|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
29 april 2003 H. Catharina van Siena Maagd en kerklerares |
Louis Grignion wordt geboren in Montfort-la-Cane, in Bretagne, op 31 januari 1673). De dag na zijn geboorte ontvangt hij reeds het doopsel. Wanneer hij het Vormsel doet zal hij aan zijn voornaam Marie toevoegen. Van de jaren dat hij werd uitbesteed aan een voedster, een boerin uit de buurt, houdt het kind zijn liefde voor de natuur en de eenzaamheid over. Zijn vader, advocaat, heeft een opvliegend en soms gewelddadig karakter. Louis-Marie is een moedige jongen die vol ijver studeert en een grote intelligentie aan de dag legt. Reeds op zeer jeugdige leeftijd wendt hij zich als vanzelfsprekend tot de Allerheiligste Maagd. Hij noemt haar zijn «goede moeder», vraagt haar met een kinderlijke eenvoud alles wat hij nodig heeft en door hem eren ook zijn broers en zijn zusjes haar. Wanneer Louise-Guyonne, het zusje dat hem zeer bijzonder dierbaar is, aarzelt om haar spelletjes in de steek te laten en met hem de rozenkrans te gaan bidden, zegt hij op overtuigende toon tegen haar: «Mijn lieve zusje, je zult er heel mooi uit zien en iedereen zal van je houden als je de Goede God liefhebt».
De kunst in overeenstemming metChristus te zijn
Op twaalfjarige leeftijd gaat Louis-Marie naar het pensionaat van de Jezuïeten in Rennes. Weldra is de jongeman de eerste van zijn klas. Hij legt een bijzondere voorkeur en ook talent voor de schilderkunst aan de dag. Onder leiding van een vrome priester gaat hij samen met andere leerlingen zieken bezoeken en doet dat met hart en ziel; hij leest hun een passage uit het evangelie voor, voorziet het van commentaar en onderhoudt hen vervolgens over de Heilige Maagd. In het pensionaat in Rennes maakt hij twee goede vrienden, Jean-Baptiste Blain, die later zijn levensverhaal zal schrijven, en Claude Poullard des Places, toekomstig stichter van de Congregatie van de Paters van de Heilige Geest.
Louis-Marie wil graag priester worden. Hij krijgt soms heftig verzet te verduren van zijn vader die andere plannen met hem heeft, maar met zijn zachtaardigheid wint hij het uiteindelijk en vertrekt op twintigjarige leeftijd te voet naar het seminarie van Saint-Sulpice in Parijs. Onderweg geeft hij aan de ongelukkigen al wat hij bezit en legt vervolgens de gelofte af nooit meer iets te zullen bezitten. In Parijs wordt hij eerst verwelkomd in een seminarie dat speciaal is opgericht voor arme seminaristen. Hij behaalt uitstekende resultaten. Tijdens de pauzes maakt hij met iedereen plezier en doet zijn best om zijn medestudenten met een opgeruimd en geestig praatje te verblijden. Met goedkeuring van zijn superieur geeft hij zich over aan allerlei soorten penitenties, maar zijn gezondheid is daar niet tegen bestand en hij wordt geveld door een ernstige ziekte. Wanneer hij hersteld is maakt hij zijn studie af aan het seminarie van Saint-Sulpice en vormt een kleine club waarvan de leden zich speciaal opdragen aan Onze-Lieve-Vrouw. Tijdens een pelgrimstocht naar Chartres brengt Louis-Marie een dag door met bidden voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw Onder de Aarde.
In de school van de Heilige Maagd en in het bijzonder dankzij de rozenkrans heeft onze heilige leren bidden en mediteren. «Het rozenkransgebed behoort tot de mooiste en prijzenswaardigste tradities van christelijke bezinning... omdat de rozenkrans begint met Maria's eigen ervaring, is het een uitstekend contemplatief gebed. Zonder zijn contemplatieve dimensie zou het gebed zijn betekenis verliezen, zoals Paus Paulus VI onderstreepte: «Indien de beschouwing ontbreekt, lijkt de rozenkrans op een lichaam zonder ziel en bestaat het gevaar, dat het bidden uitloopt op herhaling van formules waaraan geest en verstand niet te pas komen... Want van nature eist de rozenkrans, dat hij door rustig bidden en in als het ware nadenkende langzaamheid voortkabbelt, waardoor de bidder zich gemakkelijker op de overweging toelegt van de mysteries van het leven van Christus, zoals zij door het hart van haar worden gezien die van allen het naast was aan de Heer» (RV, 5,12).
Een licht voor de wereld
Louis-Marie schrijft: «Het ziekenhuis waarvoor men mij heeft bestemd is een huis van onenigheid waar geen vrede heerst, een huis van armoede waar het goede, het geestelijke en het tijdelijke ontbreken». In enkele maanden van volmaakte toewijding en ondanks de hevige weerstand van invloedrijke personen evenals van een paar armen uit het ziekenhuis zelf die geen hervormingen willen, weet Louis-Marie in het huis orde op zaken te stellen. Zijn bemoeienissen strekken zich zowel uit tot de materiële behoeften van zijn beschermelingen, voor wie hij geldinzamelingen organiseert in de stad, als tot hun geestelijk welzijn: «Sinds ik hier ben, schrijft hij, heb ik onafgebroken missiewerk gedaan; biecht horen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat en een eindeloze stroom mensen raad geven... De grote God, mijn Vader, die ik weliswaar niet altijd even trouw dien, heeft in mijn geest het licht doen schijnen dat voorheen ontbrak, een groot gemak om me uit te drukken en om zo, zonder voorbereiding, voor mensen te spreken, een uitstekende gezondheid en een hart waarin plaats is voor iedereen».
Hij brengt een groep van zieke vrouwen van goede wil bij elkaar, geeft hun een op nederigheid en penitentie gebaseerde regel en vertrouwt hen toe aan de Zonen van God, de Eeuwige Wijsheid. Niet lang daarna komt er een meisje uit de burgerstand, Marie-Louise Trichet, bij hem biechten. Ze wenst religieuze te worden en Louis-Marie brengt haar in contact met de arme vrouwen die hij zojuist bij elkaar had gebracht. Op 2 februari 1703 geeft hij haar een kloosterkleed waardoor ze ieders voorwerp van spot wordt. Maar ze zal het moedig tien jaar lang dragen alvorens Overste te worden van de Dochters van Wijsheid, een congregatie die zich wijdt aan de zorg voor zieken, armen en kinderen en die, verspreid over meer dan 300 huizen, tegenwoordig bijna 2400 zusters telt.
Een brief van vierhonderd armen
Zijn ijver en de door hem herstelde orde zijn echter niet naar ieders zin: een jaar na zijn terugkeer verlaat hij het ziekenhuis opnieuw en biedt zijn bisschop aan Poitiers en omgeving te gaan evangeliseren. Met volle inzet doorkruist hij de stegen van de voorstad Montbernage, gaat de huizen binnen, toont belangstelling voor ieders gezondheid, zegent de kinderen. Door zijn zachtaardigheid, zijn geest van armoede en nederigheid gaan de harten weldra voor hem open zodat hij aan zijn eigenlijke missiewerk kan beginnen. Van een schuur maakt hij een kapel, waar in het midden een groot kruisbeeld komt te staan. Aan de muren komen vijftien vanen te hangen waarop de mysteries van de rozenkrans staan afgebeeld. Processies, door hem zelf gecomponeerde kerkgezangen, het gezamenlijk gebeden rozenhoedje brengen langzaam, maar zeker verandering teweeg in de harten. Wanneer zijn missiewerk volbracht is, maakt Louis-Marie zijn werk compleet met het plaatsen van een kruis. Vervolgens zet hij in de tot kapel veranderde schuur een beeld neer van de Allerheiligste Maagd met het verzoek of iemand het op zich wil nemen iedere zon- en feestdag voor dat beeld het rozenhoedje te komen bidden. Er is meteen een arbeider die zich aanbiedt om dat te doen; veertig jaar lang zal hij zijn belofte houden.
Een dergelijke trouw veronderstelt een grote liefde voor de Allerheiligste Maagd die tot uiting komt in het herhalen van de Wees Gegroeten van de rozenkrans: «Wie oppervlakkig naar deze herhaling kijkt, komt in de verleiding het rozenkransgebed op te vatten als een droge en saaie bezigheid. Maar het is heel anders als men het rozenkransgebed ziet als een uitstorting van de liefde die zich onvermoeibaar tot de geliefde persoon wendt met gelijke uitdrukkingen naar inhoud, maar steeds nieuw, in de zin van het gevoel waar ze uit voortkomen» (RV, 26).
Een terrein dat groot genoeg is
Tegen het einde van 1706 vervoegt hij zich bij de heer Leuduger, een priester die parochiemissies organiseert in Bretagne. Louis-Marie munt uit in het onderricht van de catechismus. In zijn ogen is dit werk «het geweldigste van de missie» en «een voortreffelijke catechiseermeester is moeilijker te vinden dan een perfecte predikant. De catechiseermeester tracht zich geliefd te maken en tegelijk gevreesd, echter wel op een zodanige manier dat de olie van de liefde de overhand heeft op de azijn van de vrees». Met wat «aardige korte verhaaltjes vrolijkt hij de catechismus, die op zich enigszins droog is, een beetje op zodat de kinderen het leuk vinden en zij hun aandacht bij de les houden». Om de christelijke leer gemakkelijker bij te brengen zet Louis-Marie haar in versvorm en laat die zingen op de muziek van bekende wijsjes. Maar de rozenkrans blijft zijn lievelingsgebed. «Het is ook prachtig en vruchtbaar om de groei en de ontwikkeling van de kinderen aan dit gebed toe te vertrouwen, schrijft Paus Johannes Paulus II. De rozenkrans bidden voor kinderen en beter nog, met kinderen...biedt geestelijke steun die niet moet worden onderschat» (RV, 42).
Te gemakkelijk
Het geloof van pater van Montfort in het mysterie van het Kruis brengt hem op het idee een monumentale kruisweg te bouwen niet ver van Pont-Château. Het gaat om de aanleg van een echte, met een groeve omringde heuvel waarop drie kruisen komen te staan zoals op Golgotha. Talloze vrijwillige arbeiders zetten zich onmiddellijk aan het werk. Louis-Marie gaat op de boerderijen bedelen om dit kleine volkje van voedsel te voorzien. Maar wanneer het werk klaar is weigert de bisschop van Nantes de kruisweg in te zegenen. Omdat de nieuwe heuvel zogenaamd wel eens een gevaarlijke vesting in de handen van vijandelijke belagers zou kunnen worden, heeft de slecht ingelichte koning Lodewijk XIV bevel gegeven hem weer met de grond gelijk te maken. Louis-Marie verzucht: «De Heer heeft toegestaan dat ik deze kruisweg heb laten aanleggen, hij staat vandaag toe dat hij weer wordt afgebroken: zijn heilige naam zij gezegend!» Hij hervindt de rust in zijn ziel en zet zijn apostolisch werk weer voort. Na zijn dood zal de kruisweg weer worden hersteld.
In 1711 wordt pater van Montfort gevraagd door de bisschop van La Rochelle. Hij voert talloze missies uit in diens diocees. La Rochelle is een calvinistisch bolwerk. Daar hij niet wilde dat de protestanten zouden denken dat zij de enige waren die de bijbel eerbiedigen, organiseert hij een processie waarin een priester, onder een baldakijn, eerbiedig het Boek der Boeken met zich mee draagt. Louis-Marie laat ook het rozenkransgebed bidden in de parochie en in het gezin. Sinds de heiligverklaring in 1710 van H.Pius V, groot bevorderaar van deze devotie, is de animo voor het rozenkransgebed inderdaad sterk toegenomen. Tegenwoordig herinnert Johannes Paulus II ons eraan dat er van het rozenkransgebed nog altijd grote kracht uitgaat, in het bijzonder voor de vrede en voor het gezin: «Het rozenkransgebed is wezenlijk een gebed voor vrede. Het gebed bestaat uit de contemplatie van Christus, de Prins van de Vrede, de enige die onze vrede (Ef 2,14) is. Ieder die zich voegt in het mysterie van Christus en dit is duidelijk het doel van de rozenkrans leert het geheim van de vrede kennen en maakt dit tot zijn levenswerk. Door de kracht van zijn meditatieve karakter, samen met de rustgevende opvolging van de Weesgegroeten, bereikt het rozenkransgebed bovendien een vredig effect op hen die het bidden... Net als een gebed voor de vrede, is de rozenkrans ook, en altijd geweest, een gebed van en voor het gezin. Ooit was dit gebed bijzonder dierbaar voor christelijke gezinnen en het bracht hen zeker dichter bij elkaar. Veel van de problemen waarmee hedendaagse gezinnen geconfronteerd worden, vooral in economisch ontwikkelde samenlevingen, zijn het gevolg van hun toenemende onkunde om met elkaar te communiceren. Het lukt gezinnen zelden om tijd voor elkaar vrij te maken en de zeldzame momenten dat ze het wel doen, worden vaak besteed aan het kijken naar de tv. Teruggaan naar het bidden van de rozenkrans in gezinsverband betekent dat het dagelijks leven wordt gevuld met andere beelden, beelden van het geheim van de Verlossing: het beeld van de Verlosser, het beeld van zijn meest gezegende Moeder» (RV 40,41).
In 1712 stelt Louis-Marie het Verdrag van de ware devotie tot de heilige Maagd op. «Ik heb de pen ter hand genomen om op papier te schrijven hetgeen ik met vrucht in het openbaar heb onderwezen en in het bijzonder tijdens mijn jarenlange missies», schrijft hij. Op deze bladzijden toont de heilige aan dat de genade van het Doopsel om een volledige toewijding aan Jezus Christus vraagt, de welke niet volmaakt kan zijn zonder een volledige toewijding aan Maria. De jansenistische oppositie belet pater van Montfort zijn verhandeling te publiceren. Die zal pas in 1843, dat wil zeggen een eeuw na zijn dood, het licht zien.
«Laten we naar het paradijs gaan!»
Laten we ons samen met H.Louis-Marie in vertrouwen tot Maria wenden en daarbij het rozenkransgebed bidden. «Een gebed dat zo eenvoudig maar ook zo rijk is, verdient het om door de christelijke gemeenschap herontdekt te worden..., verklaart de Paus... Ik kijk naar jullie allemaal, broeders en zusters , in welke levensstaat dan ook, naar jullie, christelijke families, naar jullie, jongeren: pak vol vertrouwen de rozenkrans weer op. Herontdek het rozenkransgebed in het licht van de heilige Schrift, in overeenstemming met de liturgie en in de context van het leven van alledag» (RV, 43).
Wij bidden voor u, en voor al uw intenties, tot de Koningin van de Allerheiligste Rozenkrans en haar echtgenoot, de heilige Jozef.