|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
5 mei 2005 Ons Heer Hemelvaart |
Daniel Combini is geboren op 15 maart 1831 in Limone, in Lombardije (Italië). In februari 1843 gaat hij naar het Pater Mazza Instituut in Verona; er wordt hem gevraagd «Wat wil je later worden? Priester». Pater Mazza heeft twee scholen gesticht, voor arme kinderen. Zijn oog van missionaris valt op Centraal-Afrika en hij overweegt in Verona Afrikaanse kinderen op te nemen om hun een gedegen menselijke en christelijke vorming te geven.
Op vijftienjarige leeftijd leest Daniel met hartstochtelijke belangstelling de geschiedenis van de martelaren van Japan. Hij is ook getuige van het vertrek van twee paters van het Mazza Instituut voor de Afrikaanse Missie. «In januari 1849, op zeventienjarige leeftijd, toen ik nog student in de wijsbegeerte was, schrijft hij later, legde ik tegenover mijn vereerde Overste, Pater Mazza, de gelofte af, heel mijn bestaan te wijden aan het apostolaat in Centraal-Afrika en met de genade van God ben ik die belofte altijd nagekomen». Wanneer hij priester wordt gewijd voor het Mazza Instituut, op 31 december 1854, leert hij de Arabische taal en vergaart ook enige kennis op het gebied van de geneeskunde.
In een nacht tijd
Begin september 1857, scheept pater Comboni in voor de reis naar Egypte met vier andere priester-missionarissen van het instituut en een leek. Ze komen op 14 februari 1858, na een halte in Khartoem, op de missiepost Heilig Kruis in Soedan aan. Op 5 maart schrijft de jonge missionaris aan zijn vader: «De eerste inspanning die God van ons verlangt is het leren van de taal van de Dinka's (volksstam ter plaatse)... De taal van de Dinka's is buiten het land nooit bekend geworden zodat er geen grammatica, geen woordenboek en geen leraar om de taal te bestuderen voor handen zijn». De missie in Soedan is erg moeilijk. Pater Comboni schrijft: «Van de 22 missionarissen van de missie van Khartoem, die sinds tien jaar bestaat, zijn er 16 overleden en bijna allemaal al in de eerste maanden. Wij worden ieder ogenblik met de dood bedreigd: want behalve door het klimaat sterven er veel bij gebrek aan artsen en geneesmiddelen. Maar ere aan God!... Hier kan men in een nacht tijd sterven... Daarom moeten we altijd bereid zijn».
«De Kerk spoort ons aan ons voor te bereiden op het uur van onze dood, de Moeder van God te vragen voor ons ten beste te spreken in het uur van onze dood en ons toe te vertrouwen aan de heilige Jozef, patroon van de goede dood: «In geheel uw handelen, in al uw gedachten zoudt gij u moeten gedragen als moest gij vandaag sterven. Als uw geweten zuiver zou zijn, dan zoudt gij de dood niet hoeven te vrezen. Het zou beter zijn u verre van de zonde te houden dan de dood te ontvluchten. Als gij vandaag niet bereid zijt, hoe zult gij het dan morgen kunnen zijn?» (Navolging van Jezus Christus, 1, 23, 1). «Geloofd zijt Gij, mijn Heer, door onze broeder de lichamelijke dood, waaraan geen levend mens ontsnappen kan. Wee hun die zullen sterven in doodzonde!; Gelukkig wie hij aantreft in uw allerheiligste wil, want de tweede dood zal hun geen kwaad doen» (Sint Franciscus van Assisi)» (Katechismus van de Katholieke Kerk, 1014).
Al in 1859 moeten de uitgeputte missionarissen zich terugtrekken in Khartoem en een door de koorts gevelde pater Comboni keert terug naar Verona. Menselijk gesproken is het een volledig echec. Om hem heen gonst het van de spottende commentaren. De periode van herstel brengt hij door met les geven aan jonge Afrikanen die in het Mazza Instituut zijn opgenomen. Op 15 september 1864 is hij in gebed verzonken in de Sint-Pieter in Rome wanneer hij op de gedachte komt zijn ideeën over Afrika op papier te zetten en ze de Congregatie voor de Geloofsverbreiding voor te leggen. Hij gaat onmiddellijk aan de slag en werkt meer dan twee dagen lang zonder onderbreking door. «Een katholiek die gewend is de dingen te bezien in het licht dat hij van boven ontvangt, schrijft hij, beschouwt Afrika niet enkel vanuit het gezichtspunt van de menselijke belangen maar zuiver in het licht van het geloof en hij ziet daarginds een ontelbare menigte broeders en zusters en kinderen van hun gemeenschappelijke vader in de hemel». Hij staat een hervorming van Afrikanen door Afrikanen voor. De missionarissen richten vormingscentra op voor de verschillende ambachten. Uit deze centra komen de kaders van de hervormde zwarte maatschappij en van de evangelisatie voort. Tegelijkertijd komen er in Europa belangrijke stichtingen tot stand die voor de financiering van het liefdewerk zorgen.
Een katholiek liefdewerk
Kardinaal Barnabo, prefect van de Congregatie voor de Geloofsverbreiding, aan wie dit project wordt voorgelegd, verkrijgt voor pater Comboni een audiëntie bij Paus Pius IX die hem zijn zegen geeft. De pater onderneemt een tocht door Europa om contact op te nemen met missiegenootschappen, religieuze ordes, invloedrijke personen en regeringen die belangstellen in Afrika. «Dit werk moet katholiek zijn, verklaart hij en niet specifiek Spaans of Frans, Duits of Italiaans». Hij ontvangt veel bijval, maar ontmoet ook harde tegenstand. Op 2 augustus 1865 sterft pater Mazza. Nu hij het moet stellen zonder zijn geestelijke leidsman voelt pater Comboni zich heel alleen, maar, in zijn ogen hebben beproevingen, mislukkingen en teleurstellingen een betekenis; zij zijn de garantie voor succes, want Jezus heeft zijn Kerk op het Kruis gefundeerd.
Na een korte reis door Afrika sticht de missionaris in Verona onder het gezag van de bisschop het liefdewerk van de Goede Herder dat een seminarie omvat voor de vorming van Europeanen die zijn bestemd voor de Afrikaanse Missie. Vervolgens vertrekt hij weer naar Caïro om ook daar zijn liefdewerk op te zetten en bevindt zich opnieuw in Europa in juli 1868. Terwijl hij overal belangstelling wekt voor zijn werken, worden er uit Egypte lasterbrieven over hem naar Rome en Verona gestuurd door een ontevreden medewerker van hem. Later zal deze pater zijn aanklacht intrekken en om vergeving smeken, maar op het moment zelf hebben zijn brieven evenals andere misverstanden tot gevolg dat pater Comboni openlijk wordt verloochend door de Congregatie voor de Geloofsverbreiding. Het liefdewerk van de Goede Herder wordt onverwacht te gronde gericht door een beslissing van de Heilige Stoel. Door de de rechtvaardiging die pater Comboni aan kardinaal Barnabo verschaft en het getuigenis te zijne gunste van de apostolisch vicaris in Egypte komt hij terug in de gratie van Rome.
Eind februari 1869, bij zijn terugkeer in Caïro, ziet hij tot zijn grote vreugde de eerste vruchten die zijn project heeft mogen dragen. De leerlingen van de eerste twee scholen studeren onder de leiding van Europese onderwijzers. De derde school die voor de meisjes is bestemd wordt geleid door zwarte onderwijzeressen. Op die manier is het bewijs geleverd dat de Afrikanen in staat zijn niet alleen te leren, maar ook te onderwijzen. In die tijd is dat een bewijsvoering die een mentaliteitsverandering tot gevolg heeft. Hierover zal pater Comboni later zeggen: «Ik heb de volkeren met een schitterend voorbeeld willen aantonen dat alle mensen, blank of zwart, volgens de edele geest van het Evangelie gelijk zijn voor God en dat allen recht hebben op de verwerving en de weldaden van het geloof en de christelijke beschaving».
Alleen al door ze te horen zingen...
De school waar de Afrikaanse onderwijzeressen les geven staat open voor leerlingen van ieder ras. Men onderwijst er Catechismus, rekenen, Arabisch, Frans, Italiaans, Duits, Armeens en vrouwelijke handenarbeid, van breien tot het fijnste borduurwerk van goud en zijde. «Alleen al bij het zien van onze lieve Afrikaanse meisjes, schrijft pater Comboni, alleen al door met ze te praten of ze te horen zingen, verlangen vele anderen die het geloof nog niet hebben er nu naar katholiek te worden... We moeten echter behoedzaam te werk gaan want het gevaar bestaat dat we de gevoeligheid van de moslims kwetsen en we moeten ook rekening houden met het toezicht van de door drie loges geleide vrijmetselaars». Maar het is eveneens noodzakelijk tegenstand te bieden aan de mentaliteit van sommige katholieken die zich om de waardigheid van de zwarten weinig zorgen maken.
Tijdens een lang verblijf in Wenen, in Oostenrijk, schrijft Daniel Comboni in vier maanden meer dan duizend brieven om zijn vrienden ervan te overtuigen dat de Centraal-Afrikaanse Missie doorgaat ondanks de talloze moeilijkheden die zij ontmoet. «Het aanbieden van de evangelische boodschap is voor de Kerk geen willekeurige bijdrage, bracht Paus Paulus VI ons in herinnering: het is de plicht die haar, op last van de Heer Jezus Christus, toevalt, opdat de mensen zullen kunnen geloven en worden gered. Ja, deze boodschap is noodzakelijk en uniek. Zij kan door geen andere worden vervangen. Zij duldt noch onverschilligheid, noch syncretisme, noch inschikkelijkheid. Het heil van de mensen staat op het spel... Deze boodschap verdient het dat de apostel er al zijn tijd, al zijn energie aan wijdt en er zo nodig zijn eigen leven aan opoffert» (Evangelii nuntiandi, 8 december 1975). In dezelfde zin verklaart Paus Johannes Paulus II: «De verkondiging van het evangelie is de eerste dienst die de Kerk aan iedere mens en de mensheid in zijn geheel kan bewijzen. De evangelisatie omvat, buiten de soms zelfs gevaarlijke interventies ter bevordering van de menselijkheid, onveranderlijk een uitdrukkelijke verkondiging van Christus... De Missio «ad gentes» (onder niet-christenen) mag na geen enkele andere, zelfs noodzakelijke verbintenis van maatschappelijke of humanitaire aard komen» (5 oktober 2003).
In Verona sticht pater Comboni het Instituut voor Vrome Moeders van Zwart Afrika, religieuzes die bestemd zijn voor de verschillende missies. Hij is er inderdaad van overtuigd dat deelname van vrouwen noodzakelijk is om doeltreffend en duurzaam missionair te werk te gaan. Op 7 juni 1872 wordt hij officieel benoemd tot apostolisch vicaris voor Centraal-Afrika. In september verlaat hij Verona om naar Caïro te vertrekken alwaar hij getuige is van een gebeurtenis die hem van vreugde vervult: een Afrikaanse priester, voormalige slaaf die is afgekocht, dient het doopsel toe aan een volwassen Afrikaanse vrouw; dat is de hervorming van Afrika door Afrika. Hij blijft drie maanden in Caïro en gaat vervolgens naar Khartoem, zijn zetel als pro-vicaris waar hij door allen, katholieken en moslims, plechtig wordt ontvangen. Een maand later dringt hij diep het Afrikaanse continent in en op 19 juni is hij in El-Obeyd, de hoofdstad van Kordofan (het huidige Soedan).
Niets te vrezen
In Khartoem evenals in El-Obeyd wordt de taak van de Missie veranderd en vergemakkelijkt door de aanwezigheid van de zusters. De inboorlingen die al te veel kwaad zijn aangedaan door de buitenlanders met hun geweld en bedrog, ontdekken tot hun grote vreugde dat ze van de vrouwen niets hebben te vrezen. Ze winnen het vertrouwen van het hoogste gezag van Soedan: de Grote Mufti bedankt Comboni officieel voor de zusters die hij naar zijn land heeft gebracht. Maar de pater stuit op de slavenhandel die door sommige stammen wordt georganiseerd. Ieder jaar komen er meer dan honderdduizend slaven die in de zuidelijke streken zijn opgepikt door Khartoem en El-Obeyd. «Ik heb tussen El-Obeyd en Khartoem, zo vertelt pater Comboni, duizenden slaven ontmoet; het merendeel zijn vrouwen die zich zonder het geringste kledingstuk onder de mannen bevinden. De kleintjes van jonger dan drie jaar werden door de blootsvoets lopende vrouwen gedragen. Weer anderen, mannen en vrouwen, bevonden zich in groepen van acht of tien, aan elkaar vastgebonden bij de nek en aan een juk bevestigd dat op hun schouders drukte...Met lansen en stokken worden ze als wilden voortgedreven». Daniel Comboni laat zich in zeer harde bewoordingen uit over hen die de verantwoordelijkheid dragen voor dergelijke schandelijkheden. De regering van de Sultan van Egypte heeft de slavenhandel streng verboden, maar in de praktijk trekken hooggeplaatste personen voordeel uit deze eerloze handel. Om de gegeven situatie te bestrijden moet de apostolisch pro-vicaris zeer behoedzaam te werk gaan. Hij mag het leven van zijn medewerkers, priesters, coadjutoren, zusters en onderwijzeressen niet in gevaar brengen. Een vergissing zijnerzijds kan hun fataal worden. In een herderlijk schrijven aan zijn getrouwen, op 10 augustus 1873, herinnert hij aan wat Christus leert over de universele broederlijkheid onder de mensen en richt dreigende woorden aan het adres van hen die aan de slavernij meewerken.
Daniel Comboni overdenkt de volgende etappes van de Missie. De eerste betreft de streek Djebel Nouba. Een van de stamhoofden van Nouba komt op bezoek bij de missionarissen in El-Obeyd. Hij ziet er zwarten die kunnen lezen en schrijven, Europese talen kunnen spreken, die de moderne technieken voor de verscheidene ambachten kennen. Hij staat er verstomd van en gaat een overeenkomst aan met pater Comboni voor de vestiging van een missie in zijn streek, in Delen, dat wil zeggen op vijf dagen loopafstand van El-Obeyd. Pater Comboni gaat er in september 1875 heen. Hij wordt er zeer vriendelijk ontvangen en is onder de indruk van het organisatietalent van de Nouba's en van hun wijze rechtspraakbeleid dat toevlucht tot geweld overbodig maakt. Maar een bittere teleursteling brengt een ommekeer in de situatie teweeg. Er breken koortsepidemieën uit die in een paar dagen tijd dertien van de veertien leden van de missie treffen. Bij gebrek aan geneesmiddelen is het onmogelijk ze ter plaatse te verzorgen: de Missie moet gesloten worden. De zusters begeleiden deze hard te verduren terugtocht met een zielskracht waar de pater versteld van is.
Terwijl hij deze mislukking nog aan het verwerken is wordt pater Comboni opnieuw het voorwerp van laster. Hij wordt ervan beschuldigd een onbekwaam administrator te zijn. Binnen de Missie veroorzaken deze aantijgingen smartelijke verdeeldheid. Nu hij in Europa in diskrediet is gebracht gaat hij naar Rome in de lente van 1876 om er zijn verdediging op zich te nemen. Later zal hij schrijven: «Alleen op deze met doornen bezaaide «Kruisweg» zullen de door God gewilde werken tot wasdom komen, vervolmaking bereiken en uiteindelijk met succes worden bekroond... De obstakels en vijandigheden waartegen het edele liefdewerk van hervorming van zwart Afrika vanaf de eerste dag te strijden heeft gehad, kunnen we beschouwen als een onbetwistbare garantie voor succes en gunstige perspectieven». Pater Comboni put zijn kracht uit het gebed. Kort voor hij sterft zal hij verklaren: «Nooit bidden is een zonde; zelden heb ik het in mijn vorige leven nagelaten en al heel lang nooit, nooit in der eeuwigheid meer, zelfs in de verlatenheid niet en zelfs niet één keer... Idem dito voor mijn officie (het brevier)...»
De schok van een plaag
Op 27 november 1876 besluit de Congregatie voor de Geloofsverbreiding, nadat ze de valsheid van de beschuldigingen die tegen hem waren ingebracht heeft erkend, Daniel Comboni te verheffen tot bisschop. Eind 1877 vindt het zevende vertrek naar Afrika plaats. Door zijn nieuwe waardigheid heeft Mgr. Comboni recht op een plechtige officiële ontvangst. In de maand april 1878 is hij in Khartoem waar hij hoopt zijn Missies een nieuwe impuls te geven. Maar al zijn plannen vallen weldra in duigen; zo schrijft hij ook: «Bijna alles wat ik momenteel als ware apostel van Jezus Christus doe, is gewijd aan het doorstaan van een verschrikkelijke plaag». Een uitzonderlijke droogte maakt dat ongeveer een derde van de bevolking omkomt. Het in Europa vergaarde geld wordt uitgegeven voor de aanschaf van levensmiddelen tegen uitzonderlijk hoge prijzen.De hongersnood brengt verschrikkelijke epidemieën met zich mee. In juli komt er een einde aan de droogte, maar maakt plaats voor hevige stortregens gevolgd door een nieuwe hittegolf die de weg opent voor weer andere ziektes. In september is Mgr. Comboni de enige priester die nog in Khartoem aanwezig is. De betrekkingen tussen Egypte en Soedan worden steeds minimaler zodat men zich in Khartoem van iedereen verlaten voelt. Aangetast door de koorts keert de prelaat begin 1879 naar Italië terug.
In Europa wordt hij opnieuw het slachtoffer van een lastercampagne die wordt geleid door twee paters die in Afrika werken. Het nieuwe vergrijp waar hij van wordt beschuldigd is een verdachte relatie die hij zou onderhouden met een Syrische zuster, Virginie Mansur. Wanneer de beschuldigingen Rome hebben bereikt moet hij zich daar gaan verontschuldigen. In november 1880 scheept Mgr. Combini opnieuw in naar Afrika. Hij ontmoet een van zijn aanklagers die zijn vergissing toegeeft. Mgr. Comboni aanvaardt hem opnieuw in de functie van biechtvader, zoals voor de beschuldigingen. Over hem zal hij schrijven: «Hij is een vrome heilige priester....Hoewel hij me al vijf jaar dwarsligt, ben ik van oordeel dat Jezus het zo heeft beschikt uit liefde, voor mijn geestelijk welzijn; want het feit dat ik met hem werk en hem verdraag biedt mij een goede gelegenheid mijn geduld te oefenen, op mijn gedrag te letten, me te beteren voor wat mijn grote tekortkomingen, mijn gebabbel en mijn zonden, betreft...» Na een tussenstop in Caïro waar hij vaststelt dat zijn rekeningen zijn bijgewerkt en geen enkele schuld vertonen, vertrekt hij, eind januari 1881, naar Soedan.
Een van de metgezellen van de prelaat zal over hem schrijven: «Door het goede voorbeeld en met zijn vriendelijke woorden moedigde hij iedereen aan ontberingen die men heel vaak te verduren had te aanvaarden; zo ontmoedigd en moe als hij soms kon zijn, vertelde hij ons altijd vermakelijke dingen om ons een riem onder het hart te steken... Zichzelf vergetend informeerde hij ochtend en avond zorgzaam naar onze lichamelijke en geestelijke gesteldheid en vond steeds nieuwe woorden om ons op te beuren en aan te moedigen». Mgr. Comboni heeft in Afrika een soort persbureau voor de Missie opgericht: «Ik moet schrijven in de hoedanigheid van correspondent van vijftien Duitse, Franse, Engelse en Amerikaanse kranten». Maar door dit werk krijgt hij belangrijke subsidies voor zijn Missies.
In mei 1881, trekt Mgr. Comboni verder naar de Noubabergen waar hij met steun van de regeringstroepen zijn strijd tegen de slavenhandelaren intensiveert. Bij terugkeer van zijn reis zal hij aan Rome kunnen schrijven: «Over een jaar, of minder, zal de volledige afschaffing van de slavernij onder de Nouba's een voldongen feit zijn. Het is onmogelijk de vreugde en de geestdrift te beschrijven van deze bevolkingen die sinds mijn bezoek van geen zoon noch dochter, geen koe noch geit zijn beroofd; zij erkennen unaniem dat de katholieke Kerk hen heeft bevrijd». Zijn expeditie heeft ook nuttige resultaten van algemene aard voor de kennis van de aardrijkskunde van het land en van zijn taal.
Dat gaat te ver!
Korte tijd daarna wordt de bisschop geveld door «een diepgaande verschrikkelijke pijn die alle vernederingen en tot nu toe ondergane pijnen overtreft»; hij kan die niet achter zijn gebruikelijke glimlach verbergen. De lasterpraat begint opnieuw; zijn vrijmoedige manier van spreken, zijn impulsiviteit en zijn driftigheid hebben hem vijanden bezorgd. Hij wordt er opnieuw van beschuldigd verliefd te zijn op Virginie Mansur en die laster wordt overgebracht aan zijn achtenzeventigjarige vader. Mgr. Comboni is er zeer verbitterd over: «Een heilige grijsaard die mij niet alleen het aardse leven heeft gegeven, maar meer nog het geestelijk leven, lastig vallen en verdriet bezorgen, dat gaat te ver!» Een vriend vertrouwt hij toe: «Ik heb de moed en de kracht niet meer om te schrijven; ik ben er stomverbaasd over dat ik zo word behandeld». Hij verzinkt in de angst; vervolgens krijgt zijn vertrouwen in God dat zo sterk in zijn ziel leeft weer de overhand. Mgr. Comboni is echter uitgeput. Op 10 oktober 1881 ontvangt hij met volle bewustheid het Heilig Oliesel en sterft zacht, op vijftigjarige leeftijd, als een kind dat in de armen van zijn moeder inslaapt. Alle consuls van Europa evenals de gouverneur van Soedan zijn aanwezig bij zijn uitvaart. De aanwezigen bestaan uit een mengeling van katholieken, kopten, moslims, heidenen, notabelen en voormalige slaven.
«Hoe kunnen we, ook vandaag, de blik niet met genegenheid en bezorgdheid wenden naar de dierbare volken van Afrika ? zei Paus Johannes Paulus II bij de heiligverklaring van Mgr. Combini. De Afrikaanse aarde is rijk aan menselijke en geestelijke hulpbronnen en wordt nog altijd getekend door talloze problemen en conflicten. Moge de internationale gemeenschap bij machte zijn haar actief te helpen een hoopvolle toekomst op te bouwen. Ik vertrouw mijn oproep toe aan de bemiddeling van de heilige Daniel Comboni, uitnemend evangelieprediker en beschermer van het zwarte continent». Laten we in het bijzonder bidden voor de christenen van Soedan die zich in moeilijke levensomstandigheden bevinden en het slachtoffer zijn van vervolgingen.