Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
1 januari 2020
feest van h. Maria, de Moeder Gods


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«Ik heb geen enkel vrij en doordacht verlangen dat sterker is, zelfs niet even sterk, als dat van Jezus Christus in mijn ziel en in die van de andere mensen, door het geloof, de hoop en de liefde te laten regeren»: zo is de innerlijke gesteldheid van ieder lid van de “Christelijke Vriendschap”. Deze vereniging die zich over heel Europa zal verbreiden, heeft een beslissende rol gespeeld in het herstel van de godsdienst na de storm veroorzaakt door de Franse Revolutie. Overal heeft zij onderlegde en ijverige katholieken voorbereid op de uitoefening van een zeer aanzienlijke invloed. Bruno Lantéri was daarvan de bezielde initiatiefnemer, alvorens een mariale priestercongregatie te stichten.

Bruno Lantéri is geboren op 12 mei 1759 in Conti, stadje in de Piëmont (noordoost Italië), als zevende kind van een gezin van tien. Zijn vader, arts, krijgt de bijnaam “de vader van de armen” vanwege zijn grote naastenliefde. Bruno is nog maar vier jaar wanneer zijn moeder sterft wanneer ze het leven schenkt aan haar laatste kind: «Voor wat mezelf betreft, heb ik bijna geen andere moeder gekend dan de Allerheiligste Maagd Maria, en ik heb van die goede Moeder alleen maar liefkozingen ontvangen!» In 1781 zal hij een akte opstellen van toewijding van zijn hele persoon aan de Heilige Maagd die hij beschouwt als zijn ware en absolute Meesteres. Reeds vroeg vertoont het kind een uitgesproken voorkeur voor lezen, en een intelligentie die altijd in werking is: hij wil alles weten en alles begrijpen. Zijn vader is graag bereid op zijn verlangens in te gaan: «Met mijn vader studeerden we zelfs tijdens het eten!» zal Bruno zeggen. Op zeventienjarige leeftijd besluit de jongeman in te treden bij de Kartuizers. Maar weldra zal de Prior zich realiseren dat hij niet geschikt is voor het strenge leven van de monniken van zijn Orde, en stuurt hij hem weer naar huis.

Een bijzondere genade

Bruno oriënteert zich dan op het priesterambt. In die tijd trokken de kandidaten voor het priesterschap eerst de soutane aan, met toestemming van de bisschop, en bereidden zich vervolgens voor op de verschillende wijdingen door theologie te studeren aan de universiteit of in een seminarie. In september 1777 krijgt Bruno van zijn bisschop toestemming hiervoor en gaat college volgen aan de universiteit van Turijn. Hij komt dan terecht in een intellectuele sfeer die alom wordt gekenmerkt door de jansenistische leer en van de sacramenten, met het excuus dat ze die niet waardig zouden zijn en proberen hen zelfs van hun Paasplicht en, wanneer de dood nabij is, van het sacrament der stervenden, af te houden. De christenen worden in die boeken aangespoord af te zien van de devotie voor de heiligen en het bidden van de Rozenkrans. De biechtvaders worden aangespoord slechts zelden de zonden te vergeven of pas wanneer ze de biechtelingen langdurige beproevingen hebben opgelegd. Bruno Lantéri neemt aanvankelijk zeer rigide standpunten in, maar enkele wijzer theologen helpen hem een groter onderscheidingsvermogen te verwerven. Pater Loggero die lange tijd zijn secretaris zal zijn, zal hierover schrijven: «Op de Universiteit van Turijn ging hij om met een man van de Kerk die al het mogelijke deed hem te winnen voor de jansenistische leer… Pater Lantéri schreef het aan een bijzondere genade van de Heer toe dat hij in deze kwesties goed is voorgelicht en erkend heeft hoe verkeerd deze leer was en vervolgens de omgang met deze man van de Kerk uit de weg is gegaan». Een voormalige jezuïet (de Sociëteit van Jezus was in 1773 door Paus Clemens XIV ontbonden), pater de Diessbach, met wie hij in 1779 in Turijn kennis maakt, oefent op Bruno een zeer goede invloed uit. In woord en geschrift bestrijdt deze priester zeer actief de ongelovigheid, het jansenisme en het regalisme.

In het begin van het jaar 1782 nodigt pater de Diessbach Bruno uit hem naar Wenen in Oostenrijk te volgen, om Paus Pius VI te steunen die er in persoon heen gaat om er met keizer Joseph II te onderhandelen: deze laatste eigent zich al twee jaar voortdurend het overdreven recht toe het leven en de discipline in de Kerk te bepalen, en tast op die manier haar vrijheid aan, hetgeen wel Josephisme of regalisme wordt genoemd. In Wenen neemt Bruno deel aan colloquia in canoniek recht en theologie en verwerft op die manier de ervaring die hem zijn hele leven van pas zal komen: vervolgens keert hij op aanraden van pater de Diessbach terug naar Turijn. In 1776 had de pater in deze stad een vereniging opgericht, de Christelijke Vriendschap, waarvan het doel was de Piëmontese katholieken te verenigen voor de meerdere glorie van God, hun persoonlijke heiliging en ter verdediging tegen de rationalisten van de moraal en de dogma’s, door middel van de verspreiding van goede boeken. Hij rekent op Bruno om zich met deze vereniging te belasten.

Veel luisteren

In mei 1782 wordt Bruno tot priester gewijd en in juli krijgt hij een doctoraat in de theologie. Tijdens zijn studiejaren heeft hij geworsteld met ernstige bijziendheid en heeft zich vooral toegelegd op het luisteren naar zijn docenten aan de universiteit, zo zeer dat hij op een dag zal zeggen dat hij van de theologie meer heeft opgestoken «via de oren dan via de ogen». In overeenstemming met zijn bisschop ziet hij in 1784 af van zijn ambt als parochiepriester, ten einde zich geheel en al ten dienste te stellen van de Christelijke Vriendschap. Omdat hij niet in staat is voor een groot gehoor te preken vanwege een ademhalingsdefect, zal hij de Geestelijke Oefeningen van H. Ignatius preken voor beperkte groepen en een gewaardeerd geestelijk begeleider worden. Het jaar daarop legt hij met succes het examen af dat hem in staat stelt het recht te verwerven biecht te horen. Don Bruno wijdt elke dag lange uren aan piëteitsoefeningen: brevier, stil gebed, Mis, rozenhoedje, bezoek aan het Allerheiligste, geestelijke lezing. Hij zoekt met veel zorg boeken over de goede leer om die te verspreiden, want hij had vastgesteld hoe schadelijk de jansenistische werken waren. Hij stelt zich ook dag na dag op de hoogte van de politieke, maatschappelijke of godsdienstige gebeurtenissen, met name van de ontwikkelingen binnen de Franse Revolutie, met de bedoeling verzet te bieden tegen het kwaad dat de maatschappij aantast. De liefdewerken voor de armen, de zieken, de gevangenen en alle misdeelden die hij overal gaat zoeken, in de cafés, de krottenwijken, bijeenkomsten van de werkende klasse, nemen ook een belangrijke plaats in in zijn leven en in dat van de medebroeders van de Christelijke Vriendschap.

In het vervolg op de Revolutie is de Piëmont, vaderland van Bruno, bij Frankrijk ingelijfd. Het concordaat tussen Frankrijk en de Heilige Stoel, dat is getekend door Paus Pius VII en in werking gesteld door Napoleon in 1801, is eenzijdig gewijzigd door de keizer: de organische Artikelen die er op slinkse wijze aan zijn toegevoegd geven hem recht op inmenging in de zaken van de Kerk. Om haar vrijheid te verdedigen stelt don Lantéri, onder de mantel gekopieerde en door de leden van de Christelijke Vriendschap verspreide vlugschriften op die de bemoeienissen van de Staat aanklagen. Andere belangrijke teksten uit de koker van de bisschoppen, de Paus of van betrouwbare theologen, worden eveneens discreet in omloop gebracht. In 1806 legt Napoleon het hele keizerrijk een catechismus op waarin wordt onderwezen dat eenieder gehouden is onbeperkte gehoorzaamheid aan de keizer te betrachten. In een gekopieerd en overvloedig verspreid vlugschrift neemt don Bruno de gelegenheid te baat deze pretentie te weerleggen. Tegelijkertijd doet hij zijn best om het jansenisme te bestrijden dat hij verwijt de figuur van Jezus Christus en zijn leer te misvormen, zijn goddelijke barmhartigheid en zijn liefde voor de zondaren te miskennen. Van hun kant beschuldigen de jansenisten hem ervan in laksheid te vervallen, kussens te leggen onder de ellebogen van de zondaren (cf. Ez. 13,18), en te steunen op de werken van een heilige bisschop en stichter van een Orde, overleden in 1787, Alfonsus van Liguori. Deze brengt, in tegenstelling tot de jansenisten, in herinnering dat Jezus Christus is gestorven voor alle mensen zonder enige uitzondering en hun een oneindige schat aan diensten met het oog op het eeuwig heil heeft verleend. Uit deze schat heeft iedere mens de mogelijkheid, via het gebed, de steun te putten waar hij behoefte aan heeft. De genade van het gebed is eenieder immers vergund, verklaart Alfonsus: «Wie bidt, zal zeker gered worden; wie niet bidt, zal zeker verloren gaan» (citaat uit de Catechismus van de Katholieke Kerk, 2744). Hij moedigt de mensen aan de Verlosser te benaderen met groot vertrouwen op diens oneindige barmhartigheid. Hij leert de biechtvaders om de absolutie niet uit te stellen onder het voorwendsel dat die iemand niet waardig zou zijn, maar deze ruimschoots te verlenen zodra de boeteling voldoende tekenen van berouw vertoont. De Kerk zal Alfonsus van Liguori heilig verklaren in 1839 en hem de titel van Patroonheilige van de zedenleraren en de biechtvaders geven. Bruno brengt zijn leringen in praktijk, zo zeer zelfs dat een van zijn vrienden later van hem zal zeggen: «Hij was in de Piëmont de verdediger van de gezonde theologie en de gezonde zedenleer, in hem moeten we het krachtigste protest tegen het jansenisme zien.»

La Grangia

Bruno Lantéri onderhoudt zijn geestelijk leven met behulp van de Oefeningen van H. Ignatius die hij veelvuldig in praktijk brengt. Voor hem is een retraite als een «zeer krachtig werktuig van de goddelijke genade en een beproefd middel voor eenieder om een heilige of zelfs een groot heilige te worden». De Geestelijke Oefeningen bestaan inderdaad uit «verscheidene manieren om de ziel voor te bereiden op en klaar te maken voor de onthechting aan alle wanordelijke gemoedsaandoeningen, en wanneer men daar eenmaal van verlost is, de wil van God te zoeken en te vinden in het op orde brengen van haar leven, met het oog op haar heil» (Geestelijke oefeningen van H. Ignatius, n.1). Vanaf het begin van zijn leven als priester heeft Bruno een reeks preken samengesteld om zelf de Oefeningen te kunnen geven; vervolgens blijft hij voortdurend in de weer om dit werk te perfectioneren omdat hij het beschouwt als bijzonder belangrijk. Hij verzorgt retraites in de diverse huizen. Onder de Franse bezetting worden deze huizen gesloten; Bruno richt dan als retraitehuis een huis in dat hij bezit op het platteland, niet ver van Turijn, La Grangia, waar hij een twintigtal personen kan ontvangen. De gebruikelijke duur van een retraite is een week. Bruno Lantéri heeft een speciale manier om de Oefeningen te geven: in zijn mond krijgen de overdenkingen in de Oefeningen een bijzondere smaak. Die oorspronkelijkheid is te danken aan het feit dat hij begint waar de anderen eindigen: zij eindigen met contemplatie om de goddelijke liefde te verkrijgen, maar met hem wordt men vanaf het begin van de retraite in die liefde ondergedompeld.

In de contemplatie ter verkrijging van de goddelijke liefde schrijft H. Ignatius: «Mij de ontvangen weldaden in herinnering brengen: schepping, verlossing en persoonlijke gaven aan mij. Met grote innigheid afwegen wat God onze Heer voor mij allemaal heeft gedaan en wat Hij mij allemaal heeft gegeven van wat Hij heeft, en hoe diezelfde Heer verlangt zich aan mij te geven zoveel Hij maar kan, volgens zijn goddelijke beschikking. Dan tot mijzelf inkeren en nagaan wat ik van mijn kant met veel recht en reden aan zijne goddelijke Majesteit moet aanbieden en geven, namelijk al wat ik heb en mijzelf erbij, zoals iemand zichzelf met grote bewogenheid aanbiedt: “Neem, Heer, en aanvaard heel mijn vrijheid, mijn geheugen, mijn verstand en heel mijn wil, alles wat ik heb en bezit. U hebt het mij gegeven, aan U, Heer, geef ik het terug. Alles is van U, beschik erover geheel volgens uw wil. Geef dat ik U mag liefhebben, die genade is mij genoeg”». (Oefeningen, n. 234).

Steun van de Paus

In mei 1809 voegt keizer Napoleon de staten van de Kerk bij het Franse keizerrijk. Tegenover dit onrecht, voorafgegaan door meerdere anderen, spreekt de Paus tegen de keizer als straf de excommunicatie uit. Napoleon laat de Paus dan ontvoeren en hem als krijgsgevangene meenemen naar Savone. Bruno Lantéri’s eerste zorg is het creëren van een vereniging die in de materiële behoeften van de Paus moet voorzien daar deze de belachelijke toelage die de keizer had voorzien heeft geweigerd. Dankzij toedoen van de Christelijke Vriendschap, brengt hij grote sommen geld bijeen en laat die discreet bezorgen bij de Heilige Vader, alle politiecontrole ten spijt. Maar de Paus wenst ook op de hoogte te worden gehouden van de gebeurtenissen en hij heeft bepaalde documenten nodig om teksten op te stellen die de pretenties van de burgerlijke macht in zake zijn geestelijke gezag moeten weerleggen. Met name dankzij don Lantéri spreidt men in Turijn, maar ook in Frankrijk een verbazingwekkend grote toewijding en bedrevenheid ten toon, om aan het verlangen van de Paus tegemoet te komen, zo zeer zelfs dat de directeur-generaal van de politie, wanneer hij hoort dat de door de katholieken doorgegeven berichten sneller hun bestemmingen bereikten dan de speciale koeriers van de regering, zal uitroepen: «Ik heb nooit geweten hoe de priesters dit aanpakten!» Deze activiteit van Bruno is niet zonder ernstig gevaar: de doodstraf of deportatie dreigt eenieder die de gevangene van Savone documenten bezorgt die niet zijn onderworpen aan de keizerlijke censuur. Bruno vreest geen enkel gevaar en zet zijn activiteit voort en geeft op die manier de Paus het middel brieven te schrijven die zullen worden gestuurd naar de kardinalen, de bisschoppen en zelfs verspreid onder het publiek. In 1811 maakt de keizer kenbaar dat hij van plan is bisschoppen te benoemen zonder de Paus erin te kennen en brengt met dit doel voor ogen een nationaal concilie bijeen. In een wijdverspreid geschrift klaagt don Bruno deze nieuwe inmenging in de leiding van de Kerk aan. Zeer verontwaardigd, verordent Napoleon dat men overal huiszoekingen verricht om de verantwoordelijken voor dit verzet op te sporen. Bruno, die door de politie al langer in de gaten wordt gehouden, wordt verdacht, zonder precieze aanklachten tegen hem te hebben, en vervolgens huisarrest gegeven in zijn huis La Grangia. Hij zal er blijven van 25 maart 1811 tot de val van het Keizerrijk in 1814. Deze tijd van eenzaamheid, lezen, rusten en inkeer zijn voor hem zeer heilzaam. Hij ontvangt talrijke bezoekers en zet zijn apostolaat van de Oefeningen van H. Ignatius voort evenals het opstellen van vlugschriften ten gunste van de Kerk en de Paus, die hij in het geheim laat verspreiden.

In april 1814 maakt de troonsafstand van Napoleon het Pius VII mogelijk naar Rome terug te keren en Bruno Lantéri hervat zijn activiteit in Turijn, met vernieuwde energie en goede gezondheid. Hij gaat opnieuw aan de slag met de Christelijke Vriendschap en de Priesterlijke Vriendschap, die speciaal bestemd is voor priesters die te lijden hebben gehad van de vervolging. Nu de omstandigheden zijn veranderd is de methode van absolute geheimhouding, die in acht werd genomen om de leden te behoeden voor het sarcasme en de intriges van de wereld, niet meer vereist en is de tijd aangebroken om in de openbaarheid te werk te gaan. Dat maakt het mogelijk zich te onderscheiden van verdachte geheime groeperingen, zoals de vrijmetselarij, die steeds vaker in de maatschappij voorkomen. De naam van de vereniging wordt dan veranderd in die van de Katholieke Vriendschap, en de verspreiding van goede boeken wordt voortgezet. In 1825 zal markies Cesare d’Azeglio, fervent volgeling van don Lantéri en verantwoordelijke van de Vriendschap, kunnen schrijven: «In de acht jaar van het bestaan van de Katholieke Vriendschap zijn honderdduizenden boeken gedistribueerd, waarvan meer dan tienduizend naar Amerika zijn gestuurd.» Karel-Felix, koning van Piëmont-Sardinië, is de Katholieke Vriendschap gunstig gezind en verleent haar royale geldelijke ondersteuning: in de eerste jaren geeft hij zichzelf de eretitel van Eerste Katholieke Vriend. Maar de tegenstanders van de vereniging zetten voortdurend de aanval op hem in. Ze stellen die voor als een gevaarlijke sekte die er op uit is regeringen aan zich te onderwerpen en ieder seculier gezag te plooien naar de almacht van de Paus. Langzaam maar zeker laat de vorst zich beïnvloeden en in de lente van 1827 komt het zelfs zo ver dat hij de Katholieke Vriendschap ontbindt.

Een Mariacongregatie

In 1815 besluiten drie bevlogen priesters uit Carignano, stadje niet ver van Turijn, zich te verenigen om samen te werken aan hun heiliging en aan het heil der zielen, door prediking, biecht horen, opening van een school voor priesterkandidaten en beoefening van de naastenliefde jegens de armen. Weldra wenden ze zich tot Bruno opdat hij de leiding over de groep op zich zal nemen: deze accepteert het en stelt enkele korte maar duidelijke reglementen op. Er wordt toestemming gevraagd om een nieuwe congregatie te stichten. Die wordt verkregen in november 1816 van de kapittelvicaris van Turijn, want de bisschopszetel is vrijgekomen. De gekozen naam voor de nieuwe instelling is: Congregatie van de Oblaten van de Maagd Maria. Terstond beginnen de nieuwe Oblaten met de prediking van de Geestelijke oefeningen van H. Ignatius, met onmiddellijk succes: talrijke biechten en bekeringen, soms opzienbarende, van verstokte zondaren.

Don Lantéri kan evenwel zijn Turijnse werken nog niet in de steek laten, te meer daar hij graag een “kerkelijk convict” wil openen, dat wil zeggen een huis waar de nieuw gewijde priesters zouden kunnen verblijven in de tijd die ze nodig hebben om hun studie te voltooien. De instelling begint bescheiden in de herfst van 1817, onder de leiding van een boezemvriend van Bruno. Hij zelf belast zich dan met de kleine gemeenschap van de Oblaten waaraan hij als eerste meester H. Thomas van Aquino, en als tweede Alfonsus van Liguori geeft. Hij wil graag dat de oblaten zich specialiseren in de prediking van volksmissies, in de vorm van Geestelijke oefeningen die aan een hele parochie gegeven moeten worden. Deze dienst van Oblaten werpt mooie vruchten af, geeft gezonde vrijheid terug aan de harten die door het jansenisme somber gestemd waren geraakt en maakt ze ontvankelijk voor de vreugde van Christus door ze te leren Hem lief te hebben die heeft gezegd: Mijn juk is zacht en mijn last is licht! (Mt 11,30). In één enkel jaar gaan 1400 personen opnieuw hun geloof praktiseren en de pas opgerichte instelling trekt talrijke roepingen aan.

Veel nederigheid

Ten gevolge van deze eerste successen acht Pater Lantéri het ogenblik gekomen het werk op canonieke basis te grondvesten. Maar hij stuit op het verzet van de nieuwe aartsbisschop van Turijn. Deze verklaart als voormalige Camaldulenser monnik zonder omwegen tegenover don Bruno dat hij de moraalleer van Alfonsus van Liguori niet kan goedkeuren want hij is van mening dat die een te gunstige invloed heeft op de algemene ontaarding van de zeden. Bovendien ziet hij het belang niet in van een nieuw te stichten congregatie. Twee jaren verstrijken zonder dat men tot een gunstige conclusie komt. In die tijd smeden andere mensen allerlei snode plannen ten nadele van de Oblaten, zo zeer dat hun situatie onhoudbaar wordt. Gesterkt door de Oefeningen van H. Ignatius reageert Pater Lantéri in alle rust op de tegenstrijdigheden en vernederingen, in navolging van de Christus die werd vernederd in zijn Lijden, en, met grote nederigheid, neemt hij het besluit het Instituut op te heffen, zonder enig verwijt of klacht aan het adres van de tegenstanders. In juli 1820 gaan de Oblaten zonder enige ophef uiteen, en verschillende proberen in te treden bij de Jezuïeten. Don Bruno zelf neemt de eerste stappen in die richting en, om onder Gods oog zijn beslissing te laten rijpen, doet hij de Geestelijke Oefeningen. Gods wil treedt dan duidelijk aan het licht: geen intrede in het noviciaat van de Compagnie van Jezus, maar herstel van het instituut van de Oblaten. Met vertrouwen in Maria verklaart hij: «De congregatie is het werk van de Madonna. Zij zal ervoor zorgen». In september 1825 stuurt Mgr. Rey, de nieuwe bisschop van Pignerol, in zijn enthousiasme over het werk van de Oblaten, een brief ter goedkeuring van het instituut met het oog op het herstel ervan. In 1826 vraagt hij aan Pater Lantéri een grote missie in de kathedraal van Pignerol te organiseren. Het indrukwekkend succes van deze missie doet don Bruno besluiten het herstel van de Oblaten in Pignerol te accepteren. Op 1 september van dat jaar wordt de Congregatie middels een pauselijke breve goedgekeurd en, in 1827, bekrachtigt koning Karel-Felix deze beslissing die door de aartsbisschop is overtuigd.

Bruno Lantéri vestigt zich dan in Pignerol waar zijn krachten spoedig afnemen. Begin 1830 is hij onderhevig aan allerlei lichamelijke gebreken, hij lijdt veel pijn, maar zijn leven is één voortdurend stil gebed met liefdevolle en vredige aandacht voor Gods aanwezigheid. Vaak herhaalt hij: «O, goede Jezus, ik dorst naar U!» In de muur van zijn slaapkamer die grenst aan de kapel, heeft hij een opening laten aanbrengen, om het tabernakel te kunnen zien. De devotie voor Maria neemt een heel bijzondere plaats in zijn hart in. Tijdens zijn laatste dagen zegt hij soms: «Ik zie een schone Vrouw met een mooi Kind op de arm, en ze laat mij nooit met rust!» Zo lang zijn krachten het toelaten draagt hij de Heilige Mis op. Hij bestijgt het altaar voor de laatste keer op de dag van het Feest van H. Jozef, 19 maart 1830. Op 5 augustus begint zijn doodsstrijd. «Bemint elkaar, bemint elkaar zeer en blijft altijd van harte met elkaar vereend, wat het u ook moge kosten!», mompelt hij tegen zijn zonen. Na de woorden van Jezus: Heilige Vader, bewaar in uw naam hen die u mij hebt gegeven, opdat zij één zijn zoals wij één zijn (Joh 17,11) te hebben gehoord, blaast hij de laatste adem uit.

Laten we de Allerheiligste Maagd vragen dat wij ons met grote ijver in dienst mogen stellen van de Heer, welke de belemmeringen en moeilijkheden ook mogen zijn die dat proberen tegen te werken.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.