|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
3 december 2014 feest van sint-Franciscus-Xaverius |
Tijdens zijn apostolische reis van 2006 in Polen richtte Paus Benedictus XVI zich aldus tot de menigte: « Ik vraag u, onderhoud de rijke nalatenschap van het geloof die aan u is overgedragen van generatie op generatie, de nalatenschap aan gedachtegoed en dienstbaarheid van de grote Pool die Paus Johannes Paulus II was. Blijf sterk in het geloof, geef het door aan uw kinderen, getuig van de genade die u op zo overvloedige wijze in uw geschiedenis door de Heilige Geest hebt mogen ervaren.» Van de spirituele vruchten die de Poolse aarde heeft voortgebracht zijn met name de familie Ledochowski een goede illustratie: twee dochters tot de eer van het altaar verheven en een zoon, Wladimir, die de functie van generaal-overste van de Jezuïeten van 1915 tot 1942 heeft bekleed. Maria-Teresia Ledochowska, zalig verklaard door Paus Paulus VI op 19 oktober 1975, is de stichteres van de Missiezusters van H. Petrus Claver die de missiewerken ondersteunen met verschillende publicaties. Julia, haar zus, is zalig verklaard in 1986 en in 2003 door Paus Johannes Paulus II heilig verklaard. Zij staat aan de wieg van de grijze Urselinnen die speciaal op de opvoeding van de allerarmsten zijn gericht.
Graaf Antonius Halka Ledochowski stamt uit een familie van oude Poolse adel die nog altijd schitterde van toegewijdheid aan haar vorst en haar trouw aan God. Uit een eerste huwelijk heeft hij drie jongens ; weduwnaar geworden, trouwt hij in 1862 met een Zwitserse, Joséphine de Salis-Zizer. Mama Séphine, zoals ze wordt genoemd, is een echte moeder voor de zonen van de graaf die er weldra een zus, Maria-Teresia, bijkrijgen, op 29 april 1863, en vervolgens nog acht andere kinderen waaronder Julia in 1865 en Wladimir in 1866. De familie is gevestigd op een weelderig landgoed in Loosdorf dichtbij Melk in Neder-Oostenrijk. De kunstzinnige talenten op het gebied van de muziek, schilderkunst en literatuur van de kinderen ontwikkelen zich onder de aandachtig toeziende blik van hun ouders. Mama Séphine geeft met zachte hand, maar daadkrachtig leiding aan haar kinderschare. Geen sprake van toegevendheid wanneer het aankomt op plichtsbetrachting en zelfbeheersing die zo nodig door zelfopoffering worden verkregen. Het christelijk geloof wordt doorgegeven aan de kinderen door deelname aan de sacramenten, het gebed, lezing van het Evangelie en de heiligenlevens. Men leidt een gelukkig leven, met talloze uitjes en regelmatige verblijven in de prachtige huizen van bevriende vooraanstaande families.
Meer verdienen
Maria-Teresia die graag opvalt is jaloers op de talenten van de andere kinderen en doet haar best hen de loef af te steken. Ze laat gemakkelijk het spel met de allerjongsten in de steek om in de boeken te duiken, maar haar moeder vraagt haar vaak haar voorkeuren op te offeren om zich met de kinderen bezig te houden. Haar gebreken zijn de keerzijde van een edelmoedige natuur. Op negenjarige leeftijd komt haar karakter tot uiting in een gedicht dat vertelt van een droom waarin haar engel haar naar het Paradijs voert: zij die meer hebben geleden en geduld geoefend dragen er een mooiere kroon. Daaruit concludeert ze: «Ik dankte God en verheug me over het uitstel dat Hij mij verleende om nog meer te verdienen.» Voor de kleine Julia is deze droom pure verbeelding; lijden en werken wordt evenwel het devies van haar grote zus.
In 1873 wordt kasteel Loosdorf ten gevolge van overkomen tegenspoed verkocht; de familie vestigt zich in een appartement in Sankt Pölten. De meisjes gaan naar school bij de Engelse Dames met daarnaast privélessen. Muziek, theater, bezoeken, sport, excursies, spel maken deel uit van het leven. Julia speelt citer; zij houdt ook van dans en van sport. In de familie Ledochowski geven de genoegens des levens aanleiding tot dankzegging aan God, geenszins schadelijk voor de verdieping van de bovennatuurlijke geest.
«Werken en feesten zijn nauw verbonden met het leven in de gezinnen, schreef Paus Benedictus XVI op 23 augustus 2010; ze zijn van invloed op hun keuzes, beïnvloeden de betrekkingen tussen de echtelieden en tussen de ouders en de kinderen en hebben hun uitwerking op de relatie tussen gezin en maatschappij en de Kerk. De Heilige Schrift (cf. Gen. 1-2) zegt ons dat gezin, werk en vrije dagen gaven en zegeningen van God zijn om ons te helpen een bestaan te leiden waarin we volledig mens kunnen zijn. De dagelijkse ervaring toont aan dat de waarachtige ontwikkeling van de mens zowel de individuele dimensie als die als lid van een gezin of een gemeenschap en ook de functionele activiteiten en relaties, evenals het openstaan voor de hoop en het eindeloos Goede omvat.»
Maria-Teresia verlangt naar het eeuwig Goede. Op elfjarige leeftijd schrijft ze in haar dagboek: «De vervolgers van de Kerk zullen ten ondergaan terwijl zij roemrijk zal herrijzen, en wat we in dit aardse leven niet zullen ontvangen zullen we in de Hemel vinden als we moedig volhouden tot aan de dood.» Op dertienjarige leeftijd ontmoet ze haar oom, kardinaal Mieczyslaw Ledochowski, gevangen genomen onder Bismarck, in de loop van de Kulturkampf, voor het katholiek geloof. Tijdens zijn gevangenschap in Ostrowo had hij een gedicht ontvangen van zijn nicht die hij aanmoedigt haar literaire kwaliteiten te ontwikkelen. Het meisje is onder de indruk van het knappe, edele voorkomen van de prelaat die niettemin door de ontberingen is verzwakt. Op vijftienjarige leeftijd brengt ze een maandblad uit, De Vlinder, dat zijn ronde doet in de beschaafde kringen; dat levert haar een zeker succes op, maar ook de kritiek van hen die denken dat een jonge gravin zich niet in het openbaar moet laten gelden. Op zestienjarige leeftijd vergezelt ze haar vader op een reis naar Polen. Dat doet ze met des te meer vreugde daar ze met haar broers en zussen erg haar best heeft gedaan de taal van haar vaderland en van haar vader te leren. Ter plekke vindt ze alles geweldig. Ze legt haar indrukken vast in een boekje: Mijn Polen. Maar weldra loopt ze tyfus op en moet zes weken het bed houden.
Een aangename haardstede
In 1882, wanneer hij definitief naar het land van zijn voorvaderen wil terugkeren, koopt de graaf het agrarisch domein Lipnica Murowana dichtbij Krakau aan. Het nieuw landgoed bestaat uit een herenhuis met bijgebouwen, tuin, akkers en bossen. Maria-Teresia helpt haar vader met de administratie van het domein. Voortaan komen voor het meisje de materiële taken zoals koop en verkoop van vee, leiding geven aan werkzaamheden, toezicht op het personeel, in de plaats van de schone kunsten; ze leert snel en behendig een ploeg bespannen. Julia levert haar aandeel in het werk en Wladimir, leerling aan het Theresianum in Wenen, levert zijn bijdrage zodra zijn studie af is. Séfine maakt van de boerderij een aangename haardstede. Talloze uitjes in de aristocratische wereld van Krakau verbreken de eentonigheid van de werkzaamheden op de boerderij. Voor de familie Ledochowski staan alle deuren open en het gezelschap van de twee jonge gravinnen wordt zeer op prijs gesteld. Hun wereldse successen schenken echter geen volledige voldoening.
Het geloof van de twee zussen, bron van hun vrijheid ten aanzien van de successen die ze in de wereld boeken, wordt onderhouden en ontwikkeld in huiselijke kring. In zijn eerste encycliek schrijft Paus Franciscus: «De eerste omgeving waarin het geloof de stad van de mensen verlicht, bevindt zich in het gezin. Ik denk vóór alles aan de vaste verbintenis van man en vrouw in het huwelijk. In het gezin begeleidt het geloof alle leeftijden, te beginnen met de kinderjaren: de kinderen leren de liefde van hun ouders te vertrouwen. Daarom is het belangrijk dat de ouders gemeenschappelijke geloofspraktijken in het gezin beoefenen die de rijping van het geloof van de kinderen begeleiden» (Lumen fidei, n. 52-53).
Op 22 jarige leeftijd loopt Maria-Teresia de pokken op; ze moet worden afgezonderd om besmetting te voorkomen. Ondanks haar moeders toewijding, blijkt de aanwezigheid van een zuster als verpleegster noodzakelijk. Julia trotseert het gevaar en blijft dicht in de buurt en de relatie tussen de twee zusters verdiept zich. Julia die reeds lang het verlangen koestert religieuze te worden, onderhoudt zich graag over haar plan met de zuster-verpleegster. «Ik wil ook iets groots doen voor de goede God!», roept Maria-Teresia uit. Séphine is ongerust wanneer ze naar het gezicht van haar dochter kijkt dat onder de uitslag zit van de kinderpokken. Ze laat alle spiegels weghalen, maar op een dag ziet ze er een die naast het bed van de zieke staat. Deze raadt haar moeders vrees: «Het is niet erg, ik weet al lang dat mijn gezicht voor het leven geschonden is.» Tegenover de heldhaftige nederigheid van haar dochter trekt de moeder, door emotie overmand, zich terug om te huilen. Maria-Teresia geneest van haar ziekte, maar haar vader, die ook is aangetast, sterft enige tijd later.
Hofdame
Het meisje wordt dan hofdame in dienst van de aartshertogin van Toscane, in Salzburg. Wonderlijk genoeg wint haar innerlijk leven aan diepgang te midden van alle luister van een vorstelijk hof met zijn vele verstrooiingen. Aan haar oom, de kardinaal, had ze geschreven: «Ik weet wel dat de loopbaan die ik ga ondernemen even hard en lastig is als de buitenkant ervan vol glans. Maar ik put moed uit de overtuiging dat God mij zijn hulp niet zal ontzeggen zolang ik de ferme wil en het serieus verlangen behoud zijn trouwe dienares te blijven. Maar om niet van de goede weg af te dwalen zijn uw gebeden voor mij meer dan ooit noodzakelijk, beste oom». Het weelderig en volop op vermaak berustend leven aan het hof is door de etiquette, de vereiste nauwgezetheid en stiptheid ook afmattend. Maria-Teresia begeleidt de aartshertogin echter naar de dagelijkse mis en biecht wekelijks. Tijdens een verblijf aan het hof van franciscaner missiezusters van Maria ontwikkelt ze een vurige ijver voor de zielen. Daardoor voelt ze zich aangetrokken tot verre missies, maar haar delicate gezondheid staat haar niet toe er gevolg aan te geven. Wanneer ze verneemt dat een van de franciscanessen een voormalige hofdame is die alles in de steek heeft gelaten om lepralijders in Madagaskar te gaan verzorgen, wordt ze enthousiast en treedt toe tot de franciscaner derde orde.
Een protestantse vriendin geeft haar op een dag een voordracht te lezen van kardinaal Lavigerie over de slavernij in Afrika en de kruistocht ter afschaffing ervan, waarin gevraagd wordt aan de vrouwen in Europa die de gave hebben zich schrijvend voor deze zaak in te zetten. Maria Teresia die zich bewust is van haar literaire talenten ziet hierin een oproep van God om de zielen der misdeelden te dienen. Ze zet zich onmiddellijk aan het werk en publiceert haar artikelen in de kolommen die haar door een krant worden aangeboden. Brieven en giften stromen in zulke grote getale toe dat ze erover denkt het hof te verlaten om zich uitsluitend te wijden aan deze missie. Ze biedt Mgr. Lavigerie een treurspel aan dat ze heeft geschreven onder het pseudoniem Africanus: Zaïda, het zwarte meisje. De kardinaal informeert naar de identiteit van de schrijver. «Diens status verbiedt hem zich bekend te maken», antwoordt ze. Terwijl hij haar doordringend aankijkt zegt de Primaat van Afrika dan ernstig tegen haar: «Welnu, kniel neer, zodat ik Africanus zegene!»
In 1891 aanvaardt het hof het ontslag van Maria-Teresia die zich volledig aan de missies gaat wijden. Tijdens een rustkuur wordt ze het slachtoffer van een mysterieuze persoon van wie ze zich weet los te maken door H.Lodewijk aan te roepen; ze zal er haar hele leven hoofdpijnaanvallen, die ze dierbare pijn zal noemen, aan overhouden. Ondanks dit voorval en met kritiek en obstakels te voor en te na, geeft ze haar eigen tijdschrift uit: De Echo van Afrika en publiceert missiegeschiedenissen. Door haar toedoen kunnen schenkingen van gelovigen ten behoeve van de evangelisatie worden geïncasseerd en doorgegeven. In die tijd legt Maria-Teresia, door de omstandigheden gedreven, de grondslagen van haar redenaarskunsten. Zo moet ze tegenover bisschoppen het woord voeren, maar ze zal ook honderden lezingen geven in heel Europa om het werk bekend te maken en samenwerking te bewerkstelligen.
Een kostbare gave
In 1894 maakt Maria-Teresia, met de hulp van de jezuïeten van Wenen, een eerste schets van een stichting Broederschap (Sodaliteit) van H.Petrus Claver genaamd. Op 29 april, haar verjaardag, wordt ze op audiëntie ontvangen door Paus Leo XIII die de onderneming zijn zegen geeft. Weldra voegen vrijwilligers zich bij de Broederschap als externe leden. Op 13 juli ontmoet ze Julia weer die zuster Urszula is geworden in het klooster van de Urselinnen van Krakau; zij wonen samen de eerste Mis bij van hun broer Wladimir die jezuïet is geworden. In 1897 ontvangt ze de eerste goedkeuring van de constituties van een Orde die is gewijd aan gebed en missie-apostolaat door middel van het gedrukte woord. Deze religieuze Orde vloeit voort uit een persoonlijke voorkeur en maakt het mogelijk de stabiliteit en de toewijding te verzekeren die het werk vereist. De eerste metgezellinnen vestigen zich in een klein dal op twee uur lopen afstand van Salzburg: het landgoed Maria Sorg. Maria-Teresia kiest Onze-Lieve-Vrouw van Goede Raad als hemelse patroonheilige: «Wij leven in tijden van ongerustheid en koortsachtige activiteit, waarin men zich al te gemakkelijk in de armen van s mensen behoedzaamheid werpt... In onze armoede verlangen wij vurig dat die kostbare gave van de Heilige Geest, de gave van raadgeving, al onze daden richting geeft. Een dergelijke gave is echter een genade die ons slechts zal worden gegeven door te bidden. En wie zouden wij beter kunnen inroepen als middelares dan Maria, Moeder van Goede Raad?»
Religieus leven improviseer je niet en de stichteres doet beroep op drie franciscaner missiezusters van Maria die een jaar lang de opleiding van de eerste metgezellinnen verzorgen. Weldra komen twaalf postulantes hun hulp aanbieden bij het werk op de akkers en in de drukkerij die in de landen overzee catechismussen, spelboekjes, gebedenboeken en alle werken in de inheemse taal verspreiden die de missionarissen nodig hebben. Het werk wordt nog tijdens het leven van Moeder Maria-Teresia in meerdere landen ingevoerd: Duitsland, Oostenrijk, Polen, Italië, Zwitserland, Frankrijk, Verenigde Staten. Deze vestigingen zullen profijt hebben van de relaties die de Moeder tijdens haar jeugd in de aristocratische wereld heeft opgebouwd. In 1900 nodigt kardinaal Darto, destijds patriarch van Venetië en weldra Paus onder de naam van Pius X, de Broederschap uit in zijn diocees. In 1905 wordt het huis van de Generaal Overste definitief in Rome dichtbij de H.Maria de Meerdere gevestigd. In hetzelfde jaar komen er vestigingen van het werk in Engeland, Portugal en Spanje waar koningin Maria-Christina zich Maria-Teresia herinnerde die haar speelkameraadje was geweest in haar kinderjaren.
Ondanks de Eerste Wereldoorlog gaat de Moeder door met het zenden van fondsen naar Afrika en stuurt er grote hoeveelheden drukwerken heen: 1.500.000 in 1915, 2.700.000 in 1916 en het dubbele in 1917. Ze haalt haar onuitputtelijke energie uit het persoonlijk gebed voor het tabernakel: daar lijkt het of alles verdwijnt, alleen de Schepper en zijn schepsel blijven over. Het onophoudelijk in de weer zijn verlangt van haar bovenmenselijke krachtsinspanningen: «Het is overduidelijk dat de Goede God me ondersteunt op een manier die niet natuurlijk is, want mijn gezondheidstoestand is erbarmelijk en ik zou tot niets in staat moeten zijn», schrijft ze op 17 mei 1922. Kort daarna moet ze echter het bed houden; haar broer Wladimir komt haar iedere dag opzoeken. Op de ochtend van 6 juli licht het gezicht van de Moeder op in een hemelse glimlach die schijnt te willen zeggen dat ze niets betreurt van het onzinnig idee dat haar ertoe heeft gebracht een leven van glans en zekerheden op te geven voor een leven van werken zonder onderbreking ten gunste van de missielanden. Enige tijd later geeft ze de geest. Op de drempel van de Tweede Wereldoorlog haalden de drukkerijen van de Moeder van Afrika een oplage van 3.000.000 boeken in 160 inheemse talen. Tegenwoordig hebben de missiezusters van H.Petrus Claver 43 communauteiten in 23 landen, verspreid over alle werelddelen.
Julia
Zoals haar zus Maria-Teresia heeft Julia geprofiteerd van een zorgvuldige opvoeding die het haar mogelijk heeft gemaakt trouw te blijven aan haar geloof te midden van de wereldse bekoringen. Het besef van deze grote weldaad heeft haar op het idee gebracht haar hele leven aan God te wijden door zich te belasten met de opvoeding van jongeren. Ze had oog gekregen voor de schoonheid en de moeilijkheid van dit werk waarvan het IIe Vaticaans Concilie de vooraanstaande rol heeft onderstreept:
«Alle mensen, van welk ras, van welke stand en leeftijd ook, hebben vanwege hun waardigheid als persoon een onvervreemdbaar recht op een opvoeding, die aan hun bestemming beantwoordt... De ware opvoeding beoogt de vorming van de menselijke persoon met betrekking tot zijn laatste doel en tevens met betrekking tot het welzijn van de gemeenschappen, waarvan de mens deel uitmaakt en waarin hij als volwassene een taak zal hebben te vervullen... Een verheven en belangrijke roeping hebben dus allen, die zich wijden aan het opvoedingswerk op de scholen en zo de ouders helpen bij hun taak als vertegenwoordigers van de mensengemeenschap. Deze roeping vraagt bijzondere gaven van geest en hart, een diepgaande voorbereiding en een voortdurend openstaan voor vernieuwing en aanpassing» (Verklaring over de christelijke opvoeding, 28 oktober 1965).
Voor hij stierf had graaf Ledochowski erin toegestemd dat zijn dochter Julia zou intreden. In 1886, op 21 jarige leeftijd, meldt deze zich bij de Urselinnen van Krakau en ontvangt er de naam van Zuster Maria Urszula van Jezus. Na haar opleiding zet ze zich in voor de opvoeding van jonge meisjes en wordt vervolgens overste in 1904; het jaar daarna opent ze het eerste internaat voor Poolse studentes die naar de Jagellon Universiteit gaan. Moeder Urszula is eveneens belast met de opleiding van Poolse meisjes die uit Rusland komen. Een katholieke pastoor uit St.-Petersburg doet een beroep op haar om het pensionaat St. Catharina dat op sterven na dood is, nieuw leven in te blazen. In 1907 wordt de Moeder officieel naar Rusland gezonden door Paus Pius X die tegen haar zegt: «Trekt u roze kleren aan zo u wilt, maar ga naar Rusland!» Ze vestigt zich dus met enkele medezusters in St.-Petersburg. Daar Tsaar Nicolaas II aanwezigheid van katholieke religieuzes niet toestaat doen ze zich voor als leken. De communauteit neemt echter in omvang toe en verkrijgt haar canonieke autonomie ten opzichte van de Urselinnen van Krakau.
De grijze Urselinnen
In 1914 worden Moeder Urszula en haar metgezellinnen vanwege de oorlog het land uitgezet. Ze vluchten naar Stockholm waar de moeder De zonnestraal sticht, een tijdschrift in het Zweeds, een van de negen talen die zij vloeiend spreekt. Haar uitstraling strekt zich uit over heel Scandinavië: Zweden, Denemarken, Noorwegen, Finland, waar patronaatsgebouwen, weeshuizen, bejaardencentra en, in het geheim, een noviciaat voor de toevloed van roepingen worden opgericht. Wanneer ze in 1920 weer terug is in Krakau verzoekt de moeder Rome om erkenning van haar communauteit als autonome congregatie. Uit voorzorg vraagt Benedictus XV haar naar haar klooster terug te keren. De moeder onderwerpt zich goedwillig aan dit verzoek. Maar wanneer de Paus verneemt dat ze wordt geleid door haar broer die generaal der Jezuïeten is geworden, krijgt ze toestemming haar werk voort te zetten. Op 23 juni 1923 verkrijgt ze de goedkeuring van de constituties van de nieuwe Apostolische Congregatie van de Urselinnen van het Heilig Hart van Jezus in Doodsangst ofwel Grijze Urselinnen. De spiritualiteit van deze congregatie is toegespitst op de beschouwing van de verlossende liefde van Christus. De zusters nemen deel aan zijn heilsopdracht door opvoeding, onderwijs en dienstbetoon aan lijdende, verlaten en gemarginaliseerde mensen die op zoek zijn naar de zin van het leven. «Zielen redden, ze naar Jezus leiden, hen bekend maken met de oneindige goedheid van zijn Hart, dat is het ideaal waaraan wij ons moeten wijden», zo vat de moeder het samen.
Kort daarna roept Paus Pius XI Moeder Urszula naar Rome waar ze het huis van generaal overste zal inrichten. Ze opent internaten en opvoedingstehuizen voor jonge meisjes, schrijft en handelt ten gunste van jongeren, armen en vrouwen. Paus Johannes Paulus II die voor deze inwoonster van Krakau altijd een grote devotie heeft gehad, zal haar spiritualiteit aldus formuleren: «Zij putte uit de liefde voor de Eucharistie de inspiratie en de kracht voor het groot apostolaatwerk... Zij schreef aan de zusters: Het Allerheiligste is de zon in ons leven... Heb Jezus in het tabernakel lief! Moge jullie hart daar voor altijd blijven, zelfs wanneer jullie in werkelijkheid aan het werk zijn...In het licht van deze liefde wist ze in iedere omstandigheid een teken des tijds te ontwaren, om God en haar naasten te dienen. Ze wist dat voor degene die gelooft iedere gebeurtenis, zelfs de geringste, een gelegenheid wordt om de plannen van God te verwezenlijken. Wat gewoon was wist zij buitengewoon te maken; wat alledaags was maakte zij eeuwig; wat onbeduidend was maakte zij heilig» (homilie van 18 mei 2003). Moeder Urszula sterft in Rome in 1939, bijgestaan door haar broer Wladimir. In 1989 zal haar nog onaangetast lichaam worden overgebracht naar het moederhuis in Pniewy. De grijze Urselinnen tellen momenteel 786 zusters, verdeeld over 14 landen in vier werelddelen.
Ook vandaag nog nodigt de Kerk ons uit het geloof door te geven en zorg te dragen voor de allerarmsten. Mogen de zusters Ledochowska, zij die het gebod: Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven (Mt 10, 8)! in praktijk hebben weten te brengen, voor ons de genade verkrijgen dat ook wij ons beschikbaar stellen ten dienste van Onze-Lieve-Heer.