|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
6 januari 2022 feest van Openbaring van de Heer |
China oefende een grote aantrekkingskracht uit op het hart van H. Don Bosco; hij had ook in een droom uit dit onmetelijk groot land tot aan de hemel twee grote kelken zien opstijgen, de ene gevuld met zweet, de andere met het bloed van haar geestelijke zonen, Salesianen. Op 25 februari 1930 zijn twee van hen, Mgr. Luigi Versiglia, eerste apostolisch vicaris van Chaozhou en Don Callisto Caravario, zeer jonge priester, gestorven voor de verdediging van het geloof en de kuisheid, en maakten op die manier de droom van Don Bosco waar. «Zij hebben, naar hetvoorbeeld van Christus volmaakt de ideale evangelische herder: de herder die tegelijk het Lam is (cf. Apoc 7,17) en hij die zijn leven geeft voor zijn kudde (Joh 10,11), uitdrukking van de barmhartigheid en de liefde van de Vader; maar ook het lam in het midden van de troon (Apoc 7,17), en de zegevierende leeuw (cf. Apoc 5,5), onverschrokken strijder voor de zaak van de waarheid en de gerechtigheid, verdediger van de zwakken en de armen, overwinnaar van het kwaad, van de zonde en van de dood» (heilige Johannes Paulus II, preek bij de zaligverklaring, 15 mei 1983).
«Kom mij zien!»
Luigi Versiglia is op 5 juni 1873 geboren in Oliva Gessi, dichtbij Pavia, in Lombardije. Het is een levendig kind, begaafd in de wiskunde, hartstochtelijk liefhebber van paarden. Al heel jong dient hij de Mis met grote vroomheid, zo zeer dat de mensen in hem een toekomstige priester zien, maar Luigi die ervan droomt dierenarts te worden, luistert niet naar hen. In september 1885 wordt hij door Don Bosco verwelkomd in het Oratorium van Valdocco in Turijn, hij is diep onder de indruk van hem, zo zeer dat hij van gedachte verandert. Op 24 juni 1887, feest van Don Giovanni Bosco, wordt hij belast met het uitspreken van een woord van waardering namens de leerlingen. Na het eerbetoon, wanneer hij de hand kust van de oude priester, fluistert deze hem in het oor: «Kom me zien hierna, ik heb je iets te zeggen.» De ziekte en de dood van de oude priester maken dat het onderhoudt niet doorgaat, maar de jongen is gewonnen. In 1888, ontroerd door de plechtige overhandiging van het kruis aan zeven missionarissen die op het punt staan te vertrekken, besluit Luigi toe te treden tot de Congregatie van de Salesianen, in de hoop eveneens naar de missie te vertrekken. In de daaropvolgende maand augustus begint hij aan het noviciaat in Foglizzo. Op 11 oktober 1889 legt hij zijn geloften af. Na een kandidaatsdiploma in de wijsbegeerte aan de Pauselijke Universiteit van Rome te hebben behaald, keert hij terug naar Foglizzo waar hij logica onderricht aan de novices. Op 21 december 1895 wordt hij tot priester gewijd met dispensatie van de Heilige Stoel vanwege zijn leeftijd want hij is nog geen drieëntwintig jaar.
In 1896 wordt Don Versiglia benoemd tot directeur en novicemeester in het huis van Genzano, in Rome. Daar blijft hij negen jaar. Hij is veeleisend ten opzichte van ons, zo schrijft een novice, maar nog meer ten opzichte van zichzelf. Hij heeft altijd wel opmerkingen die hij op de gepaste momenten en in de juiste situaties met veel liefde en even onverstoorbaar maakt.Onvermoeibaar doet hij zijn werk en hij die geneigd is te luieren wordt bejegend met de spreekwoordelijke harde hand in een fluwelen handschoen. De trage van geest kan rekenen op zijn begrip en zijn volle inzet om hen te helpen en aan te moedigen.» Hij verlangt echter nog altijd naar het leven in de missie, en hij bereidt er zich zelfs op voor door middel van lichamelijke oefeningen. In 1905 ziet Don Versiglia eindelijk zijn droom waarheid worden: hij wordt uitgekozen om leiding te geven aan de eerste salesiaanse expeditie naar China. Wanneer ze in 1906 aankomen in Macao, starten de religieuzen met de opening van een bescheiden weeshuis. In 1917 staat Mgr. De Guébriant, van de Missions Etrangères de Paris, die de provincie Canton bestuurt in zijn hoedanigheid van apostolisch vicaris, de regio Leng Nam Tou aan hen af. Vanaf 1920 wordt die verheven tot apostolisch vicariaat van Chauzhou. Don Albera, generaal-overste van de Salesianen, stuurt dan een kelk naar Don Versiglia. Met vooruitziende blik zegt deze tegen de pater die de kelk aan hem overhandigt: «Jij brengt mij een kelk, en ik aanvaard hem. Don Bosco heeft de missies in China zien opbloeien toen een kelk zich vulde met het bloed van zijn zonen. De kelk is mij toegezonden: nu is het aan mij die te vullen.»
«De missionaris die niet één is met God is een kanaal dat zich afsplitst van de bron, schrijft hij. De missionaris die veel bidt zal ook veel doen. Veel liefde voor de zielen, daar gaat het om: die liefde zal alle inspanningen om het goede te doen overheersen.» Op 4 mei 1920 wordt hij benoemd tot apostolisch vicaris van Chaozhou en op 9 januari 1921 volgt de wijding tot bisschop. De daaropvolgende jaren staan in het teken van werk, reizen, stichtingen: Mgr. Versiglia verricht wonderen in een land dat de katholieken vijandig gezind is en laat zien hoe bekwaam hij is in het organiseren van het vicariaat. De zorg voor de missionarissen, evenals de vorming van de christenen en de bekering van de ongelovigen verliest hij nooit uit het oog. Als overste doet hij zijn best meer vader en broer te zijn dan de man die de bevelen uitdeelt; de missionarissen en de christenen houden dan ook van hem en gehoorzamen hem graag. Hij richt lagere scholen op in bijna alle missionaire centra van het vicariaat. Bij zijn aankomst waren er achttien centra: in 1930 zullen het er vijfenvijftig zijn. In de hoofdplaats opent hij opleidingen voor leraren, catechisten, een beroepsopleiding, een hospies voor bejaarden, een medisch consultatiebureau en een klein seminarie. In twaalf jaar levert dat éénentwintig priesters af.
De opdracht van Christus
Toen hij zag wat er in zijn tijd voor bezwaren werden geopperd tegen de noodzaak van de missies, schreef Paus heilige Johannes Paulus II: «Vanwege de veranderingen in de moderne tijd en de verspreiding van nieuwe theologische opvattingen, stellen sommigen zich de vraag: is de missie onder niet-christenen nog van deze tijd? Is de interreligieuze dialoog daarvoor niet in de plaats gekomen? Is de verheffing van de mens niet voldoende als doelstelling? Sluit de eerbied voor het geweten en de vrijheid niet ieder voorstel tot bekering uit? Kan men zijn heil niet in ongeacht welke godsdienst vinden? Waarom dan de missie?... Ons antwoord: de Kerk mag zich niet onttrekken aan de opdracht van Christus (Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping… [Mc 16,15]). De verkondiging heeft de gekruisigde, gestorven en verrezen Christus tot voorwerp: in Hem voltrekt zich de volledige, waarachtige bevrijding van het kwaad, de zonde en de dood; in Hem schenkt God het nieuwe, goddelijke en eeuwig leven. Dat is de Blijde Boodschap die de mens en de geschiedenis van de mens verandert. Alle volken hebben het recht deze boodschap te kennen» (Encycliek Redemptoris missio, 1990, nrs 4,11,44).
De missionaire arbeid van Mgr. Versiglia speelt zich af in een tijd van politieke onrust: het uitroepen van de Chinese Republiek in Nanjing op 10 oktober 1911 had het jaar daarop geleid tot het aftreden van de keizer, een kind van zeven jaar. Na de dood van de eerste president van de Republiek, Yuan Shikai, in 1916, was een periode begonnen van anarchie waaraan een einde gemaakt werd door generaal Tchang Kaï-chek die de overwinning behaalde over de “krijgsheren” die meerdere regio’s tiranniseerden. Maar de nationalisten van Tchang Kaï-chek komen in aanvaring met de communisten van Mao Zedong. In deze chaos zijn de missionarissen, die «blanke duivels» worden genoemd, het voorwerp van gewelddadigheden, speciaal van de zijde van communistische soldaten voor wie de verwoesting van het christendom een geprogrammeerde plicht is. In een brief van januari 1926 schrijft Mgr. Versiglia: «Zoals u ziet zitten we midden in het bolsjewisme en we weten niet waar ons dat heen voert… We weten goed dat alles in Gods handen ligt en zijn bereid zijn heilige Wil te volbrengen, zelfs ten koste van ons leven.» Aan een van zijn medewerkers schrijft hij: «Als de Heer een slachtoffer verlangt voor het welslagen van de Missie, sta ik klaar!»
Tot in China
In 1922 was Mgr. Versiglia teruggekeerd naar Turijn om deel te nemen aan het generaal kapittel van de Salesiaanse Congregatie. Talloze religieuzen waren geraakt door deze bisschop missionaris: onder hen de jonge Callisto Caravario die zich edelmoedig aan hem aanbood: «Ja, Monseigneur, u zult het zien. Ik zal mijn woord houden. Ik zal u volgen tot in China.» Callisto Caravario is op 8 juni 1903 geboren in Cuorgnè, in de provincie Turijn. Zijn ouders bezitten als enige rijkdom een diep geloof. In 1908 vestigt het gezin zich in Turijn. Callisto wordt ingeschreven op de openbare school. Voor zijn eerste Communie volgt hij met enkele klasgenoten een retraite bij de Zusters van het Cenakel. De van nature goedaardige adolescent is gehoorzaam, dienstvaardig en ingetogen. Hij geeft blijk van tedere gevoelens voor zijn moeder: wanneer hij droefheid bemerkt op haar gezicht neemt hij haar handen in de zijne en zegt liefdevol: «Houd moed, mama, ik zal voor je bidden» Callisto gaat naar het Oratorium H. Jozef dat in handen is van de Salesianen, vervolgens, vanaf 1913, naar het College Heilige Johannes de Evangelist. Op het Oratorium speelt hij veel, maar helpt ook de zalen schoon en op orde te houden. Onder zijn klasgenoten ontpopt hij zich als een kleine apostel die voor de goede stemming en vroomheid zorgt. Hij is zo blij dat hij de Mis mag dienen dat hij vroeg opstaat met het risico lang te moeten wachten, ook in de winter, voor de deur van het college opengaat.Naar het voorbeeld van Dominicus Savio geeft hij blijk van een engelachtige zuiverheid van zeden, die wordt gevoed door de veelvuldige communie.
Ondanks het verzet van sommige leden van zijn familie geeft Callisto duidelijk uiting van zijn aspiraties het religieus leven in te gaan. De superieur van het college is zeker van de roeping van de jongen en belast zich met het vinden van weldoeners om de opleiding van de jongen te financieren, want zijn ouders hebben er niet de middelen voor. In de herfst van 1914 begint Callisto aan de studie Latijn. Vier jaar later, wanneer hij amper vijftien is, vraagt hij te worden toegelaten tot de Congregatie van Salesianen. Op 21 november 1918 mag hij de soutane aan, en in september van het volgende jaar legt hij zijn eerste geloften af. Vanaf 1921 vervolgt hij zijn opleiding, eerst op het College Sint Jan en vervolgens bij de leerlingen in Valdocco. Maar zijn groot verlangen blijft naar de Missie in China te gaan. De vlam van de apostolische ijver brandt in hem en hij is bereid alles op te offeren voor de verbreiding van het Rijk Gods onder de niet-christenen. In oktober 1924 worden zijn verlangens verhoord: de 7e scheept hij in voor Hongkong. «De Heer heeft mij de kracht gegeven graag en, nog beter zelfs, met vreugde het offer van mezelf te brengen, schrijft hij aan zijn moeder. Blijf voor mij bidden!» Vanuit Macao bevestigt hij op 11 december: «Wat mij betreft betreur ik het geenszins dat ik Italië heb verlaten: in tegendeel, ik ben blij. Het was een offer, dat weet ik: maar de Heer zal mij helpen. Ik weet dan ook dat mijn vertrek velen goed heeft gedaan en dat zal blijven doen.»
Al werkend in het weeshuis Sint-Jozef van Shanghai begint Don Caravario met volharding aan de studie Chinees, Frans en Engels. In korte tijd is hij in staat zich begrijpelijk uit te drukken voor de kinderen in het weeshuis. Zijn eerste zorg is het onderrichten van de catechismus ter voorbereiding op het Doopsel van talrijke kinderen die erom vragen. Hij bekommert zich om de roepingen onder de lokale bevolking, kiest onder de jongeren hen die tekenen vertonen van een roeping, volgt ze van nabij, voedt ze op in vroomheid, zuiverheid en blijdschap. Tot zijn vreugde mag hij zien dat twee van hen toetreedt tot de salesiaanse Congregatie. Zijn naastenliefde geldt niet in mindere mate voor de lichamelijke behoeften van de leerlingen van wie het merendeel niet alleen vuil en in lompen gehuld naar het weeshuis waren gekomen, maar eveneens in een staat van armzalige gezondheid. Dankzij zijn zorgen wordt weldra een honderdtal kinderen naar lichaam en ziel genezen.
Een discrete bezoeker
Te zelfder tijd vervolgt Don Callisto zijn studie theologie. Maar door de oprukkende communistische troepen zijn de Salesianen in 1926 verplicht Shanghai te verlaten en wordt hij dan naar Timor gestuurd (een eiland van de Indonesische archipel dat dan onder Portugees bewind staat), al waar hij in april 1927 aankomt. Daar brengen twee jaren, doorgebracht bij de jongens van de Dili School zijn kwaliteiten van opvoeder aan het licht. «Don Caravario was voor mij, zo zal Don Rossetti, superieur van de school, zeggen het ideaal van de Salesiaan: nederig, gehoorzaam, vroom, actief… Hier staat, zo zei ik tegen mezelf, de toekomstige overste van de Missie van Timor! In een paar jaar zal dit eiland geheel gekerstend kunnen worden, dankzij zijn vroomheid en ijver. Veelvuldig en langdurig waren zijn bezoeken aan het Allerheiligste. Iedere avond, na de gebeden, terwijl allen zich hadden teruggetrokken en hij dacht dat geen enkel indiscreet oog hem zag, daalde hij langzaam, op blote voeten, af naar de kapel; geknield op de kleine trede van het altaar, rechtop, onbeweeglijk, het hoofd voorovergebogen, bracht hij een goed half uur door in aanbidding.»
In januari 1929 kondigt Don Callisto aan zijn moeder zijn op handen zijnde priesterwijding aan: «Moge de Heer van mij een priester naar zijn Hart maken!» Hij verlaat Timor in maart 1929. Zijn spijt het eiland te moeten verlaten wordt verzacht, zo zal Don Rossetti getuigen, door de grote waarschijnlijkheid van martelaarschap die China hem biedt: «Deze opperste liefdesbeproeving voor God en voor de zielen, zo kan men zeggen, was iedere dag het onderwerp van gesprek: een onderwerp dat ik graag provoceerde, me erop verheugend hem te zien ontvlammen, en hem te horen antwoorden op de redenen van hen die zijn enthousiasme niet deelden.» Bij zijn afscheid verklaart hij naar China terug te keren, «waar hem het martelaarschap wacht». Op 18 juni wordt hij tot priester gewijd in Chauzhou door Mgr. Versiglia. Dezelfde avond tekent hij deze regels op voor zijn moeder, de vertrouwelinge van zijn apostelhart: «Ik schrijf u vandaag, lieve moeder, het hart vervuld van vreugde. Vanochtend ben ik tot priester gewijd… Dankt met mij de Heer voor deze waarlijk buitengewone genade… Het grootste verlangen van mijn hart is vervuld. Morgen zal ik het altaar bestijgen voor de Eerste Mis… Wat moet ik u zeggen, lieve moeder? Dat u met mij de Heer dankzegt en dat u bidt dat Hij mij trouw moge verlenen aan mijn plechtige beloften die ik Hem heb gedaan.» Vervolgens stelt hij, onder invloed van de Geest, als voorzag hij wat hem te wachten stond, de vraag: «Zal mijn priesterschap lang of kort duren? Ik weet het niet. Het belangrijkste is dat ik goed doe en dat ik, wanneer ik in de aanwezigheid van de Heer zal verkeren, ik Hem moge zeggen dat ik, met zijn hulp, de genaden die Hij mij heeft geschonken, vrucht heb laten dragen.»
Hun vriendschap winnen
Begin juli komt Don Caravario aan in Lin Chau, het eerste missiegebied dat Mgr. Versiglia hem toevertrouwt. Vergezeld van een Chinese catechist bezoekt hij iedere christelijke familie. Moeilijkheden noch vooroordelen beletten hem zich aan te passen aan de gewoontes en gebruiken van de lokale bevolking. Hij is overal gelukkig mee, verbergt vermoeidheid en ongemakken, en staat klaar om overal zijn ambt uit te oefenen. Hij mag weldra rekenen op de vriendschap van de leerlingen van de school die hij de devotie voor de heilige Eucharistie bijbrengt. Meerdere malen per dag begeven christelijke en ongelovige leerlingen zich naar de kapel om het Allerheiligste een bezoek te brengen. Allen bestuderen met ijver de catechismus. Zijn opvolger zal er aldus van getuigen: «Ik heb gezien hoe bloeiend de missie was waarin Don Caravario zes maanden had gewerkt. De geloofspraktijk was gedreven, de scholen goed onderhouden, de catechisten goed voorbereid op het onderrichten van de geloofsleer. Een missie die van één en al efficiëntie getuigde, rijk aan beloftes voor de toekomst.»
In februari 1930 gaat Don Caravario naar Chauzhou, naar Mgr. Versiglia die hij moet begeleiden op zijn pastoraal bezoek van zijn missie in Lin Chau. Welnu, in de gebieden in het zuiden van China woedt een guerrilla: piraten en revolutionairen maken de reizen gevaarlijk. Mgr. Versiglia besluit toch wel te vertrekken: «Als we wachten tot de wegen veilig zijn, zegt hij, zullen we nooit vertrekken. Nee, als de angst de overhand krijgt zijn we verloren! Laat maar komen wat God wil.» Buiten de bisschop en de jonge priester, bestaat de groep uit twee jongens die naar huis terugkeren voor de vakantie, twee zusjes van hen en een jonge vrouw, Maria Thong, die van plan is non te worden in een plaatselijke communauteit die is gesticht door de bisschop. Allen hebben hun reis uitgesteld om vergezeld te worden door de missionarissen.
Op 24 februari vertrekken ze per trein naar Ling Kong How. De volgende dag zetten ze de reis voort per boot over de rivier de Pak-kong. Op het middaguur, terwijl ze het Angelus bidden, is plotseling van op de oever een rauwe kreet te horen: een tiental met geweren gewapende mannen roepen: «Stop de boot! Afmonsteren! – Dat is niet nodig, wij zijn van de Missie. – Monstert toch maar af!» De schipper nadert de oever. In het schip, onder het afdak, zitten jonge vrouwen bevend te bidden. «Onder welke bescherming reizen jullie? – Van niemand, antwoordt de schipper, nog nooit heeft iemand dat missionarissen opgelegd. – Als boete zult u vijfhonderd dollar moeten betalen. – Maar een dergelijke som hebben wij niet!» Twee mannen springen de boot in en zien de vrouwen: «De vrouwen naar buiten!»Maar de bisschop en de priester versperren lijflijk de weg. De piraten storten zich op hen en al vloekend en godslasterend deelden ze rake klappen uit met hun geweerkolven. De bisschop valt op de grond. Don Callisto verzet zich tegen de aanvallers totdat hij er op zijn beurt bij neervalt terwijl hij mompelt: «Jezus… Maria!» De jonge vrouwen bieden nog weerstand. «Meisje, mompelt Mgr. Versiglia tegen Maria Thong, vergroot je geloof!» De strijd gaat door, maar de krachten zijn nu ongelijk verdeeld. Het is geen kwestie meer van een doorreispermissie, noch van een te betalen belasting: de ware redenen van zoveel geweld zijn de haat jegens missionarissen en de hartstocht voor vrouwen. Het onderzoek zal uitwijzen dat het ging om een goed voorbereide valstrik: degene op wie ze het gemunt hadden was een jonge kandidate voor het religieus leven, die al meerdere jaren weigerde de leider van een boevenbende te trouwen.
Blij gestorven
De missionarissen worden naar een nabijgelegen bos gebracht. Mgr. Versiglia doet een laatste poging door geld te bieden om de jonge vrouwen uit de klauwen van de piraten te rukken. Een van hen schreeuwt: «De katholieke Kerk moet worden vernietigd!» De jonge vrouwen beven terwijl ze het kruisbeeld tegen zich aan drukken. Dat wordt hun uit de handen gerukt: «Waarom houd je van dat kruisbeeld? Wij haten het!» Mgr. Versiglia en Don Caravario begrijpen dat het uur is gekomen om eveneens met de gave van hun leven van Christus te getuigen.In alle rust bidden ze hardop en slagen erin elkaar de biecht af te nemen. De bisschop probeert nog zijn metgezel te redden: «Ik ben bejaard, dood u mij maar; maar hij, hij is jong. Spaart hem!» Plotseling suizen er vijf korte geweerschoten door de lucht: het offer is volbracht. «Het is niet te verklaren, zeggen de moordenaars dan: we hebben er velen gezien en allemaal waren ze bang om te sterven. Maar die twee zijn, in tegendeel, blij gestorven, en zij, doelend op de meisjes, zij verlangen er slechts naar te sterven.» In tranen moeten de meisjes hun agressoren volgen: de twee jongens wordt bevolen te vertrekken zonder zich om te keren. Ze waarschuwen de autoriteiten die er soldaten op afsturen. Op 2 maart bereiken de soldaten de schuilplaats van de bandieten die na een korte schietpartij de vlucht nemen en de meisjes ongedeerd laten, die daardoor kostbare getuigen worden van het martelaarschap van de twee missionarissen. Nadat ze erkend waren als martelaren zijn Mgr. Versiglia en Don Caravario heiligverklaard op 1 oktober 2000 door heilige Paus Johannes Paulus II.
«De martelaar wordt altijd om zijn geloofsgetuigenis vermoord… De moordenaars bewijzen hun haat jegens het geloof, niet alleen wanneer hun gewelddadigheid tegen de uitdrukkelijke geloofsverkondiging losbarst… Maar ook wanneer die gewelddadigheid zich richt tegen de werken van liefde ten gunste van de medemens, werken die objectief en ook echt in het geloof hun rechtvaardiging en bestaansgrond vinden. Ze haten wat uit het geloof opwelt, en geven blijk van hun haat jegens het geloof dat er de bron van is. Dat is het geval met de twee salesiaanse martelaren… Ze hebben hun leven gegeven voor het heil en de morele integriteit van de naaste. Ze hadden zich opgeworpen als de beschermers van de persoon van drie meisjes, leerlingen in de missie… Ten koste van hun eigen bloed hebben ze de verantwoordelijke keuze voor de kuisheid verdedigd van die meisjes die het gevaar liepen in de handen te vallen van personen die hen niet gerespecteerd zouden hebben. Heldhaftig getuigenis dus, ten gunste van de kuisheid, die de maatschappij van vandaag eraan herinnert wat de waarde en de hoge prijs is van deze deugd die het verdient te worden behoed in het licht van de eerbied voor en de bevordering van het menselijk leven, en waarvoor men zijn leven mag riskeren, zoals wij kunnen zien en bewonderen in andere stralende voorbeelden in de geschiedenis van het christendom» (heilige Johannes Paulus II, ibid.).
Moge de Heer ons, op voorspraak van de twee heilige martelaren, de genade verlenen hun voorbeeld te overpeinzen in het licht van de verschillende verantwoordelijkheden en omstandigheden van onze levens!