|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
2 februari 2011 feest van Presentatie van de Heer |
«Van de gevaren die tegenwoordig de jeugd en de hele maatschappij bedrei- gen staan drugs hoog op de ranglijst als een gevaar dat minder zichtbaar en daardoor des te verraderlijker is« De oorzaak van dit verschijnsel ligt vaak in een klimaat van godsdienstig en menselijk scepticisme, getekend door in frustratie eindigend hedonisme, existentiële leegte, de overtuiging dat het leven vergeefs is en ontaarding in geweld« De drugsplaag, begunstigd door grote economische en soms ook politieke belangen, heeft zich over de hele wereld verbreid», verklaarde Paus Johannes Paulus II (27 mei 1984 en 24 juni 1991).
Op 14 mei 1991 heeft dezelfde kerkvorst verklaard hoe heldhaftig de deugden waren van een jonge pater redemptorist, Pater Alfred Pampalon, die, sinds zijn gelukzalige dood in 1896, vaak wordt aangeroepen door mensen die aan alcohol of drugs zijn verslaafd. Het ogenschijnlijk onbeduidend leven van deze man schittert als een licht voor de mensen van onze op materiële efficiëntie en comfort gerichte tijd. Zijn leven was gegrondvest op een bovennatuurlijke realiteit en zie nu wat een overvloed aan gunsten, aardse gunsten zelfs, door zijn voorspraak worden verkregen!
Alfred kwam ter wereld in een Mariaparochie, Onze-Lieve-Vrouw van Lévis, op 24 november 1867, als negende kind in een door en door christelijk gezin. De vader, Antoine Pampalon, is kerkbouwondernemer. De moeder, Joséphine Dorion, is een toonbeeld van nederigheid en geloofsgeest; ze waakt met veel liefde over haar kinderen. Iedere avond wordt in het bijzonder de rozenkrans gebeden met het hele gezin. Twee broers van Alfred en zijn zus Emma zullen zich aan God toewijden. Alfred is bijzonder beminnelijk en gedienstig en leert snel dankzij zijn moeder de goedheid van Onze-Lieve-Heer kennen en kan al gauw de namen Jezus, Maria en Jozef uitspreken.
Een nog betere moeder
Op vijfjarige leeftijd verliest hij zijn moeder. Deze smart volgt kort op de blijdschap om de geboorte van een twaalfde kind. Kort voor haar overlijden brengt mevrouw Pampalon haar acht levende kinderen bijeen en zegt met een liefdevolle glimlach: «Lieve kinderen, jullie moeder gaat sterven« Ik houd veel van jullie maar ik moet vertrekken«Jullie zullen geen moeder op aarde meer hebben«Ik vertrouw jullie toe aan een nog betere moeder, de beste die er is, de Heilige Maagd« Ze strekt haar armen naar jullie uit«Houd veel van haar! Bid veel tot haar! Zij zal voor jullie zorgen«» Dicht aan haar bed staat Alfred zacht te huilen. De woorden van haar die hij op aarde het meest bemint staan in zijn geheugen gegrift; zij zullen zijn hele leven tekenen. Zijn moeder, 45 jaar, geeft de geest op 2 juli 1873.Een jaar later besluit meneer Pampalon te hertrouwen. Hij huwt een uitmuntende Ierse weduwe, Marguerite Phélan, die alle kinderen van Antoine zal beschouwen als de hare. Alfred is lief en zachtaardig met zijn tweede moeder. «Op zijn gezicht lag altijd een glimlach, vertelt Marguerite. Hij was blijmoedig, zachtaardig, vermaakte mijn kleintjes (halfbroers van Alfred) en was gedienstig tegenover iedereen».
Op zijn negende, in september 1876, gaat Alfred als extern leerling naar de middelbare school van Lévis, die werd geleid door priesters van het bisdom. Hij zal er vijf jaar studeren, zonder er ooit aan te denken priester te worden: daar hij zich voelt aangetrokken tot de handel, heeft hij het gymnasium ter zijde geschoven ten gunste van de handelsopleiding. In mei 1877 doet hij zijn Eerste Communie en op 7 oktober, feest van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, ontvangt hij het sacrament van het Vormsel.
Hij blijkt een opvallend gevoel voor het bovennatuurlijke te bezitten dat zich zal blijven ontwikkelen. Hij gaat één keer per week te biecht en ter communie, hetgeen voor die tijd uitzonderlijk is; hij is graag misdienaar. Iedere dag komt hij voorbij de parochiekerk en stopt daar voor een moment van aanbidding van Onze-Lieve-Heer en gebed tot de Heilige Maagd. «In de tien jaar van studie die ik met hem in dezelfde klassen heb doorgebracht, zo verhaalt een klasgenoot,herinner ik me niet dat ik hem ooit de geringste overtreding van de gedragsregels op school heb zien begaan. Hij had de gewoonte in de klas vooraan te gaan zitten om dichter bij de leraar te zijn en minder kans te lopen verstrooid te worden». Alfreds deugdzaamheid trekt de mensen toch aan. Hij ademt goedheid, is altijd gelijkmatig van stemming, een beetje plagerig soms en in de recreatie is hij een uitstekende organisator. Niemand kan aan hem tippen bij bepaalde spelen; vooral de jongsten zijn vol bewondering voor zijn behendigheid bij het cricketspel, voetbal en baseball« Op de renbaan is hij ook één van de snelsten. Niet alleen bewonderen ze hem, ze mogen hem ook heel graag want ondanks zijn successen blijft hij altijd even bescheiden en aardig.
Een opklarende glimlach
1881. Alfred is als jong adolescent op school niet één van de besten en een uitspraakgebrek waar hij nooit van af zal komen maakt het zijn gehoor moeilijk hem te kunnen volgen; maar in de catechismusles is hij de uitblinker« Van de ene op de andere dag is zijn leven in gevaar door een ernstige ziekte. Hij bidt, roept de hulp van Maria in. «God maakte me duidelijk, zal hij later schrijven, dat Hij me niet in de wereld wilde, maar geheel bij Hem. Door deze aansporing nam ik terstond het besluit de handelstak te verlaten en het gymnasium te volgen met het oog op het priesterschap, als ik zou genezen». Zijn liefde voor het spel wordt gematigd; hij blijft een blijmoedige jongen, een plaaggeest zelfs, maar hij wil met Onze-Lieve-Heer en voor Hem leven. Zijn leven lang zal hij een ziekelijke aanblik blijven vertonen die echter wordt opgeklaard door zijn glimlach. Zijn inspanningen worden met succes bekroond: in het jaar 1883 eindigt hij als vierde in een klas met dertig leerlingen.
In 1885 voert een longontsteking hem tot de rand van de dood. Hij ontvangt de laatste heilige sacramenten. Het heiligdom Beaupré waar de christenen van Québec de H.Anna als hun patroonheilige vereren, is heel dichtbij: de gealarmeerde familie wendt zich nadrukkelijk tot de moeder van de Maagd Maria om van het Kind Jezus Alfreds genezing te verkijgen. «Naar mate mijn studie vorderde, zal deze later zeggen, nam mijn voornemen priester te worden vastere vormen aan; maar wat uiteindelijk de doorslag gaf was de tweede keer dat ik ziek werd. Toen stond God op me te wachten: Hij gaf me de ingeving mijn plan te verwezenlijken met behulp van de onweerstaanbare band die de gelofte creëert. Ik beloofde Hem dat te doen als Hij mij genezing zou verlenen». Leraren en leerlingen van Lévis sluiten zich bij de ouders aan om de hemel deze genade af te smeken. Alfred geneest«. Zodra hij er de kracht voor heeft legt hij te voet en met de rozenkrans in de hand de 35 km af die hem scheiden van Sainte-Anne-de-Beaupré. Daar doet hij, op de knieën gelegen, zijn dankzegging en belooft het voorbeeld van zijn broer te volgen door in te treden bij de Redemptoristen.
De Congregatie van de Allerheiligste Verlosser was gesticht in 1732 door H.Alfonsus Maria de Liguori, Napolitaans edelman, met het doel de meest verlaten zielen te evangeliseren. Zijn religieuzen Redemp-toristen genaamd waren pas in 1878 in Sainte-Anne-de-Beaupré aangekomen. Voordat hij zijn beslissing had genomen had Alfred met profijt het werkje gelezen dat de heilige in 1750 aan de H.Maagd had opgedragen: «De glorie van Maria». Daar in Canada nog geen enkel opleidingshuis van de redemptoristen is geopend moet hij inschepen voor Europa. Op 22 juli 1886 hij is dan achttien jaar ontrukt hij zich aan de genegenheid van de zijnen om naar het noviciaat van Sint-Truiden in België te gaan. De religieuze vorming is er streng maar wel gevoed door de leer van de heiligen: Alfred legt er zich met ijver en goede zin op toe. Spontaan biedt hij zich aan voor de onaangenaamste karweitjes. Gehandicapt door zijn zwakke gezondheid spant hij zich extra in en zijn nederige gehoorzaamheid heeft een stichtende invloed op zijn omgeving« Op 8 september 1887 legt hij met grote vreugde zijn eeuwige geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid af. Hij die al heel jong zijn leven in Maria's handen had gelegd, roept uit: «Ik heb mijn Goede Moeder beloofd een heilige te worden! En mijn vertrouwen op haar maakt dat ik er ook op hoop!»
Wanneer hij naar het Groot Seminarie van Saint-Jean-de-Beauplateau wordt gestuurd, voor twee jaar studie wijsbegeerte en vier jaar theologie, zet hij zich moedig aan het werk. Door zijn volhardend gebed vooral tot Maria, zetel van Wijsheid én zijn grote ijver, behaalt hij steeds meer voldoening schenkende resultaten. Zijn toekomstig apostolaat zo goed mogelijk uitvoeren is zijn enige ambitie. Na de priesterwijding op 4 oktober 1892 gaat hij van start in zijn ambt in Mons, België: het prediken van enkele parochiemissies, biecht horen, catechismusonderricht aan de kinderen. Hij brengt vaak bezoeken aan de zieken en bemoedigt hen met zijn glimlach en zijn zachtmoedigheid. Vanaf het prille begin van zijn religieus leven heeft hij de Regel van zijn Instituut beschouwd als een waarborg: uit geestelijk instinct weet hij dat men in een leven zonder discipline er niet zeker van kan zijn te zullen volharden. «Wil jij een heilige, een heel grote heilige worden? Neem dan je Regel en de voorschriften van je superieuren goed, heel goed in acht», is zijn advies.
Een betrouwbare gids
Waaruit put hij zijn zielskracht? Uit het gebed: «Er bestaat, zo zegt hij, geen deugd zonder gebed», vooral het gebed dat teruggaat naar de bron, de allerheiligste Eucharistie. In de kapel zit hij vaak onbeweeglijk neergeknield met de ogen strak op het tabernakel gericht. Het doel en de middelen haalt hij echter niet door elkaar: «Iemand houdt van God, zegt hij, wanneer hij Hem die liefde betuigt door werken en lijden, met andere woorden door zich aan zijn heilige Wil te onderwerpen». Zijn daden geven er blijk van hoe zeer hij bewust is van Gods aanwezigheid. Op het gemeenschapsleven drukt hij met zijn vriendelijkheid en zachtmoedigheid zijn stempel, wat hem niet belet bij gelegenheid zonder aanzien des persoons ronduit te zeggen wat hij denkt.Die gerechtvaardigd is door het geloof zal leven, lezen we in de brief aan de Romeinen (1,17). Alfred heeft zich deze woorden eigen gemaakt: «In het geestelijk leven, zo zegt hij, moet je je niet door gevoelens laten leiden maar door het geloof. Het gevoel bedriegt vaak; het geloof is een duidelijke en betrouwbare gids». Het geloof laat hem zien dat de liefde voor God gepaard gaat met het ontvluchten van iedere bewuste zonde: «Er bestaat maar één kwaad, de zonde, en maar één goed, God; nooit zal ik ook maar de geringste zonde begaan om wie dan ook te behagen». De Catechismus vertolkt dezelfde waarheid: «Vanuit het geloof beschouwd, bestaat er geen groter kwaad dan de zonde en niets heeft ernstiger gevolgen voor de zondaars zelf, voor de Kerk en voor de gehele wereld» (Catechismus van de Katholieke Kerk, CKK, 1488).
Alfred hernieuwt herhaaldelijk de doopbeloften en zijn religieuze geloftes. Zijn geloofsgeest schittert in het bijzonder wanneer hij het Eucharistisch Offer opdraagt; voor wat de hoop aangaat, deze neemt «eenmaal tot wasdom gekomen, de zoete naam van vertrouwen aan« Ik moet de vrede des harten bewaren en de geringste verstoring de weg afsnijden. De mate van onze heiligheid hangt af van de mate van ons vertrouwen». Op die manier slaagt hij erin zich over alles tevreden te betonen, over zijn superieurs, zijn confraters, innerlijke beproevingen alsook goddelijke vertroostingen, moeilijkheden in de studie alsook ziekte.
In de nok van het bouwwerk plaatst pater Alfred een hartstochtelijke liefde voor Jezus Christus. Hij is doordrongen van wat de heilige Johannes zegt: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad... Hij die zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft, om ons het leven te brengen (1 Joh 4,9.10). Hij wil liefde met liefde beantwoorden. Hij neemt de kribbe, het crucifix, de Eucharistie in ogenschouw; iedere dag doet hij de Kruisweg en leest de Heilige Schrift. Vaak herhaalt hij, vooral op zijn laatste ziekbed: «Moge mijn standvastigheid nimmer wankelen! Nog even en we zijn in de eeuwigheid». Wanneer we ons richten op de eeuwige zaken, helpt de gedachte aan de dood ons aan de liefde voor God voorrang te geven boven iedere andere liefde; daarom dachten de heiligen vaak aan de dood.
Verheerlijking van de barmhartigheid
Alfred zet zich met hart en ziel in voor het heil der zielen: «Ik wil voor altijd een heilige priester worden en blijven om zo doeltreffend mogelijk voor het heil van mijn naaste te kunnen werken. Hoe heiliger ik word, hoe meer zielen ik zal redden». Daar hij vanwege zijn zwakke gezondheid niet veel kan preken wijdt hij zich getrouw aan het biecht horen. Hij levert ook zijn bescheiden bijdrage aan de parochiemissies waarbij hij zich gewoonlijk op de kinderen richt die hij voorbereidt op het ontvangen van de sacramenten van de Boetedoening en de Eucharistie. Zijn onderricht is helder, degelijk en praktisch en wordt zeer gewaardeerd. Rekening houdend met zijn spraakprobleem staat men hem toe maar één keer een lange preek te houden: hij kiest voor de verheerlijking van de barmhartigheid van de Maagd Maria. Met zijn dorst zich daadwerkelijk in te zetten voor het rijk Gods kreeg hij waardering voor de christelijke versterving die een machtig middel is om zich vrij te maken van de eigenliefde. Zelfs tijdens de wandeling eet hij zelden buiten de maaltijden; geduldig verdraagt hij de blaren«Al in mei 1895 moet hij weg uit Mons, het mijnland, om zijn zieke longen te verzorgen in de gezonde lucht van Saint-Jean-de-Beauplateau, in de bossen van de Ardennen. Hij schrijft: «Mijn manier van missie preken is bidden voor de zielen». Vrij ten opzichte van de criteria van de wereld, is hij van mening dat «van alle ondeugden er geen is die zoveel zielen heeft tegengehouden op de weg van de vroomheid als trots; de geest van ijdelheid brengt het onmatig verlangen voort naar schijn en succes in alles wat men doet». Hij spreekt weinig over zichzelf, maar laat niet na gewag te maken van zijn zwakke intellectuele begaafdheid. Hij kwijt zich met zorg en genoegen van de nederigste taken.
Vanaf zijn veertiende tot aan zijn dood leed Alfred aan tuberculose; zo goed en zo kwaad als het ging heeft hij weerstand geboden. Maar op 5 februari 1896, negen maanden na zijn gedwongen terugtrekking in de Ardennen moet hij erin berusten dat hij de verpleegafdeling niet meer af mag: één long is verloren en de andere zwaar aangetast. De arts voorziet dat het in maart of april zal zijn afgelopen met hem. De jonge priester brengt zijn dagen zittend in een stoel door: «Sommige mensen werken, anderen worden bewerkt. Ik word door ziekte bewerkt». Hij wijdt zijn tijd aan gebed en het lezen van heiligenlevens; hij heeft altijd iets om handen. Hij hoest dag en nacht. Bij de ftisis voegt zich weldra ook nog dysenterie. Er ontstaan doorligwonden: Alfred moet op open wonden liggen. Hij maakt echter nimmer een gebaar van ongeduld, hij blijft vriendelijk en blij; iedereen gaat graag bij hem op bezoek. Uit het Heilig Misoffer dat hij nog iedere dag opdraagt put hij de kracht alles in vereniging met zijn aan het Kruis genagelde Verlosser te verdragen. Maar op 23 augustus kan hij niet meer op zijn benen staan en moet hij herhaaldelijk gaan liggen. De hele maand september zweeft hij tussen leven en dood. Op de 29e ontvangt hij om drie uur 's ochtends voor de laatste keer de heilige Communie. Men kan hem nauwelijks horen. De 30e zingt hij om één uur 's ochtends plotseling luid en duidelijk het complete Magnificat. Om twee uur vraagt en krijgt hij de absolutie over alle tekortkomingen van zijn leven. Even voor achten richt hij glimlachend de ogen ten hemel alsof hij iemand ziet en blaast de laatste adem uit. Hij is nog geen negenentwintig.
De getuigenissen stromen toe
Armzalig en vruchteloos leven, lijkt het! Het is een feit dat de priester met de zwakke gezondheid geen enkele aandacht besteedde aan de gesprekken die men zoal voerde over profane onderwerpen waar hij ook niets van scheen te begrijpen. Toch bidt men onmiddellijk na zijn dood volop tot Alfred Pampalon. Zijn broer Pierre zal tien jaar later schrijven: «Ik heb de wereldse gunsten opgeteld die zijn toe te schrijven aan de tussenkomst van deze Dienaar Gods. Het zijn er tot nu toe 275; en ik ontdek nog steeds nieuwe. Ik heb minstens zesentwintig gevallen waarin de genezing een wonder lijkt te zijn». De annalen van Sainte-Anne-de-Beaupré getuigen ervan: «De slachtoffers van alcohol en verdovende middelen schijnen recht te hebben op de speciale aandacht en het medelijden van de Dienaar Gods. De getuigenissen stromen van alle kanten toe«» Jongeren komen de Dienaar Gods aanroepen, voor zichzelf of voor anderen. De verkregen weldaden zijn tot op de dag van vandaag talrijk.«Drugs en verslaving treffen, volgens de pauselijke Raad voor het Pastoraat in de Gezondheidszorg, meer in het bijzonder de jongeren, ongeacht het maatschappelijk milieu waartoe ze behoren. Nog nooit hebben de meest uiteenlopende drugs en het gebruik ervan zoveel aanzien genoten. Ze worden voorgesteld als middelen die extra «vrijheid» bieden en als een bron van gezelligheid of welbehagen» («Kerk, drugs en verslaving», 2002, n.1). Bedrieglijke belofte! In werkelijkheid is het resultaat het omgekeerde van de beoogde uitwerking: de verslaafde vervalt in affectieve onstandvastigheid, in een staat van diepe depressie gevoegd bij afhankelijkheid ten aanzien van bepaalde groepen en dealers; ongerust en met een onbeheerst en soms angstig verlangen naar van alles en nog wat, voelt hij zich vaak bedreigd en begrijpt de zin van zijn leven niet meer: «Het ware beter niet te zijn geboren»; hij heeft er moeite mee belangstelling op te brengen voor mensen en dingen want zijn verstand wordt voornamelijk in beslag genomen door wat betrekking heeft op drugs (Ibid., n.517). Men begrijpt derhalve de vaderlijke waarschuwing van Johannes Paulus II: «Gebruik van drugs is altijd ongeoorloofd want het houdt een ongerechtvaardigde en irrationele verloochening van het vrije denken, willen en handelen van de mens in« Welnu, de mens heeft niet het recht afstand te doen van zijn persoonlijke waardigheid die een gave van God is!» (23 november 1991; ibid., n.43). «Druggebruik, behalve in geval van strikt therapeutische indicatie, is een zware zonde» (CKK, 2291).
Om dit kwaad te voorkomen zijn sommigen voorstander van liberalisering van «soft drugs», die verondersteld worden ongevaarlijk te zijn. Welnu, de ervaring toont aan dat het gebruik van deze produkten isolement en afhankelijkheid bevordert; vervolgens zet het aan tot gebruik van sterkere middelen. In de geneeskunde worden talloze giftige stoffen gebruikt vanwege hun positieve uitwerking; maar wanneer ze verkeerd worden gebruikt of onoordeelkundig met elkaar worden vermengd, kunnen ze verslavend worden. Van tabak en alcohol kunnen we hetzelfde zeggen: de roes van alcohol is even gevaarlijk als de roes die cannabis veroorzaakt.
Het kwaad voorkomen
In de meeste getuigenissen geven de verslaafden aan dat ze die stoffen gebruiken om «zich lekker te voelen» en voor het genot. Het genot leidt tot onverwijld handelen, dat wil zeggen zonder beroep op het onderscheidingsvermogen. De gebruikers komen in een afhankelijkheidsspiraal terecht en wel zozeer dat de drugs het voornaamste worden waar ze in hun bestaan naar verlangen. Zich bevrijden van deze verslaving veronderstelt bewustwording: in werkelijkheid hangen verlangens en genoegens die op zichzelf goed zijn af van het denken van het individu, van zijn geestelijk leven, van zijn vrije wil en zijn verantwoordelijkheidsgevoel. Vandaar de noodzaak zijn bestaan te funderen op een authentieke moraal en godsdienstige benaderingswijze. Om de moeilijkheden van het leven aan te kunnen, in het bijzonder om een antwoord te vinden op de problemen waar ziekte, eenzaamheid en dood ons voor stellen, is het absoluut noodzakelijk eerst de zin van het leven te ontdekken:«De kalme overtuiging aangaande de onsterfelijkheid van de ziel, de toekomstige wederopstanding van de lichamen en eeuwige verantwoordelijkheid voor de persoonlijke daden is de zekerste methode om het verschrikkelijke kwaad van drugs te voorkomen, om de slachtoffers ervan te behandelen en er weer bovenop te brengen, om ze te sterken in hun doorzettingsvermogen en hun standvastigheid op de weg naar het goede» (Johannes Paulus II, 7 september 1984). Ieder moet eveneens leren van welke dingen het heilzaam is afstand te doen. Op die manier komt een vrije en onafhankelijke persoon tot stand. Zich richtend tot bisschoppen verklaarde Johannes Paulus II: «De gave van het leven roept op tot soberheid en kuisheid, tot weerstand tegen de toenemende pornografie, tot het onder de aandacht brengen van de gevaren van drugs» (19 juni 1983). Hij zag in het gezinsleven een krachtig tegengif tegen de verleiding in een onwerkelijke wereld te vluchten; hij spoorde echtelieden dan ook aan stabiele huwelijks- en gezinsbetrekkingen te onderhouden, gebaseerd op wederzijdse en voor het leven openstaande liefde, die weet te geven en te vergeven.
Pater Pampalon heeft de wereld op de dag af één jaar voor de heilige Teresia van het Kindje Jezus verlaten. De een als de ander heeft ervan gedroomd naar verre missielanden te vertrekken; beiden verlangden naar het martelaarschap en stierven jong: ze liepen tuberculose op en hebben de vreselijkste pijn geleden; de een als de ander ontdekten dat liefhebben hun roeping was, in de loop van een leven dat geen sensationele episodes heeft gekend. Men mag aannemen dat Pater Alfred bij God een belangrijke rol heeft gekregen die enige gelijkenis vertoont met die van de Patroonheilige van de Missies: barmhartigheid uitoefenen onder mensen in nood.
Eerbiedwaardige Dienaar Gods, verkrijg voor de slachtoffers van de drugsverslaving de gave van de waarachtige hoop, die niet wordt teleurgesteld (Rm 5,5)!