de geest. Het is de negentiende verjaardag van zijn wijding: hij is 48 jaar. Op 23 juli wordt hij ter aarde besteld op het kerkhof van Lourdes. Sindsdien komen talloze gelovigen in stilte bidden op zijn graf, dat zij versieren met verse bloemen, zelfs in de winter. Er worden genaden verleend, en de ex voto’s worden steeds talrijker.
Het proces met het oog op zijn zaligverklaring is op 2 december 1977 geopend. Pater Bernardino da Siena, generaal postulant van de Kapucijnen, schreef aan de aartsbisschop van Udine: «De activiteit van Pater Giacomo, in de loop van zijn korte bestaan van 48 jaar, waarvan 26 in het klooster, beperkte zich, als patiënt zijnde, tot lijden, en als priester tot het verlenen van vergiffenis in het sacrament van de verzoening. In de eerste activiteit heeft hij laten zien hoe een christen erin slaagt, met de hulp van boven, het hoofd te bieden aan lijden, zowel lichamelijk als psychisch, zonder te klagen, en zelfs met een glimlach op het gezicht, en zelfs zich voor God op te offeren als slachtoffer voor de heiliging van de priesters. Vervolgens laat hij, in het biechtambt dat hij heeft uitgeoefend met dezelfde volharding en dezelfde goedheid als zijn tijdgenoot heilige Leopoldo Mandic…, zien hoe door dit verborgen ambt het leven van een priester in achting stijgt en zijn broeders ondersteunt in de genade en in het goede. Hij is heel in het bijzonder voor de priesters van het diocees van Udine geweest wat heilige Leopoldo Mandic was in het diocees van Padua: in hem is de barmhartige goedheid van God tot uiting gekomen.»
In Lourdes verwelkomt de Onbevlekte Maagd meer en meer zondaren. De zondigste zielen gaan op zoek naar het zuiverend contact met haar die “de Onbevlekte Ontvangenis” wordt genoemd. Zij voelen feilloos aan dat zij hen zal begrijpen, hen liefhebben, hen troosten, hun een nieuw hart en een nieuwe geest zal geven. Laten we met Pater Giacomo da Balduina en op verzoek van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes «bidden en boete doen voor de bekering der zondaren».