|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
28 augustus 2002 H. Augustinus |
Karl Leisner wordt geboren op 28 februari 1915 in Rees in Westfalen (West-Duitsland). In 1921 vestigt zijn familie zich in de kleine nabijgelegen stad Kleef. Vader Leisner, penningmeester bij de rechtbank, zeer ordentelijk man, innig gehecht aan het katholiek geloof dat hij van zijn voorvaderen heeft ontvangen, bezit een krachtdadig en soms zelfs driftig karakter. Zijn echtgenote is vriendelijk en welwillend, altijd kalm en verzoeningsgezind en door haar straalt het huisgezin van liefde. Karl is een wakkere, schalkse en zeer levendige jongen die eerst de lagere school bezoekt en dan, in 1927, het Staatslyceum. Hij is een goede leerling en de studie kost hem geen moeite. Zijn leergierigheid is onuitputtelijk; hij zoekt voortdurend naar het waarom van de dingen. Zijn stralende glimlach neemt alle harten voor zich in. Door zijn contact met de aalmoezenier van het lyceum, de eerwaarde Walter Vinnenberg, die de gave bezit mensen enthousiast te maken, ontwikkelt Karl zijn talenten van organisator en aanvoerder van jongeren. Hij is twaalf jaar wanneer de priester hem voorstelt een jeugdvereniging op te richten, de Sint-Werner groep. Hij aanvaardt het en maakt een begin met de zittingsverslagen. Die verslagen worden in mei 1928 het dagboek van zijn zieleroerselen, dat ons in staat stelt de geestelijke opgang van de jongeman op de voet te volgen.
«Geef mij de kracht, Heer!»
De adolescent legt een verbazingwekkende rijpheid aan de dag. Hij kan diep aangedaan zijn wanneer hij in zonde vervalt en toch snel zijn gemoedsrust weer terugvinden. Naar aanleiding van een zonde schrijft hij: «Ik ben weer een keer gevallen...Basta! Het dak op met de zonde!... Blijf kalm en moedig, in weerwil van alle futiliteiten en alle vraatzucht van de zinnen! Ik wil mezelf blijven hoogachten: ik ben een beeld van God, van de Drie-eenheid die één God is. De eenheid tussen willen en handelen in mezelf herstellen». Karl is geen Uebermensch, noch een met stralenkrans en al uit de hemel gevallen heilige. Hij voert een zware geestelijke strijd. Wanneer hij nog maar een kind is besluit hij zijn geest en hart te zuiveren en zich ordentelijk te gedragen. Zijn besluiten zijn als volgt samen te vatten: orde (binnen de ziel, in het uiterlijk gedrag, in de bezigheden), discipline, godsvrucht en liefde. In 1933 schrijft hij: «Mijn hart dwaalt zo nu en dan totdat het in U, o mijn God, te rusten komt! Gij zijt het, Heer, de orde, de schoonheid en de diepste rust. Gij zijt degene die de vrede schenkt die de wereld niet kan geven... Zonder Gods liefde en vreugde in de ziel, kom ik tot niets. Met God heb ik alles in me! Geef mij de kracht, Heer!» Pasen 1933, voor hij naar de eindexamenklas gaat, begeeft Karl zich naar Schönstatt voor een religieuze retraite. In de spiritualiteit van de beweging van Schönstatt staat de liefdesalliantie met Maria centraal. Daarbij laat men zich leiden door de Heilige Maagd naar Christus toe, die zijn volgelingen naar de Vader leidt. Op die manier bewandelt men de weg van heiligheid, overgave aan de Voorzienigheid en geestelijke onbevangenheid, door zich zo volmaakt mogelijk en met liefde van de dagelijkse taak te kwijten, hoe gering en onbeduidend deze in de ogen van de mensen moge lijken.
Tegen de stroom in
In de stilte van een retraite in december 1933 studeert Karl op de vraag welke loopbaan hij zal kiezen: «De eenzaamheid heeft me gesterkt. Zij heeft me de doorslaggevende moed verschaft de last van de priesterroeping op me te durven nemen». Deze beslissing brengt de jongeman tot rust maar hij zal er in het vervolg heel wat strijd voor moeten voeren. Op 5 mei 1934 gaat hij naar het Borromäum in Münster, een tehuis voor studenten die zich voorbestemmen voor het priesterschap. Twee jaar lang studeert hij filosofie en theologie aan de universiteit van Münster. Hij is een rijpe jongeman met een grote morele gevoeligheid. De bisschop, Mgr. Clemens von Galen, die men vanwege zijn heldhaftig verzet tegen het nationaal-socialisme de bijnaam geeft van de «leeuw van Münster», benoemt hem tot diocesaan verantwoordelijke van de Katholieke Jeugd. «Het geloof en de geestdrift van Karl voor Christus zijn hopelijk een aanmoediging en een toonbeeld, vooral voor de jongeren die in een milieu leven dat wordt gekenmerkt door ongeloof en onverschilligheid. Want de politieke dictators zijn niet de enigen die de vrijheid aan banden leggen. Men heeft net zo goed moed en kracht nodig om zich staande te houden tegen de stroom in van de tijdgeest die gericht is op consumptie en egoïstisch genieten van het leven en die bij gelegenheid neigt naar antipathie jegens de Kerk en zelfs naar militant atheïsme» (Johannes Paulus II, preek bij de zaligverklaring van Karl Leisner).
«Alle haat de brandstapel op!»
Reeds geruime tijd ondervindt hij een grote vermoeidheid en wijt dit aan de crisis die hij met zijn roeping heeft doorgemaakt. Maar de steeds vaker optredende hoestaanvallen zijn van andere oorsprong. Een medisch onderzoek komt uit op de gevreesde diagnose: vergevorderde tuberculose. Karl is ontzet. Weldra heeft hij zich echter weer onder controle: «Ik moet genezen». Hij wordt naar een sanatorium in het Zwarte Woud gestuurd. Langzaam maar zeker verbetert zijn gezondheidstoestand, mede door het feit dat hij zo onderdanig opvolgt wat de artsen hem voorschrijven: de genezing schijnt in zicht te zijn. Maar intussentijd is de oorlog uitgebroken: Europa staat in brand.
Fatale woede
Op 16 maart 1940 wordt Karl geïnterneerd in het concentratiekamp van Sachsenhausen, dichtbij Berlijn. Zijn naam bestaat voortaan niet meer: hij wordt genoemd bij zijn registratienummer: 17520. Het hoofd geschoren en gekleed in de streepjespyama van de gedeporteerden, heeft de «uit het Duitse volk verworpene» geen enkel recht meer. Vrees voor de zweep en voor de opgelegde bovenmenselijk zware taak, alsook de schrijnende honger en een voortdurende angst voor de toekomst bepalen het leven in het kamp. Karl wordt evenwel door een innerlijke vreugde bezield en komt door zijn glimlach op zijn metgezellen stralend van optimisme over.In december besluit Himmler, opperbevelhebber van de SS, op aandringen van het Duitse episcopaat, de geestelijken in een zelfde kamp in Dachau, onder te brengen, en ze aan minder onmenselijke omstandigheden te onderwerpen. Het kamp Dachau, bij München, aanvankelijk bedoeld voor 8000 gevangenen, zal er zelfs 50.000 tellen; ieder jaar zullen er 15.000 sterven. Het aantal gedetineerde priesters zal meer dan 2600 bedragen, waarvan een duizendtal ter plaatse het leven zal laten. Ze hebben echter als onschatbare troost de mogelijkheid de mis bij te wonen. Het jaar 1942 is hard: ijskoude winter, lente met veel regen. Iedere ochtend laten de SS tijdens het appel de bevroren en vaak door en door verregende gevangenen langer dan nodig buiten ter plaatse staan. Karls gezondheid is er niet tegen bestand. In de nacht van 15 maart barst een bloedvat in de longen en veroorzaakt een bloeduitstorting. Hij wordt op de ziekenafdeling toegelaten en blijft er twee maanden. Hij zal er nog driemaal terugkeren, na telkens een kort verblijf in de priesterbarakken.
De engel van troost
Terwijl hij ziek is wordt Karl beschouwd bij de «nutteloze monden» te horen. In oktober 1942 staat hij op de lijst van de gedeporteerden die in een gaskamer moeten worden omgebracht. Twee priesters slagen erin zijn naam van de lijst te laten schrappen. «Iedere dag bied ik mij aan de heilige Maagd aan, mijn Moeder, schrijft hij. Ze heeft me de drie jaar van gevangenschap schitterend geleid». Begin 1943 heerst de tyfus in Dachau en maakt een kleine 6000 slachtoffers. Karl ontsnapt aan de epidemie want de tbc-lijdersafdeling is geïsoleerd van de rest van het kamp. Op 4 juni schrijft hij aan een vriend: «Wanneer ik terugkijk ben ik de Heer en Zijn Heilige Moeder zeer erkentelijk. Als ik zou luisteren naar mijn kleine mensenhart zou ik een spoedige terugkeer wensen om weer bij jullie te zijn. Maar de Heer weet wat het beste is». In de volstrekt ellendige situatie waarin hij verkeert drukt hij een heldhaftige gedachte uit: hij dankt God dat hij hem door al die beproevingen heeft verbonden met het Lijden van zijn Zoon.
Geen denken aan en toch waar!
Vanaf dat moment wordt de clandestiene wijding in groot geheim voorbereid. Dankzij de medewerking van verscheidene gevangenen worden er een bisschopsring van messing, een uit eikenhout gebeeldhouwde kromstaf, een mijter met zijden en parels en ornementen van paarse stof gefabriceerd. Dan breekt eindelijk zondag «Gaudete», 17 december, aan. De bisschop wordt bekleed met de pontificale ornamenten. Karl die is versterkt met een cafeïneprik hult zich in de witte albe met daarover de diakonale stool; op de linkerarm draagt hij het gevouwen kazuifel en in de rechterhand de aangestoken kaars: er is inderdaad niets van de voorziene riten nagelaten. Aan zijn rode wangen is te zien dat de zieke wordt verteerd door de koorts. De ontroering van de driehonderd getuigen die zich verenigd weten met de 2300 andere priesters van het kamp is niet te beschrijven. Tijdens de ceremonie staat een Joodse gedeporteerde buiten viool te spelen om de aandacht van de bewakers af te leiden. Als de mis uit is komen Mgr. Piquet en Karl bij elkaar voor een ontbijt dat is klaargemaakt door de groep protestantse zielzorgers. Wat een saamhorigheid en wat een vernuft heeft men moeten ontplooien om die tafel van het nodige te voorzien: wit tafelkleed, porceleinen servies, koffie en koekjes... «De priesterwijding van Karl Leisner is voor de groep van protestantse zielzorgers een belangrijke gebeurtenis geweest», zal hun overste, Dr. Ernst Wilm, later schrijven. Wanneer hij weer terug is bij de tbc-lijders, vervolgt Karl zijn kruisweg. Op 26 december kan hij zijn eerste mis opdragen.
Het einde van de oorlog komt naderbij. Op 29 april 1945 veroveren de Amerikanen het kamp Dachau. Eindelijk vrijheid voor de overlevenden van de verschrikkelijke deportatie! In het begin van de maand mei wordt Karl overgebracht naar het sanatorium Planegg, dichtbij München. Hij schrijft: «Loop over van geluk! Dank, dank... Alleen, in een kamer van mezelf, wat een zaligheid!... In de stilte spreekt God, hoewel ik uitgeput ben». Maar het is te laat om de eerwaarde Leisner nog te redden. Het vervolg is een intens lijden tot het einde toe. Verenigd met Christus aan het Kruis biedt hij zich aan God aan voor de vergelding van de zonden en het heil van de mensen. Ondanks zijn pijnen blijft hij blijmoedig als voorheen en denkt nauwelijks aan zichzelf. Hij schrijft: «Niet de moed noch het geduld verliezen...».
Terugkeer naar de bronnen
Op 29 juni 1945 ontvangt Karl bezoek van zijn vader en moeder. Ze zijn alle drie ten diepste geroerd: «Wij zijn samen!». Op 25 juli kan Karl vanuit zijn bed een mis bijwonen die wordt opgedragen door een van zijn vrienden. Op die dag besluit hij zijn geestelijk dagboek met de woorden: «Zegen, o Allerhoogste, mijn vijanden». Hij heeft nog acht dagen te leven. Tegen zijn moeder zal hij zeggen: «Mama, ik moet je iets bekennen; wees echter niet bedroefd. Ik weet dat ik weldra zal sterven maar ik ben gelukkig». Op de avond van de 8e augustus arriveren zijn drie zusters: wat een vreugde zo lang met hen te kunnen kletsen! Tenslotte begint op 12 augustus de doodsstrijd en gaat hij vredig heen om zich in de hemel bij het koor van de heilige engelen te voegen.
Toen hij hem op 23 juni 1996 zalig verklaarde, heeft Paus Johannes Paulus II hem tot navolging aanbevolen: «Karl Leisner moedigt ons aan op de weg te blijven die Christus heet. Wij moeten ons nimmer vanwege de vermoeienis laten gaan, zelfs als deze weg ons soms duister lijkt en hij offers verlangt. Laten wij ons hoeden voor de valse profeten die ons andere wegen willen wijzen. Christus is de weg die naar het leven leidt. Alle andere wegen zullen dwaalwegen of verkeerde sporen blijken te zijn.». Laten wij deze aanbeveling van de Paus aannemen. Ook H. Benedictus, vader van de monniken en patroon van Europa, wijst in dezelfde richting: «Zie, zegt hij in de Proloog van zijn Regel, in zijn goedheid toont de Heer ons de weg ten leven». Laten wij aan Onze-Lieve-Vrouw vragen ons te leiden naar het eeuwige Licht in de vrede en vreugde van Christus.