Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
1 mei 2019
Meimaand-Mariamaand


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«In deze XIXe eeuw waarin verdeeldheid in zoveel dingen voorkomt en zo veelvuldig zelfs in de gezinnen, is het onze opdracht bijeen te brengen… Krachtdadig de zielen bijeenbrengen via de link van een ware devotie voor het Heilig Hart van Jezus». Deze woorden die uit het hart kwamen van de zalige Louise-Thérèse de Montaignac, karakteriseren de geest van de stichteres van de Oblaten(es) van het Hart van Jezus. «Als dochter van de Kerk en vrouw in de Kerk, zo zei heilige Johannes Paulus II, wil Louise-Thérèse de Heer dienen, de Kerk dienen, hetgeen één iets is. Gedreven door een vurig apostolisch verlangen en gesteund door een levendige devotie voor het Hart van Jezus, gaat ze aan het werk in nauwe band met haar bisschop, met de priesters van haar parochie, met de leken gelovigen. Zij richt de Oblates op die, door hun onderlinge eendracht, geroepen zijn de kiemen van eenwording te worden» (Homilie voor de zaligverklaring, 4 november 1990).

Louise-Thérèse is geboren in Le Havre op 14 mei 1820 en behoort tot een diep christelijke familie die haar het geloof doorgeeft als een erfenis die productief moet worden gemaakt. Ze wordt de volgende dag gedoopt. Later zal ze zeggen hoe gelukkig ze is dochter van God te zijn en zal de verjaardag van haar Doop vieren als een groot feest.

Het eeuwig leven

Paus Franciscus herinnerde ons op 8 januari 2014 eraan dat de Doop «geen formaliteit is! Het is een daad die ons bestaan diepgaand beïnvloedt… Met het Doopsel worden we gedompeld in die nimmer opdrogende bron van leven die de dood van Jezus is, de grootste daad van liefde in de hele geschiedenis; en dankzij die liefde kunnen wij een nieuw leven leiden waarin we niet meer ten prooi zijn aan het kwaad, de zonde en de dood, maar in gemeenschap met God en onze broeders en zusters zijn… Wie de datum van zijn doop kent, kent een datum van geluk. Maar het risico van het niet weten is zich niet meer bewust te zijn van de herinnering van wat de Heer voor ons gedaan heeft, de herinnering aan het geschenk dat wij hebben ontvangen. Dan zullen we het uiteindelijk alleen maar beschouwen als een gebeurtenis die in het verleden heeft plaatsgevonden en die om die reden geen enkele invloed heeft op het heden. We moeten de herinnering aan onze Doop levend houden… Wij zijn geroepen onze Doop iedere dag te beleven, als de actuele realiteit van ons bestaan». In de klassieke vorm van de ritus van dit sacrament, merkte Paus Benedictus XVI op, «vroeg de priester eerst naar de door de ouders gekozen naam van het kind en vroeg dan verder: Wat verlangt gij van de Kerk? Antwoord: het geloof. En wat schenkt het geloof u? Het eeuwig leven. Volgens deze dialoog zochten de ouders voor het kind de toegang tot het geloof, de gemeenschap met de gelovigen, omdat zij in het geloof de sleutel tot het eeuwig leven zagen. Inderdaad, daarom gaat het tegenwoordig net als vroeger, bij de doop, bij het christen worden, niet slechts om een socialiseringshandeling binnen de gemeenschap, niet eenvoudigweg om opname in de Kerk, doch de ouders verwachten meer voor de dopeling: dat het geloof, waartoe het lichaam van de Kerk en haar sacramenten behoort, de dopeling leven schenkt – het eeuwig leven» (Encycliek Spe salvi, 30 november 2007, n.10).

Van haar ouders, Raymond de Montaignac de Chauvance, ontvanger der financiën, en Anne de Raflin, ontvangt Louise-Thérèse het voorbeeld van een leven dat openstaat voor ieder. Nauwe banden verenigen haar met haar oudste zus, Anna, en met haar vier broers, voor wie ze alles doet om ze gelukkig te maken. Als kind is Louise levendig, spontaan, altijd in beweging: «Ik was gemaakt om lief te hebben, ik hechtte me dan ook aan alles wat goed was of ongelukkig». Haar impulsieve natuur speelt haar soms parten: dommigheden en dwaasheden zijn aan de orde van de dag, maar haar vertrouwen ontwapent ieder die streng wil optreden. De kleine houdt van bidden. Op een dag, nadat men een tijd lang naar haar had gezocht, ontdekt men haar weggekropen in een kast. «Ik zat te bidden», zei ze; en omdat men haar vroeg naar de reden van dit vreemde gedrag, zei ze: «Dat doe ik om de Goede God niet te kort te doen».

In 1827 is Louise in een internaat, eerst in Châteauroux in het klooster van de Trouwe Gezellinnen van Jezus en de twee daarop volgende jaren in Parijs in het klooster van Notre Dame des Oiseaux, onder leiding van de Filles de Notre Dame. Het internaatsleven past niet echt bij haar. Al na haar eerste verblijf is ze behept met de angst voor straffen; met Kerstmis valt haar echter een bepaalde genade ten deel: terwijl ze naar de kerststal staat te kijken ontdekt ze het roerende mysterie van een God die kind is, die arm is en die lijdt, wordt door Hem aangegrepen en begint Hem lief te hebben. In het internaat ND des Oiseaux is ze «zo verstrooid dat ze voortdurend penitentie doet en zit te huilen». In de klas is ze «alleen bereid te studeren omdat haar medeleerlingen gevorderder zijn dan zij». In de kapel ontplooit ze lovenswaardige pogingen om in stilte bidden, maar haar goede voornemens zijn altijd maar van korte duur. Louise bewaart echter aan die jaren de herinnering van gelukkige dagen waarop haar hart zich opende voor God door middel van kinderbiecht en, haar vertrouwelijke gesprekken met Moeder Overste “Mama Sophie” en haar eerste vriendschappen. Maar het moet gezegd, met de studie ging het nauwelijks vooruit. Er moet duidelijk iets veranderen; haar ouders vertrouwen haar toe aan haar tante, Mevrouw de Raffin, die ook haar meter is. De genegenheid die de jonge vrouw verbindt met haar petekind zal zich in de loop der jaren ontwikkelen tot een diep vertrouwelijke relatie. Vijftien jaar lang leeft Louise in het gezin Raffin, nu eens in Nevers, dan weer op het platteland, zonder de band met haar ouders te verliezen. «Dat was een van de grootste genaden van mijn leven», zal ze later zeggen.

Een meisje “van riet”

Haar eerste Communie doet ze op 6 juni 1833. «Het kleine meisje, zo buigzaam als riet als je maar kan bedenken», zal ze later zeggen, is veranderd in een serieuze adolescente: «Vanaf mijn eerste Communie heb ik altijd onder goddelijke invloed gestaan». De Eucharistie wordt het middelpunt van haar leven. Mevrouw de Raffin is een vrouw met een onwrikbaar geloof, maar eerder krachtdadig dan zachtmoedig. Bij haar leert Louise haar natuurlijke onstuimigheid te beheersen zonder de dynamiek erin kapot te maken. Ze ontvangt een gedegen opvoeding, ontplooit haar kunstzinnige gaven en leert de beginselen van de rol van een vrouw des huizes. Onder de leiding van eerwaarde Gaume (1802-1879), directeur van het klein seminarie, vervolgens vicaris generaal van het bisdom Nevers, geniet ze eveneens een geestelijke en leerstellige vorming. Louise verwerft ook grondige kennis van de Evangeliën en Psalmen, leest de Kerkvaders en heilige Teresia van Avila, die haar eerste patroonheilige wordt. In 1837 hervindt ze na terugkeer in ND des Oiseaux het bezielde geloof dat zo kenmerkend is voor het huis, stralend brandpunt van devotie voor het Hart van Jezus. Ze wordt opgenomen onder de Kinderen van Maria. De Allerheiligste Maagd aan wie ze in al haar kinderjaren «haar verdriet toevertrouwde», zal voortaan voor haar «ieder ogenblik klaar staan om haar te onderrichten».

Kerstmis 1836 verlaat Louise-Thérèse de Nachtmis met haar vriendin Camille de Berthier. Die mompelt een paar regels uit de Apocalyps: Maagden zijn het en zij volgen het Lam waarheen het ook gaat (Apk 14,4). Louise is diep onder de indruk… Jezus volgen waarheen Hij ook gaat… Vanaf dat moment verlicht het witte licht van het Lam haar voetstappen, op de stralende weg waarop ze streeft Hem na te volgen. Op 21 november 1838 staat eerwaarde Gamme haar toe de gelofte van maagdelijkheid af te leggen. Vier jaar later, als ze twee-en-twintig is, moet Louise-Thérèse tien maanden het bed houden vanwege een beenderkwaal: een eerste gezondheidsbeproeving waardoor ze zich nog intiemer met God verenigt. Mevrouw de Raffin steunt haar, helpt haar door deze tijd van lijden heen en in alle dingen is «Gods wil slechts liefde». Naar aanleiding van deze ziekte stelt ze haar abrupt de vraag: «Als Onze-Lieve-Heer je zou vragen: “Wil je met mij aan het kruis worden vastgebonden tot aan de dood?“, zou je dat doen?» – Ja, antwoordt ze, en met heel mijn hart!» Ze zal die vraag volledig doorleven, deze «dwaasheid der liefde die niet berekent, die niet beredeneert, die zonder zich rust te gunnen de Verlosser achtervolgt».

Weldadige bron

In de nadagen van de Revolutie is, in een wereld die is aangestoken door het scepticisme, het geloof op losse schroeven komen te staan. Als reactie hierop wijden fervente christenen zich toe aan God door middel van een plechtige belofte aan het Heilig Hart. De formulering van deze belofte, opgesteld door pater Roothaan, generaal van de jezuïeten, verspreidt zich over Frankrijk. Uit deze bron welt een ware spirituele vernieuwing op. Mevrouw de Raffin heeft ervan gehoord via eerwaarde Ronsin, geestelijk leidsman in ND des Oiseaux en, in 1841, heeft ze zich met dezelfde belofte toegewijd aan het Heilig Hart. Deze plechtige belofte is een antwoord van liefde op de eerste liefde van God die door het Hart van Jezus is geopenbaard, een antwoord dat eenieder verbindt ten dienste van Gods plan. Het is ook reeds de Offergave van de toekomstige Oblaten. Veertig jaar later kan Louise-Thérèse niet zonder diepe ontroering spreken over de herinnering die ze bewaart aan die gezegende dag: «De plechtige gelofte aan het Heilig Hart heeft mijn leven bepaald; zij is voor mij de bron van alle genaden, van alle vreugden geweest». Om het geloof nieuw leven in te blazen vat Mevrouw de Raffin een groots plan om te komen tot een christelijke vrouwenbond via de devotie tot het Hart van Jezus: «Hier en daar brandende steenkooltjes, zegt ze, kunnen noch vlam, noch hitte voortbrengen: samengevoegd, kunnen ze voor een groot vuur zorgen dat in staat is de wereld te verwarmen». Aanvankelijk alleen als medewerkster van het project wordt Louise-Thérèse er de erfgename van wanneer haar tante komt te overlijden in 1845. Ze herinnert ons in het licht van het Evangelie aan de intuïtie die ten grondslag ligt aan het werk: Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait! (Lc 12,49)! Ze droomde ervan in te treden in de Karmel, maar ziet ervan af op aanraden van eerwaarde Gaume: «Jouw roeping, zegt hij, is de Karmel midden in de wereld brengen».

De revolutie van 1848 doet Frankrijk schudden op haar grondvesten. Meneer de Montaignac dient zijn ontslag in als ontvanger der financiën. Het gezin verlaat Parijs en vestigt zich in Montluçon, in de Bourbonnais, waar hun ware wortels liggen. Louise-Thérèse vraagt zich af hoe ze het geloof nieuw leven in kan blazen in deze stad die volop in de groei is, maar erg getekend door de godsdienstige onverschilligheid. Iedere dag brengt ze twee uur door met bidden in de verlaten parochiekerk. Serieuze groepen christenen zijn in Montluçon aan het werk, gestimuleerd door een priester met een vurig hart, eerwaarde Guilhomet. Louise-Thérèse sluit zich bij die groep aan en gaat in op het verzoek aan de congregatie van de Kinderen van Maria leiding te geven. Ze richt het weeshuis van het Heilig Hart op en trekt vriendinnen aan om er catechismusles te geven aan de meest aan hun lot overgelaten kinderen. Als getuige van de leegloop van de kerken op het platteland, roept ze het Werk van de Arme Kerken in het leven, bevordert de verspreiding van de herstellende Aanbidding van de Heilige Eucharistie, organiseert retraites en doet haar best het project van haar tante, de christelijke vrouwenvereniging, verder te ontwikkelen.Dankzij de steun van haar bisschop, Mgr. De Dreux-Brézé, en van haar pastoor, verspreiden deze werken zich vanaf 1854 over het diocees van Moulins en ver daarbuiten. In die tijd krijgt Louise-Thérèse opnieuw last van het letsel in haar benen; pijn wordt voor meer dan dertig jaar haar onafscheidelijke metgezel. Nu ze zo gehandicapt is verplaatst ze zich nog alleen op krukken of wordt vervoerd in een klein rijtuig. Ze heeft alle energie die de liefde geeft nodig om onvermoeibaar zich te blijven inzetten voor de anderen en de onstuitbare activiteit te ontplooien die zo kenmerkend is voor haar leven.

De eerste der directeuren

In 1859 ontmoet mejuffrouw de Montaignac pater Gautrelet, jezuïet, die in 1844 het Apostolaat van het Gebed had opgericht: toen hij zag hoe ongeduldig zijn seminaristen waren om het missieleven in te gaan, had deze priester tegen hen gezegd: «Weest apostelen van nu af aan, apostelen van het gebed! Bied al wat je doet iedere dag aan in gemeenschap met het Hart van Onze Heer Jezus Christus, en voor wat Hij wil; uitbreiding van het Koninkrijk van God voor het heil der zielen». Als priester met veel ervaring zal pater Gautrelet meer dan vijfentwintig jaar lang de raadsman zijn van Louise-Thérèse. Hij bekent trouwens in alle nederigheid: «Ik heb groot vertrouwen in de leiding van de Heilige Geest, de eerste van alle directeuren!» In hetzelfde jaar brengt hij zijn pupil in contact met zijn confrater, pater Ramière, die onlangs de leiding van het Apostolaat van het Gebed heeft overgenomen. Als bezield apostel van het Heilig Hart zorgt pater Ramière ervoor dat Louise-Thérèse zich volop gaat inzetten voor deze beweging. Louise-Thérèse ziet in de spiritualiteit van deze beweging «het universeelste middel ter heiliging van de zielen» en acht de organisatie ervan «een uitstekend middel om ermee door te dringen in de maatschappij».

Onder verwijzing naar de vriendinnen van Jezus, Martha en Maria, herinnerde Paus Franciscus ons aan de noodzaak van het gebed: «Martha leerde dat de taken die de gastvrijheid met zich meebrengen, hoe belangrijk die ook zijn, niet alles zijn, en dat luisteren naar de Heer, zoals Maria deed, werkelijk het wezenlijkst was, het beste deel… (Lukas 10:38-42)… Hebben we het Evangelie in huis? Slaan we het soms open om het samen te lezen? Overpeinzen we het wanneer we de Rozenkrans bidden? Het Evangelie dat in het gezin wordt gelezen en overpeinsd is als lekker brood dat het hart van allen voedt. En ‘s ochtens en ‘s avonds en wanneer we aan tafel gaan, laten we leren samen een gebed uit te spreken, in alle eenvoud: Jezus komt zo in ons midden, zoals Hij dat deed in de familie van Martha, Maria en Lazarus» (26 augustus 2015).

In het begin van de zestiger jaren van de negentiende eeuw start Louise-Thérèse met de bouw, in het hart van Montluçon, van een mooie kapel «om ons onophoudelijk te herinneren aan de liefde van het Hart van Jezus». De kapel wordt ingezegend op 31 mei 1864 en zal de kapel worden van het moederhuis van de Christelijke Vrouwenvereniging. In hetzelfde jaar zal een poging worden ondernomen om dit werk samen te voegen met de Missionnaires du Sacré-Cœur d’Issoudun. Maar in 1874 maakt de vereniging zich hiervan los en wordt de Vrome Unie van de Oblates van het Hart van Jezus, met een eigen Regel die door de bisschop van Moulins wordt goedgekeurd. Deze jaren zijn zeer vruchtbaar: de via een gelofte aan het Hart van Jezus Godgewijde christelijke vrouwen zijn steeds talrijker. In december 1875 wordt Louise-Thérèse benoemd tot algemeen secretaris van het Apostolaat van het Gebed. Haar correspondentie – meer dan 1800 bewaard gebleven brieven – getuigt van de kwaliteit van de door haar onderhouden betrekkingen. Zeer menselijk besteedt ze, met haar aangeboren praktische instelling, aandacht aan de kleinste details van het materieel leven, de organisatie van de huizen, van de zorg voor de gezondheid; en, heel natuurlijk, wordt ze, met tact en discretie, een geestelijk leider die leert te leven in het licht van het geloof. Sterke vriendschappen, voortgekomen uit deze contacten, zijn de terugkerende bakens op haar levenspad: «Heilige Teresia van Avila, zegt ze, heeft haar vrienden zeer liefgehad en dat heeft mij altijd aangemoedigd de mijnen heel innig lief te hebben».

Op twee verschillende manieren

In Montluçon heeft Louise-Thérèse een kleine equipe om zich heen. Deze eerste metgezellinnen leiden een gemeenschappelijk leven van gebed en gastvrijheid, want ze ontvangen veel mensen. De kapel is een centrum van retraites, spirituele ontmoetingen. Zo neemt een eerste communauteit vorm aan. Weldra wordt er een Huis gesticht in Paray-le-Monial, vervolgens een in Parijs. In het begin van de jaren tachtig van de negentiende eeuw tekent zich het toekomstig gezicht van het instituut af: aan vrouwen die zijn bestemd om God en de naaste te dienen op twee verschillende manieren wordt het oblaatschap voorgesteld. De enen, gehuwd of niet, blijven in het leefmilieu waarin ze zijn en brengen hun verplichtingen binnen de familie in harmonie met zeer uiteenlopende vormen van apostolaat. Zij vormen “Samenkomsten“ in de ware zin van het woord samen-komen, dat wil zeggen regelmatig bijeenkomen in een groep om samen te bidden en de broederlijke naastenliefde in praktijk te brengen; dat zijn de seculiere oblates. De anderen leggen, gebaseerd op een intuïtie van Thérèse-Louise, geloftes van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid af: deze geprofeste oblates leven in gemeenschap in de Huizen die even zovele gebedscentra vormen, in eerste instantie bestemd ter herbronning van de seculiere oblates. Elk Huis neemt een of meerdere werken voor zijn rekening.

Op 17 mei 1880 wordt Louise-Thérèse gekozen tot generaal overste. Het is haar rol «de eenheid in de geest en in de verschillende stromingen, de vrijheid in de werken en in het optreden, hetzij collectief, hetzij individueel», te waarborgen. Het hoofdstuk over de oblates geeft een definitie van de missie van het Instituut: «De zielen sterk met elkaar verenigen via de band van een waarachtige devotie tot het Heilig Hart van Jezus, door ze aan te zetten tot bidden, herstellen, zich in vereniging met Hem op te offeren en door zich in te zetten voor de werken die zijn heerlijkheid tot doel hebben, een blijk van hun liefde te zien». Voor de stichteres is de devotie tot het Hart van Jezus een leven in gemeenschap en eenvormigheid met Hem die het eeuwig Leven bij de Vader is (1 Joh 1,2). «Ons wetsvoorschrift bij uitstek, zo zegt ze, is het priesterlijk gebed van Jezus, dat staat in hoofdstuk 17 van heilige Johannes: Mogen zij één zijn zoals Wij. Op 4 oktober 1881 wordt deze missie officieel erkend door Paus Leo XIII. De ene communauteit na de andere ziet het licht: Lyon, Montélimar…

In de laatste jaren van haar leven kent Louise-Thérèse een grotere intimiteit met Onze Heer, en staat meer en meer ten dienste van de anderen. Vastgeklonken aan haar fauteuil of haar ziekbed, brandt ze van een vuur dat communicatiever is dan ooit. «Ik ben, zo zegt ze vrolijk, als een jong onstuimig paard dat bij zijn vier benen is vastgebonden en dat er stevig met de zweep van langs krijgt om het te laten lopen… Wanneer ik al het werk zie dat Onze Heer mij aanbiedt, zou ik alles willen doen, alles ondernemen». In Montluçon hebben nieuwkomers de arbeidsters van het eerste uur afgelost. Louise-Thérèse geeft aan de vorming van haar dochters prioriteit, want zij moeten doorgeven wat ze ontvangen, zoals in een gezin. Heilige Johannes Paulus II herinnerde de ouders eraan dat «het doorgeven aan uw kinderen van het geloof dat u van uw ouders hebt ontvangen uw eerste plicht en grootste voorrecht is. Het gezin zou de eerste school voor godsdienst, de eerste school voor gebed moeten zijn» (Ierland, 1 oktober 1979).

Geen barrière

Louise-Thérèse nodigt uit tot «een intieme, regelmatige en van liefde vervulde communicatie met God, tot een eerbiedige en kinderlijke vertrouwelijkheid… God moet de ademhaling van onze ziel zijn, wij moeten slechts in Hem in beweging komen en handelen… De ware contemplatie bestaat eruit onze ziel en ons hart met Jezus te verenigen, te spreken, handelen en denken zoals Hij. Bestaat er een actiever leven dan het hare en toch zo contemplatief? Altijd verenigd met haar Vader, dat is ons voorbeeld, onze enige gids. Juist de vurige en actieve zielen zijn geroepen de grootste vooruitgang te boeken in het contemplatieve leven. Zij zijn het die het best de plannen van Onze Heer verwezenlijken. Wat hebben we aan de beschouwing van een model als we niet de energie hebben dat na te bootsen? De actieve ziel trekt de consequenties uit haar stil gebed, die zet de verkregen inzichten om in daden. Die werkt al biddend, zich vernederend, zichzelf opofferend; zo wordt het leven van Jezus pas echt in praktijk gebracht». Als een van haar naasten een weinig “gestresseerd“ is van de bezigheden buitenshuis, spoort zij diegene aan zich te matigen: Je werkt voor God, daar bestaat geen twijfel over, maar je moet werken in God». De training die ze geeft is helemaal gericht op de vrijheid van de liefde: «Tussen Jezus en de oblate bestaat geen barrière. Iedere ziel gaat waar de Geest haar naartoe leidt, de liefde is haar enige gids». Ze vraagt dan ook van ieder respect, aandacht voor wat zij is, voor wat God van haar wil. Wanneer ze weer terugkomt op die nederigheid waar het verwelkomen van God op neerkomt, zegt ze: «De liefde sterft daar waar geen nederigheid is»

Kerstmis is ieder jaar een belangrijk moment voor Louise-Thérèse. Wanneer de dag van dit feest nadert, in 1882, nodigt ze de jongste van de oblates uit «dit Kind te volgen dat ons roept naar zijn kribbe om ons naar zijn Calvarieberg te voeren waar zijn Hart nog altijd open is». En met nadruk verklaart ze: «Zullen we Hem kunnen weerstaan? Hij is nog altijd de Verlosser. Laten we het samen met Hem zijn zoals zijn allerkleinste volgelingen». Dat is het hele leven van Louise-Thérèse. Gegrepen door de persoon van Jezus in het geheim van zijn Menswording, heeft ze zich aan Hem overgeleverd opdat Hij in haar zou leven, opdat Hij in haar zijn missie zou voortzetten. Door het geduldig verdragen van haar bitter en smartelijk ziekbed waar ze nauwelijks van bijkomt, verenigt ze zich steeds intenser met het Lijden van de Verlosser. «Als U wilt dat ik doorga met lijden, zal ik me niet beklagen», zegt ze in 1881 tegen Hem. Ze moet ook een nacht van de geest doormaken: «Ik zie niets, ik voel niets. Maar ik geloof in U, dat is mij genoeg». In de laatste uren van haar leven verlaat ze zich op haar Verlosser: «Ik reken op de goddelijke barmhartigheid, ik zal Hem zeggen: ik heb liefgehad» Op 27 juni 1885 sterft ze terwijl ze op de naam van Jezus die men voor haar uitspreekt in alle eenvoud antwoordt: «Mijn alles!» Het instituut kent weldra een snelle groei. Aan de seculiere oblates zijn de eerste stichtingen in het buitenland te danken: Portugal (1887), El Salvador en Polen (1894), Nicaragua (1903). Tegenwoordig is er ook een instituut in België, in Zuid-Amerika en in Afrika.

«Laten we de zalige Louise-Thérèse de Montaignac de Chauvance vragen ons te helpen de liefde van het Hart van Jezus te erkennen en die voortdurend de mensen in herinnering te brengen, zoals zij dat zo goed wist te doen tijdens haar leven» (heilige Johannes Paulus II).

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.