Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Aquesta carta en català]
[Questa lettera in italiano]
31 december 2003
H. Sylvester


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

De H. Bernardus die het vers uit het boek Spreuken: In haar linker hand ligt rijkdom en eer, in haar rechter lengte van dagen (Spr 3,16) aan de Zoon van God toeschrijft, zegt hierover: «Dat alles schonk de Hemel hem in voortdurende overvloed. Maar daar was geen armoede bij. Welnu, op aarde was deze alom waar en in overvloed aanwezig zonder dat de mens er de prijs van kende. Omdat Hij haar zo begeerde is de Zoon van God naar de aarde afgedaald, ten einde haar voor zich op te eisen en haar voor ons kostbaar te maken door de hoge waarde die Hij aan haar toekent» (preek voor de vigilie van Kerstmis). Jezus is arm ter wereld willen komen in de stal van Bethlehem, opdat wij rijk zouden worden door zijn armoede (2 Kor 8,9), door ons door zijn goddelijk voorbeeld te onttrekken aan onze gehechtheid aan de aardse goederen, door ons aan te trekken tot de dagelijkse beleving van de liefde tot God en de beoefening der deugden.De armoede van Jezus Christus schenkt ons meer goeds dan alle schatten van de wereld want terwijl wij door haar de betrekkelijkheid leren inzien van de rijkdommen van de aarde, verwerven wij door haar tevens die van de Hemel. Om Christus houd ik alles zelfs voor vuilnis, roept de H.Paulus uit (Fil 3, 8).

Op 3 juli 2002 heeft de Paus in Guatemala Pedro de Betancur, lid van de Franciscaner Derde Orde, stichter van de Orde van Bethlehem, die uit liefde voor Christus de zaak van de armen heeft omhelsd, heilig verklaard.

Zich klein maken

Pedro de San José de Betancur is geboren op het eiland Tenerife (Spaans grondgebied dat deel uit-maakt van de Canarische eilanden, ten zuidwesten van Marokko). Hij komt op 21 maart 1621 ter wereld in het dorp Villaflor en ontvangt dezelfde dag het doopsel. Zijn ouders zijn vurige christenen voor wie het geloof en de liefde tot God de grootste rijkdom is. De vijf kinderen waarvan Pedro de oudste is zijn vertrouwd met de aanblik van een vurig biddende vader en een moeder die zich van veel ontziet ten gunste van de armen. Het karakter van Pedro vertoont bepaalde trekken die hij waarschijnlijk heeft meegekregen van een van zijn voorvaderen, een Normandisch edelman die de Canarische eilanden had veroverd toen hij in dienst was van Hendrik III van Castilië: trots, en ook het verlangen altijd op de voorgrond te treden, altijd willen overwinnen en overheersen, de neiging beslissingen alleen te nemen... Dankzij een strenge ascese, ondersteund door de genade, lukt het hem in die tekortkomingen verbetering aan te brengen en de deugden van nederigheid, eenvoud en gehoorzaamheid te beoefenen; hij verlangt ernaar zich klein te maken, zowel in de ogen van God als in die van zijn broeders. Van zijn moeder erft hij de geest van godsvrucht, de blijdschap en het gemak om spontaan en goedgeluimd uiting te geven aan zijn godsdienstige bezieling.

Al heel jong zorgt de jongen voor de kudde van zijn vader die hij door de valleien voert en over de stranden van het eiland. Door dit contact met de natuur is het voor hem de gewoonste zaak van de wereld verrukt te raken over God alsook in alle vrede Hem te aanschouwen die aanwezig is in zijn schepping. Na de dood van zijn vader geeft Pedro zijn werk als herder op om het kleine familiegoed te gaan bebouwen. Op een dag hoort hij Broeder Luis de Betancur, een familielid, praten over Amerika en zijn wouden, zijn rijkdommen, maar ook over de Amerikaanse Indianen en de zwarten die tot de slavernij zijn veroordeeld. In zijn hart voelt hij een diep medelijden met deze ongelukkigen en zo ontstaat het verlangen hen te gaan evangeliseren.

Mevrouw de Betancur heeft echter trouwplannen met haar zoon. Pedro is het niet met zijn moeders voornemen eens; hij neemt de tijd om te bidden en raadpleegt zijn tante die daar niet ver vandaan woont. Beiden onderzoeken de zaak onder het oog van God; terwijl ze haar neef de weg naar de zee aanwijst verklaart de tante tenslotte: «Jij moet God tegemoet gaan zoals Petrus op het water». Van vreugde vervuld scheept Pedro zich in op een schip om de Atlantische Oceaan over te steken. Voor zijn vertrek schrijft hij aan zijn moeder dat een grotere liefde en een dienst van het allergrootste belang hem ertoe drijven alles op te geven. In 1649 gaat hij in La Havanna aan wal. Twee jaar later, wanneer hij weer naar het vasteland wil, gaat hij aan boord van een schip waar hij zich laat aannemen als scheepsjongen om de kosten van de reis te betalen. Hij doet zijn werk met zoveel geestdrift en zijn goedheid is van dien aard dat de scheepscommandant hem, eenmaal op de plaats van bestemming aangekomen, zijn vrijheid niet wil teruggeven. Pedro ziet hier een tijdelijke, maar uitdrukkelijke wilsbeschikking van God in, maar blijft standvastig in zijn voornemen missionaris te worden. Korte tijd later wordt hij getroffen door zulke hevige koortsen dat hij moet worden afgezet op een strand in Guatemala, een land in Midden- Amerika, dat destijds afhankelijk was van Spanje. Daar spreekt een visser hem over de stad Santiago de Guatemala: «Ik wens me naar deze stad te begeven, antwoordt hij, want een diepe vreugde en een hogere macht drijven me er naartoe!»

Alvorens deze hoofdstad, die hij te voet bereikt, binnen te gaan, knielt Pedro neer en kust de aarde. Het is 18 februari 1651, twee uur 's middags. Welnu, op hetzelfde tijdstip wordt de fraaie stad geschokt door een aardbeving. Niet denkend aan enig gevaar, schiet Pedro de slachtoffers te hulp. Maar de volgende dag is hij zowel door zijn reis als zijn liefdadige opofferingsgezindheid uitgeput en begeeft hij zich naar het ziekenhuis van de H.Johannes de Deo dat de meest verwaarloosde zieken opneemt, in het bijzonder Amerikaanse Indianen en Afrikanen. Ondanks de ernst van zijn toestand geneest Pedro en gaat als arbeider in dienst bij een bakker. Wanneer hij ziet hoe de tot dwangarbeid veroordeelde slaven te lijden hebben, begint hij zich te interesseren voor hun lot en probeert hij hun situatie te verbeteren waarvoor hij zijn eigen loon aanspreekt. Hij geeft hun goedhartig onderricht en bidt met hen de rozenkrans ten einde hun verdorven zeden te veranderen.

Aan de voet van het kruisbeeld

Op een dag klopt hij aan op de poort van het klooster van de Franciscanen. Pater Fernand Espino is zo goed hem te ontvangen en wanneer hij de geestelijke kracht van de jongeman constateert, nodigt hij hem uit te gaan studeren met het oog op het priesterschap. Pedro die gewend is hard te werken studeert dag en nacht, maar de resultaten komen niet overeen met de inspanning die hij zich getroost; daarom besluit hij, na tot de H.Maagd te hebben gebeden, de weg naar het priesterschap te verlaten. Hij treedt toe tot de Derde Orde van de H.Franciscus waarvan hij het kleed aanneemt in januari 1655, alvorens zich terug te trekken in de kerk van El Calvario waar hij zich belast met de taak van sacristein. Pedro brengt uren door in aanbidding voor een zeer expressief kruisbeeld dat in dit heiligdom wordt vereerd. In zijn vrije uren beoefent hij de werken van barmhartigheid door zich bezig te houden met de misdeelden, de ziekenhuizen, de gevangenissen, de armen, de hongerigen en de werkloze emigranten te bezoeken; met zang en spel geeft hij Katechismusles aan de kinderen. Door zijn goedheid en zijn reputatie van heiligheid trekt hij geleidelijk aan massa 's mensen uit Calvario aan.

«De werken van barmhartigheid zijn daden van naastenliefde waardoor wij de medemens te hulp komen in zijn lichamelijke en geestelijke noden... De menselijke ellende is in haar uiteenlopende vormen van materiële ontbering, onderdrukking, lichamelijke en psychische kwalen en tenslotte de dood het duidelijkste teken van de aangeboren toestand van zwakheid, waarin de mens zich bevindt sinds de erfzonde, en van de nood aan verlossing. Daarom heeft deze ellende het medelijden opgewekt van Christus, onze Verlosser, die ze op zich heeft willen nemen en zich heeft willen vereenzelvigen met de minsten van zijn broeders en zusters. Daarom zijn diegenen die door tegenslagen en ellende worden getroffen het voorwerp van een voorkeursliefde‚ van de Kerk, die zich, ondanks de tekortkomingen van velen van haar leden, vanaf het begin zich onophoudelijk heeft ingespannen om de nood van de armen te verlichten, hen te verdedigen en hen te bevrijden. Zij heeft dit gedaan door ontelbare werken van barmhartigheid en naastenliefde, die nu ook nog overal noodzakelijk zijn» (KKK 2447-2448). Met de woorden: Want de armen houdt gij altijd bij u, Mij echter niet altijd (Joh 12,8) nodigt Jezus ons uit zijn «aanwezigheid in de armen die zijn broeders zijn te erkennen». Toen de heilige Rosa van Lima door haar moeder werd berispt, omdat ze in haar huis armen en zieken opnam, antwoordde ze: «Wanneer we de armen en de zieken dienen, dienen wij Jezus. Daarom mogen wij het nooit nalaten onze naasten te helpen, want in hen dienen wij Jezus»». (KKK 2449).

Gedreven door dezelfde geest van naastenliefde als de H.Rosa van Lima, koopt Broeder Pedro in februari 1658 een zeer armzalig huis dat hij het «huisje van Onze-Lieve-Vrouw van Bethlehem» noemt. Hij neemt er zwervende kinderen op: blanken, halfbloeden, creolen en zwarten. Weldra stromen er herstellenden, die uit de ziekenhuizen zijn weggestuurd, studenten en vreemdelingen toe. Zo wordt deze weinig ontwikkelde man de stichter van de eerste gratis school voor de alfabetisering van Midden-Amerika en van het eerste ziekenhuis voor herstellenden op Spaans grondgebied in Amerika. Het succes is van dien aard dat hij al spoedig de plek moet uitbreiden. Dankzij giften verwerft Pedro aangrenzende huizen. Daar hij vertrouwt op de Voorzienigheid is hij niet op zoek naar een vast inkomen, maar neemt zijn toevlucht tot de goedgeefsheid van welgestelde families die bij toerbeurt zorgen voor het voedsel voor de daar verblijvende behoeftigen. Voor de overige behoeften doorkruist hij onvermoeibaar de straten van de stad om hulp te vragen. Op de heen- en terugweg probeert hij iedere vorm van ellende die hij tegenkomt te verlichten. Op een dag toen hij in de portierskamer van het klooster een oude vrouw aantrof die vroeger slavin was geweest en nu volledig aan haar lot was overgelaten, vraagt hij haar zich in zijn huis te vestigen en draagt haar er zelf op zijn schouders naar toe. Haar naastenliefde gold iedereen en leverde haar de titel van «Moeder van Guatemala» op, haar toegekend door Paus Johannes Paulus II bij gelegenheid van haar zaligverklaring.

De grootste bedriegerij

Gedreven als hij wordt door zijn liefde voor Christus, is Pedro Betancur heel blij dat hij zijn leven mag geven voor God door middel van zijn dienstbetoon aan de armen. Hij geeft aldus een voorbeeld dat nog altijd actueel is. Tijdens de wereldjongerendagen in Toronto, op 28 juli 2002, spoorde Paus Johannes Paulus II in de volgende bewoordingen de jongeren aan God en hun naasten te dienen: «De wereldse geest geeft jullie talloze valse voorstellingen van, en parodieën op het geluk . Er bestaat ongetwijfeld geen dichtere duisternis dan die die zich op slinkse wijze nestelt in de ziel van de jongeren, wanneer valse profeten in hen het licht van het geloof, van de hoop en van de liefde doven. De grootste bedriegerij, de voornaamste bron van ongeluk is de illusie dat wij leven kunnen vinden buiten God om en vrijheid kunnen bereiken met uitsluiting van de morele waarheden en de persoonlijke verantwoordelijkheid... Jezus, de intieme vriend van iedere jongere, heeft de woorden van het leven. De wereld waar jullie de erfgenamen van zijn is een wereld die wanhopig behoefte heeft aan een hernieuwde zingeving van de broederlijkheid en de menselijke solidariteit. Het is een wereld die het nodig heeft te worden geraakt en te worden genezen door de schoonheid en de rijkdom van de liefde van God. De wereld van vandaag heeft behoefte aan getuigen van deze liefde. Zij heeft het nodig dat jullie het zout van de aarde en het licht van de wereld zijt.

«Zout wordt gebruikt om voedsel te conserveren en gezond te houden. Als apostelen van het derde millennium is het jullie taak het bewustzijn van de aanwezigheid van Jezus Christus, onze Verlosser, levend te houden, in het bijzonder in de viering van de Eucharistie, gedenkteken van zijn verlossingsdood en zijn glorievolle verrijzenis. Jullie moeten de herinnering levend houden aan de woorden van leven die Hij heeft uitgesproken, de schitterende werken van barmhartigheid en goedheid die Hij heeft volbracht. Jullie moeten de wereld er voortdurend aan herinneren dat het evangelie de kracht van God is die redt. Zout maakt pittig en geeft smaak aan het voedsel. In navolging van Jezus moeten jullie de «smaak» van de geschiedenis van de mensheid veranderen en verbeteren. Door jullie geloof, jullie hoop en jullie liefde, door jullie intelligentie, jullie moed en jullie doorzettingsvermogen moeten jullie de wereld waarin wij leven menselijker maken. Jesaja gaf reeds aan met welk middel wij dit kunnen bereiken: De boosaardige boeien losmaken... uw brood delen met wie honger heeft... Dan breekt uw licht als de dageraad door (Js 58, 6-10)».

Wie dan leeft, dan zorgt

Pater Manuel Lobo, Jezuïet, die vijftien jaar lang de geestelijk leidsman was van Broeder Pedro de Betancur, schrijft: «Door de grote devotie die hij ten toon spreidde jegens het mysterie van de geboorte van Gods Zoon gaf hij, onder inspiratie van boven, aan zijn instelling de naam Onze-Lieve-Vrouw van Bethlehem. Bethlehem betekent «huis van het brood» daar vonden de nederige herders de mens geworden Zoon van God. Op dezelfde manier moesten de armen in dit nieuwe Bethlehem, met het brood, de Heer God en, met het lichamelijke voedsel, het geestelijke voedsel ter spijzing van hun zielen vinden». Pedro is alleen begonnen. Maar het voorbeeld van zijn naastenliefde brengt jonge leden van de Derde Orde van Sint Franciscus ertoe zich bij hem te voegen om de ongelukkigen te hulp te komen. Hij heet deze metgezellen graag welkom en organiseert een heel eenvoudig gemeenschappelijk leven waarin gebed en penitentie en werken van lichamelijke liefdadigheid elkaar afwisselen. Wat hij graag wil is een echt hospitaal bouwen dat voor bestemd alles is voor herstellenden die nog behoefte hebben aan verzorging en zowel lichamelijk als geestelijk weer op krachten moeten komen. Hij legt zijn plan voor aan zijn bisschop die, nadat hij hem aandachtig heeft beluisterd, hem vraagt met welke middelen hij een dergelijke kostbare onderneming gaat financieren: «Ik weet het niet, antwoordt Pedro, maar God weet het en zal er wel voor zorgen». De bisschop verleent de gevraagde toestemming en zonder dralen gaat men aan het werk. De kritiek ontbreekt echter niet. Is het niet erg aanmatigend een dergelijk werk te willen ondernemen? Op een dag als Pedro er niet is komt de Overste van het klooster van de Franciscanen een bezoek brengen aan de bouwplaats en keurt dit zeer kostbare project openlijk af. Wanneer de stichter weer terug is en op de hoogte wordt gebracht van de bedenkingen van de Overste is zijn enige commentaar: «We doen dit alles niet voor rekening van die Pater, noch voor de mijne, maar voor de rekening van God, en wie dan leeft, dan zorgt». Het geloof en de nederigheid van Pedro maken het inderdaad mogelijk geleidelijk de nodige fondsen bijeen te brengen.

Hoe God het best te dienen?

Tijdens de bouw van het hospitaal gaat Pedro gewoon door met zijn werken van barmhartigheid. Hij verschaft aan ziekenhuizen en gevangenissen levensmiddelen, staat de stervenden bij, herstelt de eendracht in losgeslagen gezinnen, bekeert prostituees die hij de middelen verschaft om weer een eerbaar leven te kunnen leiden. Hij wendt zich met een bijzondere aandacht tot hen die zich in een situatie van grotere zwakheid en dus van grotere nood bevinden. «De keuze voor de armen (d.w.z. in de werken van barmhartigheid de voorkeur geven aan de armsten) past in de logica van een liefde die naar Jezus‚ voorbeeld wordt beleefd. Ze is dus een plicht voor alle volgelingen van Christus» (Johannes Paulus II, Apostolische Aansporing betreffende het Godgewijde leven, 25 maart 1996, n.82). Pedro getuigt ook van een levendige naastenliefde jegens de zielen in het Vagevuur voor wie hij missen laat opdragen. Hoewel zeer actief, blijft hij altijd met God verenigd en houdt nooit op te bidden en te mediteren over de mysteries van het leven van Onze-Lieve-Heer. Wanneer hij hoort dat het Allerheiligste wordt uitgestald in een kerk, onderbreekt hij zijn gewoonlijke bezigheden om het te gaan aanbidden: op zijn knieën, onbeweeglijk en langdurig. Gewend als hij is aan het kruis en de offers, keurt hij echter penitenties die nadelig zijn voor de liefdadige activiteiten af: «God wordt beter gediend, zegt hij, door een zieke van de ene naar de andere kamer te vervoeren dan door zich aan excessieve pentitenties te onderwerpen». Een dame die zich beklaagt dat ze niet naar de kerk kan komen vanwege haar verlamde echtgenoot antwoordt hij: «Aan de zijde van een zieke kunt u zoveel bidden als u wilt en God zal u even goed horen als in de kerk».

Een ander apostolaat van de nederige tertiaris is 's nachts de straten van de stad doorkruisen, al klingelend met een klokje en luid de volgende waarschuwing verkondigend: «Broeders, bedenk dat wij een ziel hebben en als wij haar verliezen zijn wij haar kwijt». Aldus brengt hij iedereen de belangrijke gedachte aan de eeuwigheid in herinnering en brengt hij bekeringen teweeg. De bekendste is die van een jonge edelman, don Rodrigo Arias Maldonado, gouverneur van Costa Rica die naar Guatemala was gekomen om een beloning van de Koning van Spanje in ontvangst te nemen. Een van de hoogst adelijke en rijkste vrouwen van de stad is verliefd op Rodrigo en meldt zich op een nacht in zijn paleis met zondige bedoelingen, maar ze wordt ter plekke getroffen door een dodelijke toeval. Don Rodrigo is verbijsterd en weet niet wat te doen. Dan klinkt plotseling het klokje van Pedro door de nacht. Rodrigo is woedend en vliegt de straat op, een getrokken zwaard in de hand, vastbesloten de hinderlijke figuur het zwijgen op te leggen. Nederig en zachtmoedig kijkt Pedro hem recht in de ogen en al lezend in diens hart vertelt hij hem punt voor punt de feiten die zich zojuist hebben voorgedaan. De edelman begrijpt dan dat hij te maken heeft met een heilige en bekent zijn zonden. Nadat hij met veel compassie naar hem heeft geluisterd gaat Pedro naar het woonvertrek waar de arme vrouw ligt, bleek en zo koud als ijs.Hij fluistert een gebed en maakt een kruisteken over haar. Langzaam maar zeker komt de dame weer tot leven en bevend slaakt ze een kreet. Pedro stelt haar gerust, helpt haar weer op te staan, slaat zijn mantel om haar heen en stuurt haar terug naar huis.

Rodrigo brengt de rest van de nacht slapeloos door, ten prooi aan verschrikkelijke wroeging. Wanneer het weer dag is, gaat hij naar het ziekenhuis en vraagt of hij toegelaten kan worden tot de communiteit van Pedro. «Daar is het nog niet het moment voor», antwoordt de laatste hem en stuurt hem weer naar huis. Daar treft hij de koninklijke missive aan waar hij op wacht sinds hij in Guatemala is: Koning Philips IV kent hem de titel van Markies van Talamanca alsook een vorstelijk traktement toe en kondigt aan dat hij hem over niet al te lange tijd zal benoemen tot Onderkoning van Nieuw Spanje. Drie dagen later en na goed te hebben nagedacht, meldt hij zich opnieuw bij het ziekenhuis. Deze keer verwelkomt Pedro hem met een omhelzing: «Broeder Rodrigo, de vrede zij met je. Dit huis is het jouwe. Vanaf vandaag zul je Rodrigo van het Kruis heten».

Op 20 april 1667 wordt Pedro, die reeds verzwakt was door al het werk, getroffen door een broncho-pneumonie. Daar hij zijn sterven voelt naderen wijst hij Rodrigo van het Kruis aan als zijn opvolger en terwijl hij hem zegent met de woorden: «Moge God je nederig maken!» zet hij de richtlijnen uiteen waaraan ze zich moeten houden bij de uitvoering van het werk dat ze op zich hebben genomen. Op 25 april geeft hij de geest in vreugdevolle vervoering. Rodrigo van het kruis voerde getrouw de wilsbeschikking van de stichter uit en stelde de constitutie van de orde van Bethlehem op. Naast de broeders aanvaardde hij ook zusters. In 1674 keurde Paus Clemens X de regels voor de enen als voor de anderen goed.

Een erfgoed dat niet verloren mag gaan

Op 22 juni 1980 werd Broeder Pedro de Betancur, eenvoudige tertiaris die als arme onder de armen in deze laatsten de gelijkenis met het Heilig Kind van Bethlehem had weten te erkennen, door Paus Johannes Paulus II zalig verklaard. In dit ondermaanse is «Christus inderdaad arm in de persoon van zijn armen... Als God is hij rijk, als mens is hij arm. Dezelfde man die reeds rijk is, is werkelijk ten hemel opgestegen en is gezeten aan de rechter hand van de Vader. Maar tegelijkertijd blijft hij hier op aarde de arme die honger heeft, die dorst heeft, die geen kleren heeft» (H.Augustinus). Ter gelegenheid van de heiligverklaring van Broeder Pedro drukte de Heilige Vader zich aldus uit: «Met de nieuwe heilige worden wij ook vandaag nog dringend uitgenodigd om de barmhartigheid te beoefenen in de huidige maatschappij, vooral wanneer er nog zovelen wachten op een uitgestoken hand die hen te hulp komt. We denken daarbij aan de kinderen en dakloze jongeren zonder scholing, aan de verlaten vrouwen die het hoofd moeten bieden aan zovele noden; aan de tallozen in de steden om wie niemand zich wil bekommeren; aan de slachtoffers van de georganiseerde misdaad, van de prostitutie of de drugs; aan de zieken die geen hulp ontvangen of bejaarde mensen die alleen wonen.

«Broeder Pedro is een erfgoed dat we niet mogen verliezen; we moeten van hem een voorwerp maken van eeuwige dankbaarheid en hem telkens opnieuw ter sprake brengen als voorbeeld dat navolging verdient. Dit erfgoed moet onder de christenen en onder alle burgers het verlangen doen ontwaken om de gemeenschap van de mensen om te vormen tot één grote familie waarin de maatschappelijke, politieke en economische betrekkingen menswaardig zijn en waarbinnen de waardigheid van de menselijke persoon wordt bevorderd door middel van daadwerkelijke erkenning van zijn onvervreemdbare rechten.

«Ik zou willen besluiten met u eraan te herinneren dat de devotie tot de Allerheiligste Maagd een vast onderdeel was van het leven van vroomheid en barmhartigheid van Broeder Pedro. Moge zij ook ons geleiden opdat wij, verlicht door de voorbeelden van «de man van naastenliefde» zoals Pedro de Betancur werd genoemd, nader tot haar zoon Jezus mogen komen!»

Deze genade vragen wij aan de heilige Jozef voor u en voor allen die u dierbaar zijn.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.