Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
4 april 2014
feest van H. Isidorus, b. en krkl.


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Eerwaarde Desgenettes, pastoor van Notre-Dame-des-Victoires, te Parijs, is ontmoedigd. Sinds vier jaar lukt het hem ondanks al zijn ijver maar niet de onverschilligheid te bestrijden van een burgerij die is weggezonken in materiële belangen. Hij denkt er serieus over zijn ontslag te nemen. Deze bekoring houdt hem in de ban tot 3 december, de dag waarop hij tijdens de misviering aan het altaar van de Heilige Maagd herhaalde malen wordt gegrepen door deze woorden die uit zijn binnenste opklinken: «Wijd je parochie aan het Allerheiligst en Onbevlekt Hart van Maria.» De eerwaarde geeft zijn parochie over in de handen van de Maagd Maria en alles ziet er anders uit: zijn kerk wordt als een “Vluchtoord voor zondaars”, zo zeer dat deze bekend raakt tot in alle uithoeken van de wereld. Wie is die priester wiens ambt een dergelijke uitstraling heeft gekend?

Vurig van aard

Op 10 augustus 1778 werd in Alençon (Orne) door de rechter Charles-Guillaume Dufriche-Desgenettes, zijn echtgenote en hun twee dochters met blijdschap de geboorte begroet van Charles-Eléonore. Mevrouw Desgenettes doet haar best al vroeg geloof en vroomheid aan haar zoon door te geven. De kleine Charles is begiftigd met een levendige intelligentie en een opmerkelijk goed geheugen, maar moet zijn vurige en zelfs vechtlustige aard proberen te temperen. Hij bouwt huiskapelletjes ter ere van de Heilige Maagd, waar hij regelmatig smeekt om vergeving voor het verdriet dat hij zijn moeder heeft aangedaan. Het is een gevoelige, edelmoedige, oprechte jongen met een resoluut temperament dat hem soms nogal koppig maakt. Om dit opvliegende karakter in te tomen wordt zijn Eerste Communie zes weken uitgesteld, hoewel hij de beste is in de catechismusles. Een les die hij niet zal vergeten. Op zijn twaalfde denkt hij er al over om priester te worden. Het gezin heeft zich achtereenvolgens gevestigd in Sées, vervolgens in Dreux. Charles gaat naar de middelbare school in Chartres waar hij opvalt door zijn katholieke overtuigingen; hij weigert te biecht te gaan bij een beëdigd priester die de schismatieke eed op de grondwet heeft afgelegd die vereist werd door de revolutionaire regering. De executie van Lodewijk XVI op 21 januari 1793 brengt de heer Desgenettes ertoe zijn ambt neer te leggen. Hij wordt gearresteerd en van al zijn bezittingen beroofd; het gezin verkeert dan in armoede. Om die te bestrijden gaat Charles van dorp naar dorp; de ene boer is nog guller dan de andere met het aanbieden van levensmiddelen. Hij knoopt contacten aan met priesters die trouw zijn aan Rome en gedwongen zich schuil te houden om te voorkomen dat ze in de gevangenis of zelfs op het schavot belanden. Mevrouw Desgenettes put zich uit in nutteloze pogingen van de autoriteiten vrijlating van haar man te verkrijgen. Op 4 augustus 1794 houdt Charles het niet langer uit: hij gaat naar de revolutionaire club in Dreux en krijgt toestemming het woord te nemen. Het pleidooi van deze jongen van zestien zorgt er niet alleen voor dat zijn vader vrij komt, maar nog een honderdtal gedetineerden meer.

De beproeving heeft de jongeman rijper gemaakt en gesterkt in zijn priesterroeping. Zijn familie is echter bang geworden door het leed dat priesters te verduren krijgen en verzet zich tegen zijn plan. Maar Charles wordt getroffen door buiktyfus. Wanneer hij ziet dat hij in levensgevaar verkeert doet hij de gelofte zich als priester aan God toe te wijden als hij geneest; hij zinkt dan weg in een verkwikkende slaap en de volgende ochtend is hij weer geheel gezond. Wanneer hij eenmaal een dappere apostel is geworden, voorziet hij in de behoeften van de verborgen priesters en begint met één van hen aan een studie theologie. In 1803 kan hij dankzij het recent tot stand gekomen concordaat eindelijk naar het groot seminarie van Sées. Eén zorg laat hem echter niet los: het heil van zijn vader die zijn godsdienst in het geheel niet meer uitoefent. Hij nodigt zijn moeder en zus uit een maand lang extra veel te bidden om zijn bekering te verkrijgen. Kort daarna worden hun gebeden tot hun vreugde verhoord.

Op 9 juni 1805, op het Triniteitfeest, wordt Charles tot priester gewijd, vervolgens benoemd tot kapelaan in de parochie van Saint-Germain d’Argentan, een gevoelige post vanwege de tegenstellingen tussen aanhangers van de grondwettelijke voormalige bisschop (die door de revolutionaire regering was geïnstalleerd) en de aan Rome trouw gebleven gelovigen. De jonge kapelaan, belast met het catechismusonderricht van de kinderen, geeft de kerk zijn instructies om het plechtig karakter ervan te verhogen en alle parochianen aan te trekken. Heel snel slaagt hij erin de eenheid onder de gelovigen te herstellen.

In 1815 denkt Charles erover zich bij de Sociëteit van Jezus aan te sluiten die door Paus Pius VII zojuist in ere is hersteld. Hij spreekt erover met Pater de Clorivière die de Jezuïeten in Frankrijk probeert te herstellen. De twee priesters komen met elkaar overeen dat ze samen de Mis van 8 september zullen vieren ter verkrijging, door tussenkomst van Maria, van het licht van de H. Geest. Na het dankgebed treffen ze elkaar weer. Het oordeel van de jezuïet is onherroepelijk: «U moet absoluut voor altijd van uw plan afzien; God wil dat u pastoor wordt, u zult zo meer goed doen – Ik, pastoor? Dat nooit! Tweemaal heb ik die taak al geweigerd, antwoordt de eerwaarde die zichzelf altijd al ziet als predikheer, biechtvader, opvoeder maar vooral niet als pastoor. – Dit jaar gaat niet voorbij voor u uw aanstelling heeft gekregen, antwoordt de jezuïet. U zult naar een parochie worden gestuurd waar u het hard te verduren zult krijgen, maar waar u veel goed zult doen. Na een paar jaar zult u naar een andere wijk worden gestuurd.»

Volhardende naastenliefde

In 1816 wordt eerwaarde Desgenettes inderdaad benoemd tot pastoor van de parochie Saint-Pierre-de-Montsort in Alençon. De voorstad van Montsort is jammerlijk bekend om de revolutionaire geest en het immoreel gedrag van zijn inwoners. In vier jaar verandert hij zijn parochie van aanzien, dankzij zijn volhardende naastenliefde die uiteindelijk alle obstakels overwint. Bepaalde onverzettelijke elementen krijgen echter van de minister van godsdienstzaken gedaan dat hij uit het ambt wordt gezet. Hij vraagt zich dan af wat zijn priesterroeping nog is en overweegt zich aan andere werken te wijden. Maar zijn herderlijke deugden worden geroemd door Dokter Récamier, uit Parijs, die er gewag van maakt tegenover eerwaarde Desjardin, pastoor van de parochie van de Missions Etrangères. Deze is opgetogen: hij wil Desgenettes als kapelaan. Weldra accepteert de bisschop van Sées om hem aan de Parijse geestelijkheid uit te lenen, met de hoop hem op een dag terug te krijgen.

Charles Desgenettes komt in maart 1819 in Parijs aan. Reeds in oktober volgt hij eerwaarde Desjardin op en wordt zijns ondanks pastoor van een parochie in Parijs die honderden armen telt. Het catechismusonderricht op zondagavond is aan hen voorbehouden; zij die dit bijwonen zijn er zeker van dat ze weer met brood- en houtbonnen vertrekken. De pastoor doet niet alleen een beroep op de rijken, hij breekt ook de eigen spaarpot open om een nieuw werk van naastenliefde op te zetten: de Voorzienigheid Karel X, dat royaal gesteund wordt door Karel X. In 1829 verwelkomt de pastoor een nieuwe kapelaan, de toekomstige Dom Guéranger, die hij zal helpen met zijn plan de abdij van Solesmes en de Orde der Benedictijnen in Frankrijk in ere te herstellen. In juli 1830 breekt de revolutie uit. Eerwaarde Desgenettes, wiens werken verbonden zijn met die van de verbannen koning, wordt een mikpunt van de revolutionairen.

Hij dient zijn ontslag in en gaat op weg naar Freiburg, in Zwitserland. Maar in de lente van 1832 besluit hij terug te keren wanneer hij hoort dat Parijs is getroffen door de cholera. Aartsbisschop, Mgr de Quélen, benoemt hem dan tot pastoor van Notre-Dame-des-Victoires. Deze kerk die is gesticht op 8 december 1629 ter herinnering aan de overwinningen van Lodewijk XIII, in het bijzonder op de protestantse partij in La Rochelle, was toevertrouwd aan de ongeschoeide Augustijnen. Een zeer geliefde nederige geestelijke, Broeder Fiacre, staat aan de wieg van de Mariaverering in dit heiligdom; hij had van God in november 1637 de opdracht ontvangen de ophanden zijnde geboorte van de troonopvolger, de toekomstige Lodewijk XIV, aan te kondigen, en de officiële toewijding van Frankrijk aan de Heilige Maagd te bespoedigen. Hij had verkregen dat Maria op deze plek werd aangeroepen onder fraaie titels als “Moeder van Barmhartigheid” en “Toevlucht der zondaren”.

De grote verrassing van de pastoor

Maar sindsdien heeft de Revolutie haar werk gedaan en eerwaarde Desgenettes telt slechts veertig personen in de zondagse Hoogmis, voor een parochie van veertigduizend zielen! Vier jaar lang gaat hij door een “woestijn”. »Tevergeefs, zo zegt hij, bestijgt de priester het spreekgestoelte om er het brood van het Woord te breken: niemand die ernaar luistert. Een handjevol christenen, dat bovendien bang is ervoor uit te komen, dat is de hele kudde. De rest is volledig in beslag genomen door berekeningen van belang en winst, of is verdronken in excessen van wellust en hartstocht en kent noch kerk noch herder». Ten gevolge van woorden die hem zijn ingegeven tijdens de Mis van zaterdag 3 december 1836 stelt hij de statuten op van een gebedsvereniging voor de bekering van de zondaren en nodigt de gelovigen uit zondag 11 december naar het Vespers officie te komen om, op voorspraak van het Hart van Maria, de bekering van de zondaren af te smeken. Die zondag maakt de arme pastoor zich de gehele dag zorgen en hoopt dat er op zijn minst een paar parochianen zullen komen. ’s Avonds zijn er tot zijn grote verbazing vijfhonderd mensen waaronder veel mannen! Wie heeft ze daar heen gebracht? Velen zullen toegeven: «We wisten niet waarom we daar waren.» De gemeente die passief de Vespers had aangehoord nam met vuur deel aan het Sacramentslof. Spontaan zingt men driemaal de aanroep die afkomstig is uit de litanieën van de Heilige Maagd: «Toevlucht der zondaren, bid voor ons». Tot tranen toe geroerd vraagt de pastoor onmiddellijk aan Onze-Lieve-Vrouw een teken van goedkeuring voor de vereniging, een opmerkelijke bekering in zijn parochie, die van de heer Etienne-Louis-Hector de Joly, Voltaire gezinde van geest, die de laatste minister van Justitie van Lodewijk XVI was. De eerwaarde had reeds een vergeefse poging ondernomen de blinde en zieke grijsaard te benaderen, maar maandag de 12e wordt hij eindelijk tot hem toegelaten. Na een onderhoud van enkele minuten stelt deze ziel zich open voor de genade: ogenblikkelijk is hij bekeerd!

Op 16 december wordt de vereniging canoniek opgericht en op 12 januari worden de registers geopend. Voor het einde van het jaar telt men al 214 leden. Voortaan begrijpt pastoor Desgenettes zijn missie: de arme zondaren meevoeren aan de voeten van Maria en op die manier het werk van de Satan in de zielen en in de maatschappij bestrijden. Wat de leden betreft, zij moeten deelnemen aan de Mis op de eerste zaterdag van de maand en op de zondagavonden bijeenkomen om de oefeningen te doen die de vereniging eigen zijn. Zij «zullen zich herinneren, zo staat het in de statuten, dat zij vooral door de zuiverheid van hun hart de bescherming van het Allerheiligst en Onbevlekt Hart van Maria zullen verkrijgen. Zij zullen hun best doen om die te verdienen door goede biechten en veelvuldige communiegang.» Want, zo preciseert pastoor Desgenettes, «juist met Jezus Christus en door Jezus Christus en door bij Hem ons te beroepen op de kracht en de bemiddeling van het Allerheiligst Hart van zijn doorluchtige Moeder, vragen wij om de bekering der zondaren».

«De wereld toevertrouwen aan het Onbevlekt Hart van Maria, zo zei de zalige Johannes Paulus II, houdt in dat we terugkeren aan de voet van het Kruis van de Zoon. Het houdt zelfs in dat wij deze wereld toevertrouwen aan het doorboorde Hart van de Verlosser en haar terugvoeren naar de bron zelve van haar Verlossing. De Verlossing overtreft altijd de zonde van de mens en de zonde van de wereld. De kracht van de Verlossing is oneindig veel groter dan al wat het kwaad in de mens en de wereld vermag. Het Hart van de Moeder, meer dan welk ander in de hele wereld, is zich er wel van bewust. Daarom roept het ook. Het roept niet alleen om bekering, het roept ons ook om ons door haar, de Moeder, te laten helpen om naar de bron van de Verlossing terug te gaan» (Fatima, 13 mei 1982).

Talloze bekeringen

In het begin zijn de zichtbaarste genaden als een beloning voor het vuur van de leden. Het werk staat nog niet bloot aan laster en spot die het later te verduren zal krijgen. In een brief van juni 1837 schrijft pastoor Desgenettes: «Talloze schitterende bekeringen hebben er plaats gevonden en grotendeels van mannen van twintig tot dertig jaar. Mijn parochie was het centrum van godsdienstige onverschilligheid en goddeloosheid. Welnu! Zij heeft voor verbazingwekkende vertroostingen gezorgd. Ik heb nog nooit zo veel biechten afgenomen in mijn leven sinds vorig jaar december. Onder de nieuwkomers tel ik meerdere hardnekkige atheïsten, voormalige carbonari, saint-simonisten (revolutionaire sektes)... Allen leiden tegenwoordig een christelijk leven, meerderen zelfs een engelachtig leven.» Op 24 april 1838 verheft Paus Gregorius XVI de vereniging tot de rang van aartsbroederschap; zij mag voortaan gelovigen en katholieke gemeenschappen in de hele wereld opnemen. Wanneer pastoor Desgenettes in 1860 overlijdt zullen meer dan 800.000 personen individueel zijn ingeschreven bij de aartsbroederschap en zo’n 14.000 christelijke gemeenschappen (parochies, congregaties, scholen...) zijn er dan toegetreden. In 1845 vraagt de Pastoor van Ars om inschrijving van zijn parochie. In werkelijkheid is pastoor Vianney zijn confrater voorafgegaan toen hij zijn parochie al op 1 mei 1836, zeven maanden voor pastoor Desgenettes toewijdde aan het Onbevlekt Hart van Maria. Hij komt niettemin nederig vragen om toelating van de parochie van Ars tot de aartsbroederschap.

De pastoor van Notre-Dame-des-Victoires is er zich van bewust dat er een band bestaat tussen zijn kerk en de kapel van de rue du Bac waar de Heilige Maagd in 1830 aan Catherine Labouré, zuster van Liefde, is verschenen. Maria had haar gevraagd de medaille te laten slaan die «wonderdadig» zal worden genoemd. Pastoor Desgenettes ontdekt daarin de bron van waaruit alle genaden zich over de parochie verspreiden. Vandaar dat de aartsbroederschap door zijn toedoen een van de eerste centra van verspreiding van de Wonderdadige Medaille wordt. De pastoor ziet in de toevlucht tot het Onbevlekt Hart van Maria ook het vervolg op de onthullingen van Paray-le-Monial: «Al mijn genaden, zo legt hij Onze-Lieve-Heer in de mond, hebben jullie nutteloos gemaakt. Welnu! Ik geef jullie een nieuw bewijs van mijn liefde en mijn zachtmoedigheid. Gaat naar mijn Moeder, vertrouwt u toe aan haar Hart dat zo begaan is met al uw leed, uw zonden en wroegingen. Smeek het haar af, op grond van haar liefde, haar verdiensten en de almacht van haar Hart; zij zal voor u bemiddelen.» Op 1 januari 1839 verschijnt de eerste editie van het Handboek van de Aartsbroederschap, waarin de stichter verslag uitbrengt van de opvallendste genaden. Daarna volgen nog de Annalen die door talrijke missionarissen over de vijf werelddelen zullen worden verspreid. De welsprekendheid van deze geschriften doen niet onder voor die van de Paters Lacordaire, Guéranger, d’Alzon, Libermann, Ratisbonne die in Notre-Dame-des-Victoires komen preken. Onder de verkregen genaden vindt de bekering in Rome, in 1842, van Alphonse Ratisbonne, van joodse oorsprong, uitermate veel weerklank; zijn oudste broer, Théodore, in 1830 priester geworden en in 1839 lid van de aartsbroederschap, helpt pastoor Desgenettes in zijn ambt. Deze laatste staat erop dat hij het gedetailleerd verhaal van de bekering van Alphonse krijgt en publiceert het in de Annalen in april 1842. Voortaan trekt men in groten getale naar Notre-Dame-des-Victoires.

“Mijnheer Ruwe Bolster”

Iedere ochtend gaat de pastoor na een moment van stil gebed van zes tot negen uur naar de kerk om biecht te horen, vervolgens de mis op te dragen die wordt besloten met een lange dankzegging. Overdag ontvangt hij goedmoedig allerlei soorten mensen die hij vaak meeneemt naar de biechtstoel. “Mijnheer Ruwe Bolster” zoals zijn bijnaam luidde in Alençon, verliest echter zijn geduld wanneer men hem stoort, zelfs uit heilige nieuwsgierigheid: «Mijn tijd is voor de zondaren, en die zijn er velen», verklaart hij. Op een dag valt hij hevig uit naar Moeder Barat (heilige Sofia Barat, stichteres van de Dames van het Heilig Hart wanneer deze in gezelschap van haar novicen tegenover hem verklaart: «Wij zijn heel blij dat u laat bidden voor de bekering van de arme zondaren, want wij zijn allen zondaressen! – Moeder, antwoordt hij, ik heb wel iets anders te doen dan me bezighouden met zondaressen van die soort!» Maar hij is zich bewust van zijn tekortkomingen. Twee keer per jaar, vraagt hij bij gelegenheid van zijn naamdag en zijn wijdingsverjaardag in het openbaar de gelovigen om vergeving voor zijn tekortkomingen naar hen toe: «Ik heb mijn karakter toen ik nog jong was niet leren beteugelen en tegenwoordig ben ik de speelbal van mijn ongedurigheid; al deze gebreken die me doen zuchten voor God en voor jullie, zullen me nog vele jaren in de vlammen van het Vagevuur houden, als God geen medelijden heeft met mijn arme ziel, als Maria, mijn goede Moeder, niet voor mij een goed woordje doet.»

De laster waar hij het voorwerp van is geeft hem echter de gelegenheid zijn Vagevuur al hier op aarde uit te zitten: de aartsbroederschap bezorgt hem niet alleen vrienden, zoals pater Libermann getuigt: «Het is een heilige en een man van grote wijsheid. Al wat Parijs telt aan slechte priesters is tegen hem gekant; hij laat ze praten zonder ook maar ooit de geringste stap te ondernemen om zichzelf te rechtvaardigen... Over de aartsbroederschap wordt uit jaloezie beweerd dat de heilige man het werk heeft opgezet om zichzelf te verrijken. Als alle geestelijken zich zouden verrijken zoals hij, zou dat een groot geluk zijn voor de armen... Hij heeft me de brieven laten zien die overal vandaan kwamen en die melding maakten van de wonderen die door de gebeden van de aartsbroederschap waren verkregen... Meerdere van die wonderen zijn hoogst opmerkelijk: opgegeven zieken die plotsklaps zijn genezen, onverhoopte bekeringen...» De 37.000 ex voto’s van het heiligdom getuigen vandaag nog van de verschillende genaden die tallozen in het diepst van hun hart hebben getroffen.

Op het feest van zijn naamdag, 4 november 1858, viert hij voor de laatste keer de Mis in de kerk Notre-Dame-des-Victoires. Hij is tachtig jaar oud en verplaatst zich nog maar met de grootste moeite en viert de Mis dan ook in een bidkapel die aan zijn slaapkamer grenst. Nog achttien maanden lang ervaart hij de aftakeling van de ouderdom. Tijdens zijn laatste dagen heeft hij de grootste moeite met spreken, maar staat erop de gelovigen op de zondag van de Goede Herder, 22 april 1860, de zegen te geven. Zijn laatste woorden als predikheer dragen het kenmerk van de eenvoud en stoutmoedigheid die hij zijn hele leven aan de dag heeft gelegd: «Bid, zet door en ge zult zegevieren. De devotie tot het Heilig en Onbevlekt Hart van Maria is het uitgangspunt en de kern van iedere devotie.» Op 25 april overlijdt hij. Een overweldigende menigte komt hem de laatste eer bewijzen, voor hij in zijn kerk, aan de voeten van Haar die hem zo vaak verhoord had, wordt begraven. Wanneer Paus Pius IX het bericht van de dood van de heilige priester ontvangt wordt hij door smart overmand, hij die ooit eens had bekend: «De aartsbroederschap van het Heilig Hart van Maria is het werk van God, het is een idee van de Hemel die deze op de aarde heeft verwezenlijkt; een kostbaar goed voor de Kerk zal zij zijn.»

Minder dan zestig jaar later, zal Onze-Lieve-Vrouw aan drie kinderen van Fatima (Portugal) verschijnen om zelf de devotie tot haar Onbevlekt Hart aan te bevelen, aan te sporen tot bekering en berouw over de zonden, Onze-Lieve-Heer die al zoveel wordt beledigd niet langer verdriet aan te doen en de heilige Rozenkrans te bidden. «In het licht van de moederlijke liefde begrijpen we de hele boodschap van de Vrouwe van Fatima, zo zei de zalige Johannes Paulus II. Wat zich het meest rechtstreeks verzet tegen de gang van de mens naar God is de zonde, de volharding in de zonde en, uiteindelijk, het ontkennen van God... Het eeuwig heil van de mens is in God alleen te vinden. Indien de mens God voor goed weigert toe te laten leidt dit logischerwijs tot het weigeren van de mens door God, tot de verdoemenis. Kan de Moeder, terwijl zij het heil van iedere mens verlangt met al de kracht van de liefde die zij koestert in de Heilige Geest, het stilzwijgen bewaren wanneer de grondslagen van dit heil zelf bedreigd worden? Nee, dat kan zij niet!» (Fatima, 13 mei 1982).

Tracht mij te troosten

Op 13 juni 1917 heeft Onze-Lieve-Vrouw tegenover Lucia, de oudste van de kinderen die haar in Fatima hebben gezien, verklaard: «Jezus wil in de wereld de devotie tot mijn Onbevlekt Hart verspreiden. Ik beloof heil aan hen die deze devotie zullen omhelzen. Hun zielen zullen door God met speciale voorliefde worden bemind, als bloemen die door mij voor zijn troon zijn geplaatst.» En op 10 december 1925 zegt ze het nog duidelijker: «Zie, mijn dochter, mijn Hart door doornen omgeven die de ondankbare mensen ieder ogenblik in mij steken door hun godslasteringen en hun ondankbaarheid. Tracht jij tenminste mij te troosten en verkondig namens mij dat ik al degenen die de eerste zaterdag van vijf opeenvolgende maanden te biecht zullen gaan, de heilige communie zullen ontvangen, het rozenhoedje bidden en mij een kwartier gezelschap zullen houden terwijl ze de mysteries van de Rozenkrans zullen overpeinzen, met de bedoeling mij genoegdoening te geven, zal bijstaan in het uur van hun dood met de genaden die nodig zijn voor het heil.»

Laten we de Heilige Maagd, Zij die gelukkig is omdat zij geloofd heeft (Luc. 1, 45) vragen in onze harten de drie christelijke hoofddeugden van geloof, hoop en liefde te vergroten, opdat al onze daden door het licht daarvan mogen worden geleid.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.