|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Aquesta carta en català] [Questa lettera in italiano] |
3 januari 2006 Sint-Geneviève |
Luitenant Darreberg, de aalmoezenier kent hem goed. Van een begin aan christelijke opvoeding is weinig overgebleven en daar is hij heel trots op. Wanneer hij verklaart: «Ik heb helemaal geen zin om heilig te worden, volstrekt niet, integendeel juist», wordt men getroffen door een vreemd soort oprechtheid. In het kamp heeft hij zich tot taak gesteld zijn medegevangenen te verstrooien, dat is zijn roeping, zegt hij. Men verveelt zich inderdaad nooit met hem.
Vrome kletskoek?
Op 12 november ontvangt de aalmoezenier een brief van Darreberg uit La Salette die gedateerd is op 20 oktober: «Weet eerst dat ik een nogal lange reis heb moeten maken en weinig comfort heb gehad». Hij is inderdaad, nadat hij zich naar Stuttgart had begeven in de broodvrachtwagen, naar het spoorwegstation gegaan en is erin geslaagd op een buffer aan de buitenkant van een treinwagon te klimmen en zo Constanz te bereiken. Bij iedere stop gleed hij onder het wielas van de wagon om niet ontdekt te worden. Op dezelfde manier is hij van Constanz naar Basel gereisd. Eenmaal in Zwitserland, was hij vrij en kon hij Lyon en daarna La Salette bereiken: «Ik kan u nu wel zeggen, vervolgt hij, dat ik me onweerstaanbaar geroepen voelde. Ik moest vertrekken... Ik ben hier sedert vijf dagen en ik leef als in een droom... Wat was ik dwaas om te spreken over «vrome kletskoek»; het is wel zo dat ik het toen al niet meer meende. In de loop van mijn reis begon ik al heel wat te begrijpen. Ik heb hier een priester gevonden die me het verhaal van deze berg heeft uitgelegd».
Hier volgt in het kort dit verhaal. Op 19 september 1846 hoeden twee kinderen, Maximin (elf jaar) en Melanie (bijna vijftien jaar), hun kudden op de berg, boven het dorp La Salette, in het bisdom Grenoble. Ze staan plotseling voor een hel schijnsel waarin ze, in diepe smart gebogen, degene die ze de «Schone Vrouwe» zullen noemen, zien zitten, het hoofd in de handen en met een van snikken schokkend bovenlijf. De twee herdertjes reageren eerst geschrokken, maar de Schone Vrouwe staat op en roept hen heel zacht: «Kom naar voren, kinderen, wees niet bang». Ze aarzelen niet langer, vliegen op haar af en gaan zo dichtbij haar staan dat ze haar bijna aanraken. Ze draagt over haar schouders en borst twee ketenen waarmee een kruis wordt vastgehouden waaraan een bloedende en van licht stralende Christus hangt.
Haar ogen zijn vervuld van een onpeilbaar verdriet: «Ze heeft al de tijd dat ze met ons sprak gehuild, zal Mélanie verklaren; ik heb haar tranen zien stromen». Ze zei tegen de kinderen: «Als mijn volk zich niet wil onderwerpen, ben ik gedwongen de arm van mijn Zoon los te laten; die is zo sterk en zwaar dat ik hem niet meer kan ophouden... Ik heb jullie zes dagen gegeven om te werken, de zevende heb ik mezelf voorbehouden en dat wordt me niet toegestaan... De karrenvoerders kunnen nog geen vloek uitspreken zonder de naam van mijn Zoon daarin (in hun vloeken) op te nemen. Dat zijn de twee dingen die de arm van mijn Zoon zo zwaar maken». Nadat ze heeft gesproken over rampzalige oogsten die te wijten zijn aan de zonden van de mensen, voegt ze eraan toe: «Als ze zich bekeren, zullen de stenen en rotsen in hopen koren veranderen...» En tot besluit: «Vooruit maar, kinderen, zorgen jullie ervoor dat deze boodschap aan heel mijn volk wordt doorgegeven». Wanneer ze tenslotte de top van het plateau bestijgt, verheft ze zich boven de aarde en langzaam verdwijnt ze.
Zoals zovelen, op de knieën
«Maria, Moeder vol van liefde, schreef Paus Johannes Paulus II op 6 mei 1996, heeft in La Salette haar droefheid getoond over het morele kwaad van de mensheid. Door haar tranen, helpt ze ons een beter begrip te krijgen van de smartelijke ernst van de zonde, van de verwerping van God, maar ook van de hartstochtelijke trouw die haar Zoon betuigt ten aanzien van haar kinderen, Hij, de Verlosser wiens liefde wordt gekwetst door onze vergeet- en onze weigerachtigheid».
«De zonde is een belediging jegens God: Jegens U alleen heb ik gezondigd, wat U tegenstaat heb ik gedaan (Ps. 51,6). De zonde keert zich tegen de liefde van God voor ons en wendt onze harten van Hem af. Zoals de eerste zonde is ze een ongehoorzaamheid, een opstand tegen God, door te willen worden als goden, door het goede en het kwade te kennen en te bepalen (Gen. 3,5). De zonde is ook «eigenliefde die zo ver gaat dat men God veracht» (H.Augustinus). Door deze hoogmoedige verheerlijking van zichzelf is de zonde diametraal tegengesteld aan de gehoorzaamheid van Jezus die het heil voltrekt...De verscheidenheid van de zonden is groot. De Schrift geeft hiervan verschillende lijsten. De brief aan de Galaten stelt de werken van het vlees tegenover de vruchten van de Geest: De uitingen van de zelfzucht zijn bekend, zoals ontucht, onreinheid, losbandigheid; afgodendienst, toverij; vijandschap, twist, afgunst, uitbarstingen van woede, intriges, ruzies, partijschappen, jaloersheden; drinkgelagen, orgieën en dergelijke. Ik waarschuw u zoals ik u al eerder gewaarschuwd heb: wie zich zo misdragen zullen het koninkrijk van God niet erven (Gal. 5,19-21)» (KKK 1850,1852).
In La Salette legt Onze-Lieve-Vrouw in het bijzonder de nadruk op de zonden tegen God uit gebrek aan eerbied jegens zijn Naam. De Katechismus van de Katholieke Kerk leert: «Onder alle woorden van de openbaring is één woord heel bijzonder: namelijk de openbaring van zijn naam. God vertrouwt zijn naam toe aan degenen die in Hem geloven: Hij openbaart zich aan hen in zijn persoonlijk mysterie. De gave van zijn naam behoort tot het domein van het intieme vertrouwen. 'De naam van de Heer is heilig'. Daarom mag de mens er geen misbruik van maken. Hij moet hem in zijn geheugen bewaren, in de stilte van een liefdevolle aanbidding. Alleen om hem te zegenen, te loven en te prijzen zal hij hem in de mond nemen. De eerbied, waarmee men de naam gebruikt, vertolkt de eerbied die men aan het mysterie van God zelf verschuldigd is en aan heel de sacrale werkelijkheid, die deze naam oproept... Men spreekt van godslastering, wanneer iemand tegen God - inwendig of uitwendig - woorden van haat spreekt, Hem verwijten maakt, Hem uitdaagt, kwaad spreekt van God, in zijn woorden blijk geeft van een gebrek aan eerbied tegenover Hem, of de naam van God misbruikt... Het verbod van godslastering betreft ook uitspraken tegen de Kerk van Christus, de heiligen of gewijde voorwerpen. Het is eveneens godslasterlijk de naam van God te gebruiken om misdadige praktijken te verhullen, om volkeren te onderwerpen, om mensen te folteren of te doden... De godslastering is op zichzelf een zware zonde... Vloeken, waarin de naam van God voorkomt, zonder de bedoeling God te lasteren, getuigen van een gebrek aan eerbied tegenover de Heer» (KKK 2143-2144, 2148-2149).
De zevende
Deelname aan de gemeenschappelijke viering van de zondagse Eucharistie is een getuigenis van toebehoren en trouw aan Christus: «De Mis is de levende verbeelding van het offer van het Kruis. Onder de hoedanigheden van brood en wijn waarover de uitstorting van de H.Geest is ingeroepen en handelend met een volstrekt unieke doeltreffendheid in de woorden van de consecratie, biedt Christus zichzelf aan aan de Vader door hetzelfde gebaar van offergave waarmee Hij zich aanbood op het Kruis... Het offer van Christus wordt verenigd met dat van de Kerk: «In de Eucharistie wordt het offer van Christus ook het offer van de ledematen van zijn Lichaam. Het leven van de gelovigen, hun lofzang, hun leed, hun gebed, hun werk worden verenigd met die van Christus en zijn totale offerande, en krijgen op deze wijze een nieuwe waarde» (KKK 1368)» (Ibid., 43).
«Daar de Eucharistie werkelijk het hart van de zondag is, begrijpt men waarom de zielenherders vanaf de eerste eeuwen tot op heden hun gelovigen steeds weer gewezen hebben op de noodzaak deel te nemen aan de liturgische samenkomst... Het huidige wetboek handhaaft dit voorschrift met de woorden: «Op zondag en op de andere verplichte feestdagen zijn de gelovigen verplicht aan de mis deel te nemen» (canon 1247). Dit voorschrift wordt gewoonlijk opgevat als een zware verplichting... Het deelnemen aan de Eucharistie is echt het hart van de zondag. De plicht om de zondag te «heiligen» mag niet daartoe beperkt blijven. De dag des Heren wordt werkelijk goed beleefd als deze van vroeg tot laat is vervuld van de dankbare en actieve gedachtenis van de wonderdaden van God. Daarom is iedere leerling van Christus gehouden ook andere ogenblikken van de dag die niet in de context van de liturgie worden doorgebracht: gezinsleven, maatschappelijke contacten, tijd voor ontspanning een stijl te geven die een hulp is bij het doen opbloeien van de vrede en vreugde van de Verrezene in het gewone kader van het leven» (Ibid., 46, 47, 52).
Waardeloos gelispel?
«Centraal in ons geloof staat Christus, Verlosser van de mens, zo bracht Paus Johannes Paulus II het ons in herinnering op 16 oktober 2002. Maria verduistert Hem niet; zij verduistert zijn heilswerk niet. Ten hemel opgenomen, met lichaam en ziel, heeft de H.Maagd als eerste mogen proeven van de vruchten van het Lijden en de Wederopstanding van haar Zoon en is de zekerste manier om ons naar Christus te voeren, uiteindelijk doel van onze daden en ons hele bestaan... Bestaat er, om Christus' aangezicht met Maria te aanschouwen, een beter werktuig dan het rozenkransgebed? Wij moeten echter opnieuw ontdekken welke mystieke diepgang besloten ligt in de eenvoud van dit gebed dat traditioneel gezien onder het volk zo is geliefd. In zijn opbouw is dit Mariagebed inderdaad en vooral een overpeinzing van de mysteries van het leven en het werk van Christus. Door de aanroep Ave Maria te herhalen kunnen wij onze kennis verdiepen van de wezenlijke gebeurtenissen in de opdracht van Gods Zoon op aarde, die ons door het Evangelie en de Overlevering zijn doorgegeven» (Algemene Audiëntie).
Het gebed en in het bijzonder de rozenkrans maakt de weg vrij voor de hoop. Paus Johannes Paulus II schrijft over La Salette: «Onze-Lieve-Vrouw vraagt dat haar boodschap aan «heel haar volk wordt doorgegeven» door het getuigenis van twee kinderen. En hun stem wordt inderdaad snel gehoord. De pelgrims komen; er vinden heel wat bekeringen plaats. Maria was verschenen in een licht dat doet denken aan de pracht van de gedaanteverandering van de mensheid door de Wederopstanding van Christus: La Salette is een boodschap van hoop, want onze hoop wordt gevoed door de tussenkomst van Haar die de Moeder der mensen is. De breuken zijn niet onherstelbaar. De nacht van de zonde maakt plaats voor het licht en de barmhartigheid van God. Het aanvaarde menselijke lijden kan bijdragen tot de zuivering en het heil» (6 mei 1996).
Zes penny's boete
Nog verbazingwekkender is de bekering van een andere jachtvliegtuigpiloot, Norton. «Norton is de eerste-klas-vlieger van de groep, schrijft Darreberg. Maar hij is een vulgaire, sceptische geest. Hij vroeg me: «Wat betekent die datum van de 19e (verschijning in La Salette, 19 september)?» Ik wilde niet reageren maar bedacht: «Jullie moeten hem aan heel mijn volk doorgeven». In het kort heb ik het hem uitgelegd. Hij verklaarde met een spottend gezicht: «Ik dacht dat u minder dom was». Dat was even slikken. Ik heb niet verder aangedrongen... 25 december 1941: Kerstmis. Wat blijft er van zo'n dag over als men het Kindje Jezus heeft verjaagd!... Norton was hatelijker dan ooit. Ik ben van tafel gelopen. Hij zei: «De kakkerlakken (in het Frans tevens benaming van huichelachtige vromen) verdwijnen, weersverandering op komst». Ik heb me gedwongen de deur geluidloos dicht te doen».
Op 14 april 1942 wil Norton gebruik maken van een gunstige gelegenheid tijdens een luchtgevecht om op Darreberg te schieten; het volgende ogenblik redt deze hem het leven door diens achtervolger te verslaan. 's Avonds, op de basis: «Norton komt naar me toe: «Darreberg, ik heb op je geschoten. Waarom? Ik haatte je. En nu? Je hebt mij het leven gered. Vergeef me». Wij hebben elkaar de hand geschud... Dank u, Lieve-Vrouw van La Salette». Op 13 juni wordt Norton geraakt door vijandelijke kogels. «14 juni: Norton is opgegeven. Amputatie van beide benen en de rechterarm. Hij heeft zijn laatste krachten verzameld om me te vragen: «Geef me haar medaille... Niet om beter te worden...Om niet te sterven als een hond». Zijn gezicht was één en al rimpel van de pijn. «Wat heeft ze gezegd, Darreberg, ik wil het weten, nu, voor ik sterf». Het is nooit te laat... Ik heb nooit gebeden, bekent Norton. Hoe moet dat? Ik heb er altijd de spot mee gedreven...Ben je gedoopt? Nee, maar ik wil, zoals jij... Darreberg, ik heb je willen doden... Ik vraag je om vergeving. Zeg dat je me hebt vergeven». De katholieke aalmoezenier is gekomen. Norton heeft het Sacrament van het Doopsel ontvangen. Daarna zei de verpleegster: «Ik ga u een beetje morfine geven. Dan kunt u slapen. Nee. Dank u... Laat mij lijden tot het einde... Ik moet het goed maken, ik heb iets goed te maken». «Tot morgen, beste Norton. Misschien... Zeg tegen de jongens... Zeg jij hun dat het me spijt». De priester had de volgende overdenking: «De H.Maagd is een grote zielendief. U hebt het gezien: Zij is handiger dan de duivel!» 15 juni: Norton is vanochtend gestorven. De verpleegster zei: Hij heeft de hele nacht uw naam genoemd. Hij zei steeds: «Ik geloof zoals Darreberg... Ik wil bergen koren». Ik heb hem toch maar morfine gegeven en toen is hij ingeslapen. Daarstraks maakte hij zijn ogen open en mompelde nog: «Daar is de Vrouwe van de Berg. Ze glimlacht. Ze huilt niet. Waarom zei Darrebeg dat Zij huilde?» Dat zijn zijn laatste woorden. Hij is zojuist gestorven».
«Ik verwacht een grandioze blijdschap!»
«In La Salette heeft Maria duidelijk blijk gegeven van haar standvastigheid in het gebed voor de wereld. Zij zal de mensen die geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van God en aan wie het gegeven is kinderen van God te worden (cf. Joh. 1,12) nooit in de steek laten» (Johannes Paulus II, 6 mei 1996). De bekering van Darreberg toont aan hoe machtig de bemiddeling van onze Moeder in de Hemel is: laten wij volledig vertrouwen op Haar!