Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
28 augustus 2002
H. Augustinus


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Op een zondagochtend, 17 december 1944 vindt er in barak 26 van het concentratiekamp Dachau een ongelooflijke gebeurtenis plaats: Karl Leisner, de gevangene met de onvermoeibare glimlach en al vijf jaar de engel van troost voor zijn lotgenoten, wordt priester van Jezus Christus. Hij is ernstig ziek en bijna volledig uitgeput. Op het kruin ontvangt hij het heilig Oliesel. Uit zijn mooie, vredige door het lijden gerijpte en de van koorts verteerde blik spreekt de onwankelbare vreugde van Jezus Christus. Er resten hem nog negen maanden te leven...

Karl Leisner wordt geboren op 28 februari 1915 in Rees in Westfalen (West-Duitsland). In 1921 vestigt zijn familie zich in de kleine nabijgelegen stad Kleef. Vader Leisner, penningmeester bij de rechtbank, zeer ordentelijk man, innig gehecht aan het katholiek geloof dat hij van zijn voorvaderen heeft ontvangen, bezit een krachtdadig en soms zelfs driftig karakter. Zijn echtgenote is vriendelijk en welwillend, altijd kalm en verzoeningsgezind en door haar straalt het huisgezin van liefde. Karl is een wakkere, schalkse en zeer levendige jongen die eerst de lagere school bezoekt en dan, in 1927, het Staatslyceum. Hij is een goede leerling en de studie kost hem geen moeite. Zijn leergierigheid is onuitputtelijk; hij zoekt voortdurend naar het waarom van de dingen. Zijn stralende glimlach neemt alle harten voor zich in. Door zijn contact met de aalmoezenier van het lyceum, de eerwaarde Walter Vinnenberg, die de gave bezit mensen enthousiast te maken, ontwikkelt Karl zijn talenten van organisator en aanvoerder van jongeren. Hij is twaalf jaar wanneer de priester hem voorstelt een jeugdvereniging op te richten, de Sint-Werner groep. Hij aanvaardt het en maakt een begin met de zittingsverslagen. Die verslagen worden in mei 1928 het dagboek van zijn zieleroerselen, dat ons in staat stelt de geestelijke opgang van de jongeman op de voet te volgen.

«Geef mij de kracht, Heer!»

Onder de activiteiten van de Sint-Werner groep nemen fietstochten een belangrijke plaats in. Karl doet er gedetailleerd en met humor verslag van. Aan zo'n tocht gaat een mis vooraf en wanneer de aalmoezenier de jongelui vergezelt is het Misoffer het hoogtepunt van de dag. Karl en zijn kameraden beleven een opwindende tijd met tenten opzetten, steden en landschappen, mensen en hun vak ontdekken, obstakels overwinnen, zichzelf overwinnen door andere jongeren mee te trekken in het licht van God. Met zijn edelmoedige aard past Karl zich aan iedere situatie aan. Op de halteplaatsen worden fluit en gitaar gespeeld en worden er volksliederen gezongen, waarbij de daden van vurige devotie jegens de heilige Maagd niet worden vergeten. Karl worden weldra benoemd tot verantwoordelijke van de Katholieke Jeugdbewegingen van het district Kleef; hij heeft ook belangstelling voor het maatschappelijke en politieke leven.

De adolescent legt een verbazingwekkende rijpheid aan de dag. Hij kan diep aangedaan zijn wanneer hij in zonde vervalt en toch snel zijn gemoedsrust weer terugvinden. Naar aanleiding van een zonde schrijft hij: «Ik ben weer een keer gevallen...Basta! Het dak op met de zonde!... Blijf kalm en moedig, in weerwil van alle futiliteiten en alle vraatzucht van de zinnen! Ik wil mezelf blijven hoogachten: ik ben een beeld van God, van de Drie-eenheid die één God is. De eenheid tussen willen en handelen in mezelf herstellen». Karl is geen Uebermensch, noch een met stralenkrans en al uit de hemel gevallen heilige. Hij voert een zware geestelijke strijd. Wanneer hij nog maar een kind is besluit hij zijn geest en hart te zuiveren en zich ordentelijk te gedragen. Zijn besluiten zijn als volgt samen te vatten: orde (binnen de ziel, in het uiterlijk gedrag, in de bezigheden), discipline, godsvrucht en liefde. In 1933 schrijft hij: «Mijn hart dwaalt zo nu en dan totdat het in U, o mijn God, te rusten komt! Gij zijt het, Heer, de orde, de schoonheid en de diepste rust. Gij zijt degene die de vrede schenkt die de wereld niet kan geven... Zonder Gods liefde en vreugde in de ziel, kom ik tot niets. Met God heb ik alles in me! Geef mij de kracht, Heer!» Pasen 1933, voor hij naar de eindexamenklas gaat, begeeft Karl zich naar Schönstatt voor een religieuze retraite. In de spiritualiteit van de beweging van Schönstatt staat de liefdesalliantie met Maria centraal. Daarbij laat men zich leiden door de Heilige Maagd naar Christus toe, die zijn volgelingen naar de Vader leidt. Op die manier bewandelt men de weg van heiligheid, overgave aan de Voorzienigheid en geestelijke onbevangenheid, door zich zo volmaakt mogelijk en met liefde van de dagelijkse taak te kwijten, hoe gering en onbeduidend deze in de ogen van de mensen moge lijken.

Tegen de stroom in

In januari 1933 is echter het nationaal-socialisme aan de macht gekomen in Duitsland. De daarop volgende 2e juli sluiten de autoriteiten de lokalen van de katholieke organisaties en nemen hun bezittingen in beslag. Karl schrijft: «Op school worden de confrontaties steeds harder... We worden voor katholieke activisten en vijanden van de staat uitgemaakt... We zijn er alleen maar extra trots op. Ondanks de naargeestige momenten die de angst doen opkomen houden wij het katholieke vaandel van de jeugdbeweging zeer hoog». Al spoedig is de jongeman bekend en komt hij op de lijst van de Gestapo. Hij doet zijn best om wat voorzichtiger te zijn in zijn uitlatingen zonder daarvoor zijn christelijk geloof te verbergen of zijn maatschappelijke verplichtingen niet meer na te komen. Iedere dag is hij zo flink tamelijk vroeg op te staan om naar de mis en te communie te gaan. Doordat hij zijn werk op school serieus doet kunnen de verantwoordelijken van het lyceum hem er niet uitzetten. Voor zijn baccalaureaat slaagt hij met de vermelding «Goed».

In de stilte van een retraite in december 1933 studeert Karl op de vraag welke loopbaan hij zal kiezen: «De eenzaamheid heeft me gesterkt. Zij heeft me de doorslaggevende moed verschaft de last van de priesterroeping op me te durven nemen». Deze beslissing brengt de jongeman tot rust maar hij zal er in het vervolg heel wat strijd voor moeten voeren. Op 5 mei 1934 gaat hij naar het Borromäum in Münster, een tehuis voor studenten die zich voorbestemmen voor het priesterschap. Twee jaar lang studeert hij filosofie en theologie aan de universiteit van Münster. Hij is een rijpe jongeman met een grote morele gevoeligheid. De bisschop, Mgr. Clemens von Galen, die men vanwege zijn heldhaftig verzet tegen het nationaal-socialisme de bijnaam geeft van de «leeuw van Münster», benoemt hem tot diocesaan verantwoordelijke van de Katholieke Jeugd. «Het geloof en de geestdrift van Karl voor Christus zijn hopelijk een aanmoediging en een toonbeeld, vooral voor de jongeren die in een milieu leven dat wordt gekenmerkt door ongeloof en onverschilligheid. Want de politieke dictators zijn niet de enigen die de vrijheid aan banden leggen. Men heeft net zo goed moed en kracht nodig om zich staande te houden tegen de stroom in van de tijdgeest die gericht is op consumptie en egoïstisch genieten van het leven en die bij gelegenheid neigt naar antipathie jegens de Kerk en zelfs naar militant atheïsme» (Johannes Paulus II, preek bij de zaligverklaring van Karl Leisner).

«Alle haat de brandstapel op!»

In 1934 schrijft Karl in het juninummer van een katholiek maandblad voor de jeugd: «Wij branden van liefde voor Christus en voor ieder menselijk wezen en met nog meer reden voor iedere broeder en zuster van ons Duitse volk! Alle haat smijten wij de brandstapel op... Mogen vlammen van liefde oplaaien, de eeuwige weemoed van het Duitse hart: een groot en krachtig volk dat christelijk is verenigd door de liefde en het wederzijds respect». Met Pasen 1936 vertrekt Karl, die zijn studie twee semesters moet voortzetten aan een universiteit van zijn keuze, naar Freiburg in Brisgau. Van daaruit heeft hij het geluk Rome te mogen bezoeken en in audiëntie te worden ontvangen door Paus Pius XI die vijf dagen tevoren het nationaal-socialisme (Encycliek Mit brennender Sorge, 14 maart) en ook het communisme (Encycliek Divini Redemptoris, 19 maart 1937) heeft veroordeeld. In Freiburg logeert Karl bij de familie Ruby, waar hij toezicht houdt op de studie van de negen jongens. Het harmonieuze leven in dit gezin stelt hem voor de vraag: zou ook ik niet geroepen zijn een christelijk gezin te stichten? Hij voelt hoe zijn genegenheid voor de oudste dochter van het gezin, Elisabeth, groter wordt maar hij houdt zijn geheim voor zich en spreekt er niet over met het meisje. Dan begint voor hem een lange en smartelijke strijd tussen het verlangen priester te worden en het verlangen naar een gezinsleven. Begin 1938 slaagt Karl voor zijn toelatingsexamen voor het groot seminarie.In zijn ziel wordt de intense strijd hervat tussen zijn roeping en de nog altijd latent aanwezige aantrekkingskracht van het huwelijk, tot aan het eind van de maand juni wanneer een brief van Elisabeth die hij deelgenoot heeft gemaakt van wat er in zijn ziel leeft, hem aanspoort zijn priesterroeping niet op te geven. Op 4 maart 1939 wordt Karl onderdiaken gewijd en de 25e ontvangt hij de diakenwijding uit handen van Mgr. von Galen.

Reeds geruime tijd ondervindt hij een grote vermoeidheid en wijt dit aan de crisis die hij met zijn roeping heeft doorgemaakt. Maar de steeds vaker optredende hoestaanvallen zijn van andere oorsprong. Een medisch onderzoek komt uit op de gevreesde diagnose: vergevorderde tuberculose. Karl is ontzet. Weldra heeft hij zich echter weer onder controle: «Ik moet genezen». Hij wordt naar een sanatorium in het Zwarte Woud gestuurd. Langzaam maar zeker verbetert zijn gezondheidstoestand, mede door het feit dat hij zo onderdanig opvolgt wat de artsen hem voorschrijven: de genezing schijnt in zicht te zijn. Maar intussentijd is de oorlog uitgebroken: Europa staat in brand.

Fatale woede

Op 9 november 1939 verspreidt zich in het sanatorium het nieuws van een aanslag op Hitler in München. Karl zit in zijn kamer wanneer een vriend, die de illusies van talloze Duitsers aangaande het «Derde Rijk» deelt, hem verheugd meedeelt dat Hitler ongedeerd de aanslag heeft overleefd: «Jammer dat hij hij er niet in is gebleven», is Karls reactie want hij voorvoelt in welke afschuwelijke tragedie de hoogmoedige Führer Duitsland en Europa zal storten. De vriend verlaat woedend de kamer. Zonder kwade opzet maar door de aandringende vragen van patiënten die daar niet ver vandaan bij elkaar staan, geeft hij te verstaan wat Karls gevoelens zijn. Leisner wordt terstond aangegeven bij de politie en dezelfde dag wordt hij opgesloten in de gevangenis van Freiburg. In een grove deken gewikkeld, op een ijzeren bed gelegen en bibberend van de kou in een duister cachot, voelt hij zich alleen en verlaten en bestemd een onafwendbare dood te sterven. De eerste dagen zijn verschrikkelijk. Maar geleidelijk aan wordt hij weer meester over zichzelf en put uit zijn geloof de kracht om zijn situatie te aanvaarden. Hij spreekt zijn «mij geschiede naar uw woord» uit, vergeeft van harte hen die hem kwaad hebben gedaan en zoekt bemoediging bij de Allerheiligste Maagd en bij de gemeenschap der heiligen.

Op 16 maart 1940 wordt Karl geïnterneerd in het concentratiekamp van Sachsenhausen, dichtbij Berlijn. Zijn naam bestaat voortaan niet meer: hij wordt genoemd bij zijn registratienummer: 17520. Het hoofd geschoren en gekleed in de streepjespyama van de gedeporteerden, heeft de «uit het Duitse volk verworpene» geen enkel recht meer. Vrees voor de zweep en voor de opgelegde bovenmenselijk zware taak, alsook de schrijnende honger en een voortdurende angst voor de toekomst bepalen het leven in het kamp. Karl wordt evenwel door een innerlijke vreugde bezield en komt door zijn glimlach op zijn metgezellen stralend van optimisme over.In december besluit Himmler, opperbevelhebber van de SS, op aandringen van het Duitse episcopaat, de geestelijken in een zelfde kamp in Dachau, onder te brengen, en ze aan minder onmenselijke omstandigheden te onderwerpen. Het kamp Dachau, bij München, aanvankelijk bedoeld voor 8000 gevangenen, zal er zelfs 50.000 tellen; ieder jaar zullen er 15.000 sterven. Het aantal gedetineerde priesters zal meer dan 2600 bedragen, waarvan een duizendtal ter plaatse het leven zal laten. Ze hebben echter als onschatbare troost de mogelijkheid de mis bij te wonen. Het jaar 1942 is hard: ijskoude winter, lente met veel regen. Iedere ochtend laten de SS tijdens het appel de bevroren en vaak door en door verregende gevangenen langer dan nodig buiten ter plaatse staan. Karls gezondheid is er niet tegen bestand. In de nacht van 15 maart barst een bloedvat in de longen en veroorzaakt een bloeduitstorting. Hij wordt op de ziekenafdeling toegelaten en blijft er twee maanden. Hij zal er nog driemaal terugkeren, na telkens een kort verblijf in de priesterbarakken.

De engel van troost

De «ziekenafdeling» is een sterfhuis waar mensen op een onbeschrijflijke manier opeengehoopt in hartverscheurende wanhoop de dood onder ogen zien. Dag en nacht klinken het gehijg en de droge hoest van de tbc-lijders. Karl vindt zijn toevlucht in het Heilig Hart van Jezus door het gebed en de smeekbede. Hij put zijn innerlijke vrede en de kracht om te glimlachen uit de Heilige Communie die men hem regelmatig in het geheim komt brengen. Zodra hij kan opstaan gaat hij van bed tot bed, spreekt woorden van bemoediging, schijnt licht in de harten met zijn innemende glimlach. Hij staat spoedig bekend als de engel van troost en de zieken komen hem hun nood toevertrouwen. Onder zijn kussen verbergt hij voortdurend een doos met geconsacreerde hosties die hij, als diaken, uitdeelt aan zijn broeders in het geloof. Zijn aanwezigheid heeft een bijzonder troostende uitwerking onder de Russische gedeporteerden die in grote getale door de dood worden weggemaaid. Dankzij de basiskennis van hun taal die hij heeft weten te verwerven hoort menigeen voor het eerst spreken over de doodsstrijd van Jezus en van de Blijde Boodschap van de Vader die ons bemint en op ons wacht. «De Heer vraagt niet aan zijn volgelingen dat ze met de wereld in ongelegenheid komen, maar verlangt integendeel dat ze hun geloof belijden en er zelfs hun leven voor willen opofferen. Karl Leisner heeft niet alleen met woorden, maar ook door zijn leven en zijn dood hiervan getuigenis afgelegd. In een onmenselijk geworden wereld heeft hij getuigenis afgelegd van Christus, die de enige Weg, de Waarheid en het Leven is» (Johannes Paulus II, preek bij de zaligverklaring).

Terwijl hij ziek is wordt Karl beschouwd bij de «nutteloze monden» te horen. In oktober 1942 staat hij op de lijst van de gedeporteerden die in een gaskamer moeten worden omgebracht. Twee priesters slagen erin zijn naam van de lijst te laten schrappen. «Iedere dag bied ik mij aan de heilige Maagd aan, mijn Moeder, schrijft hij. Ze heeft me de drie jaar van gevangenschap schitterend geleid». Begin 1943 heerst de tyfus in Dachau en maakt een kleine 6000 slachtoffers. Karl ontsnapt aan de epidemie want de tbc-lijdersafdeling is geïsoleerd van de rest van het kamp. Op 4 juni schrijft hij aan een vriend: «Wanneer ik terugkijk ben ik de Heer en Zijn Heilige Moeder zeer erkentelijk. Als ik zou luisteren naar mijn kleine mensenhart zou ik een spoedige terugkeer wensen om weer bij jullie te zijn. Maar de Heer weet wat het beste is». In de volstrekt ellendige situatie waarin hij verkeert drukt hij een heldhaftige gedachte uit: hij dankt God dat hij hem door al die beproevingen heeft verbonden met het Lijden van zijn Zoon.

Geen denken aan en toch waar!

Op 6 september 1944 komt in Dachau een konvooi Franse gedeporteerden aan, onder hen bevindt zich een Franse bisschop, Mgr. Gabriel Piquet. Weldra circuleert er onder de gedetineerden een gerucht: «Waarom zou de bisschop Karl Leisner niet tot priester wijden?». Op zijn bed van lijden roept Karl uit: «In Dachau gewijd? Geen denken aan! En daarbij heeft mijn parochie recht op mijn eerste Mis!» Maar geleidelijk aan gaat het idee zijn eigen weg en op 23 september vraagt de zieke per brief aan zijn eigen bisschop de nodige toestemming. Aan het eind van dat jaar 1944 verliest het Derde Rijk terrein door de oprukkende geallieerden; de controle op de post door de SS verslapt. Een meisje van twintig zorgt met gevaar voor eigen leven voor de communicatie tussen de gevangenen en de wereld buiten het kamp. Begin december 1944 ontvangt Karl een brief die door een van zijn zusters is geschreven en waarin midden in de tekst deze woorden in een ander handschrift staan: «Ik geef toestemming voor de gevraagde plechtigheid op voorwaarde dat deze op geldige wijze kan worden voltrokken en er een bepaald bewijs van over blijft». Gevolgd door de handtekening van Mgr. von Galen, die Pius XII korte tijd daarna zal benoemen tot kardinaal.

Vanaf dat moment wordt de clandestiene wijding in groot geheim voorbereid. Dankzij de medewerking van verscheidene gevangenen worden er een bisschopsring van messing, een uit eikenhout gebeeldhouwde kromstaf, een mijter met zijden en parels en ornementen van paarse stof gefabriceerd. Dan breekt eindelijk zondag «Gaudete», 17 december, aan. De bisschop wordt bekleed met de pontificale ornamenten. Karl die is versterkt met een cafeïneprik hult zich in de witte albe met daarover de diakonale stool; op de linkerarm draagt hij het gevouwen kazuifel en in de rechterhand de aangestoken kaars: er is inderdaad niets van de voorziene riten nagelaten. Aan zijn rode wangen is te zien dat de zieke wordt verteerd door de koorts. De ontroering van de driehonderd getuigen die zich verenigd weten met de 2300 andere priesters van het kamp is niet te beschrijven. Tijdens de ceremonie staat een Joodse gedeporteerde buiten viool te spelen om de aandacht van de bewakers af te leiden. Als de mis uit is komen Mgr. Piquet en Karl bij elkaar voor een ontbijt dat is klaargemaakt door de groep protestantse zielzorgers. Wat een saamhorigheid en wat een vernuft heeft men moeten ontplooien om die tafel van het nodige te voorzien: wit tafelkleed, porceleinen servies, koffie en koekjes... «De priesterwijding van Karl Leisner is voor de groep van protestantse zielzorgers een belangrijke gebeurtenis geweest», zal hun overste, Dr. Ernst Wilm, later schrijven. Wanneer hij weer terug is bij de tbc-lijders, vervolgt Karl zijn kruisweg. Op 26 december kan hij zijn eerste mis opdragen.

Het einde van de oorlog komt naderbij. Op 29 april 1945 veroveren de Amerikanen het kamp Dachau. Eindelijk vrijheid voor de overlevenden van de verschrikkelijke deportatie! In het begin van de maand mei wordt Karl overgebracht naar het sanatorium Planegg, dichtbij München. Hij schrijft: «Loop over van geluk! Dank, dank... Alleen, in een kamer van mezelf, wat een zaligheid!... In de stilte spreekt God, hoewel ik uitgeput ben». Maar het is te laat om de eerwaarde Leisner nog te redden. Het vervolg is een intens lijden tot het einde toe. Verenigd met Christus aan het Kruis biedt hij zich aan God aan voor de vergelding van de zonden en het heil van de mensen. Ondanks zijn pijnen blijft hij blijmoedig als voorheen en denkt nauwelijks aan zichzelf. Hij schrijft: «Niet de moed noch het geduld verliezen...».

Terugkeer naar de bronnen

Op 16 juni bladert hij in een prachtig geïllustreerd boek over Europa. Dan welt er uit het diepst van zijn hart een gebed op dat heel zijn liefde voor de Europese aarde samenvat. Hij heeft vijf jaar lang in het Europa van de smart geleefd. Hij kent het kwaad waardoor het wordt aangevreten. Maar hij kent ook het geneesmiddel ervoor, vanwaar deze kreet: «O, u, arm Europa, keer terug naar uw Heer Jezus Christus! Daar bevindt zich de bron van de schoonste waarden die u aan de dag legt. Keer terug naar de verse bronnen van de ware goddelijke kracht!» Deze oproep vindt op de dag van vandaag zijn weerklank in de brief, geschreven door Paus Johannes Paulus II, van 14 december 2000, ter gelegenheid van de twaalfhonderdste verjaardag van de kroning van Karel de Grote: «Alleen door aanvaarding van het christelijk geloof werd Europa een werelddeel dat door de eeuwen heen erin geslaagd is zijn waarden in bijna alle andere delen van de aarde te verspreiden, voor het welzijn van de mensheid... De ideologieën die de oorzaak zijn geworden van zovele stromen van tranen en bloed in de loop van de XXe eeuw, zijn opgekomen in een Europa dat zijn christelijke fundamenten had willen vergeten... Het was de ontkenning van God en zijn geboden die in de vorige eeuw de tyrannie van de afgoden vestigde, die tot uiting kwam in de verheerlijking van een ras, een klasse, van de Staat, van de natie, van een partij, in plaats van de verheerlijking van de levende en ware God. In het licht van het ongeluk dat zich over de XXe eeuw heeft uitgestort begrijpen we juist hoezeer de rechten van God en van de mensen elkaar bevestigen en met elkaar in overeenstemming zijn».

Op 29 juni 1945 ontvangt Karl bezoek van zijn vader en moeder. Ze zijn alle drie ten diepste geroerd: «Wij zijn samen!». Op 25 juli kan Karl vanuit zijn bed een mis bijwonen die wordt opgedragen door een van zijn vrienden. Op die dag besluit hij zijn geestelijk dagboek met de woorden: «Zegen, o Allerhoogste, mijn vijanden». Hij heeft nog acht dagen te leven. Tegen zijn moeder zal hij zeggen: «Mama, ik moet je iets bekennen; wees echter niet bedroefd. Ik weet dat ik weldra zal sterven maar ik ben gelukkig». Op de avond van de 8e augustus arriveren zijn drie zusters: wat een vreugde zo lang met hen te kunnen kletsen! Tenslotte begint op 12 augustus de doodsstrijd en gaat hij vredig heen om zich in de hemel bij het koor van de heilige engelen te voegen.

Toen hij hem op 23 juni 1996 zalig verklaarde, heeft Paus Johannes Paulus II hem tot navolging aanbevolen: «Karl Leisner moedigt ons aan op de weg te blijven die Christus heet. Wij moeten ons nimmer vanwege de vermoeienis laten gaan, zelfs als deze weg ons soms duister lijkt en hij offers verlangt. Laten wij ons hoeden voor de valse profeten die ons andere wegen willen wijzen. Christus is de weg die naar het leven leidt. Alle andere wegen zullen dwaalwegen of verkeerde sporen blijken te zijn.». Laten wij deze aanbeveling van de Paus aannemen. Ook H. Benedictus, vader van de monniken en patroon van Europa, wijst in dezelfde richting: «Zie, zegt hij in de Proloog van zijn Regel, in zijn goedheid toont de Heer ons de weg ten leven». Laten wij aan Onze-Lieve-Vrouw vragen ons te leiden naar het eeuwige Licht in de vrede en vreugde van Christus.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.