Een presbyteriaanse Amerikaanse dominee die zich in 1990 tot het katholicisme heeft bekeerd hoorde op een dag iemand hem tegenwerpen : «U bent katholiek geworden om het geld. Nee, niet om het geld, antwoordde hij, maar om de rijkdom!» Een andere dominee die kort daarna zich bekeerde zet deze gedachte nader uiteen: «Wij bekeerlingen zijn verrijkt op een manier die wij niet hadden kunnen dromen!... De angst die we te verduren hebben gehad staat in geen vergelijk met de verworven rijkdommen: de Heilige Eucharistie, de Paus, het leergezag, de sacramenten, Maria, de heiligen, de pracht van Christus weerspiegeld in zijn Kerk.
Ik beschouw alles als verlies, want mijn Heer Christus Jezus kennen gaat alles te boven (Fil 3,8)». Talloos zijn degenen die in de loop van de geschiedenis buiten de ware Kerk van Christus zijn geboren en met de hulp van de genade erin zijn geslaagd de weg naar de volledige waarheid te vinden. Onder hen neemt John Henry Newman een zeer bijzondere plaats in.
De jonge John Henry, die op 21 februari 1801 als zoon van een Londense bankier is geboren, ontvangt van zijn moeder, die afstamt van Franse protestanten, een godsdienstige opvoeding die is doordrenkt van calvinisme. Zeer vooringenomen jegens het katholicisme, is hij er vast van overtuigd dat de Paus de antichrist is. Er vindt echter op vijftienjarige leeftijd, wanneer hij begint aan zijn opleiding aan de hogeschool van Ealing, dichtbij Londen, een serieuze verandering in zijn geest plaats, dankzij een van boven gekomen licht. «Ik ervoer voor het eerst, schrijft hij, de invloed van een bepaald credo en ik werd me bewust van wat een dogma is, een indruk die godzijdank nooit is uitgewist noch verduisterd». Bovendien maakte zich een gedachte, die strijdig was met zijn protestantisme, zich van hem meester: hij voelt zich door God geroepen tot een celibatair leven. Daarom besluit hij iedere gedachte aan een huwelijk terzijde te schuiven en vrijgezel te blijven en een kerkelijke loopbaan binnen de anglicaanse kerk te omhelzen.
De eerste plaatsbekleder van Christus
Als vroegrijpe student wordt hij toegelaten tot de universiteit van Oxford op de leeftijd van zestien jaar. Daar hij hartstochtelijk is geïnteresseerd in lezen en nieuwsgierig naar alle vormen van kennis, studeert hij met groot genoegen geschiedenis, oosterse talen, poëzie en wiskunde. Hij is ook een groot liefhebber van muziek en speelt voor zijn ontspanning viool. Hij is open van geest en geeft zich overal met dezelfde geestdrift aan over. Vanaf die tijd gaat hij graag geheel en al op in het overpeinzen van de onzichtbare werkelijkheden, tracht vol vuur het goede te doen en de waarheid te leren kennen. «Het innerlijk drama dat het lang leven van John Henry Newman heeft gekenmerkt draaide om de kwestie van de heiligheid en de eenwording met Christus. Het was zijn vurigste verlangen de wil van God te volbrengen» (Johannes Paulus II in 1990 bij de herdenking van de sterfdag van J.H. Newman, toen honderd jaar geleden). Dit streven wordt in de loop van zijn leven concreet gemaakt met een grote onderdanigheid in het volgen van de stem van zijn geweten. Zo zal hij schrijven: «Het geweten is een wet van onze geest, een wet die onze geest overtreft, die ons bevelen geeft, die verantwoordelijkheid en plicht betekent, vrees en hoop (...) Het is de boodschapper van Hem die, zowel in de wereld van de natuur als in die van de genade ons versluierd toespreekt, ons onderricht en ons regeert. Het geweten is de eerste van alle plaatsbekleders van Christus» (Brief geciteerd in de Katechismus van de Katholieke Kerk, KKK, 1178). Diep in zijn geweten ontdekt de mens inderdaad de aanwezigheid van een wet die hij zichzelf niet heeft gegeven, maar die hij wel gehouden is te gehoorzamen; die stem spoort hem aan om lief te hebben, het goede te doen en het kwade te mijden. Het geweten moet echter het hele leven lang worden geïnformeerd en opgevoed, in het licht van het Woord Gods, maar ook door «de heilige en zekere leer van de Kerk nauwlettend in acht te nemen. Volgens Christus' wil immers is de Kerk lerares van de waarheid» (Tweede Vaticaans Concilie, Verklaring Dignitatis humanæ, n.14).
In 1820 behaalt de jonge student zijn baccalaureaatsdiploma en twee jaar later wordt hij benoemd tot fellow (onderscheiding die wordt toegekend aan de besten onder de gediplomeerden van ieder college) van het Oriel College, hetgeen betekent dat hij rechtstreeks zijn intrede doet in de fijnste kringen van Oxford. In 1828 wordt hem een baan gegeven als mentor waarbij hij tegelijk belast is met het literatuuronderwijs en met de morele opvoeding van de studenten. Door de omgang met de andere stafleden van het college ondergaat hij de invloed van de destijds heersende ideeën: een overmatig groot vertrouwen in de mensen en in de menselijke vrijheid in weerwil van iedere beteugeling en iedere wet. «Ik begon de intellectuele boven de morele superioriteit te stellen; ik begon af te drijven», zal hij schrijven. Onder de goede invloed van een vriend, Hurrel Froude, verlaat Newman deze funeste weg. Wanneer hij in 1824 diaken van de anglicaanse kerk wordt gewijd, wordt hij weldra kapelaan van de Saint Clement kerk in Oxford om vervolgens pastoor te worden van de Saint Mary kerk, de kerk van de universiteit (1828).
De kerk waarvan hij dan lid is verkeert volop in een crisis. Na drie eeuwen van vervolging van het katholicisme wordt de officiële godsdienst van Engeland niet meer betwist maar is wel kwijnende en levenloos. De geestelijkheid, gedreven door zuiver menselijke motieven, is vooral bezig met allerlei winstgevende zaken en bekommeren zich weinig om de geestelijke leiding die zij worden geacht te geven of om het verrichten van enig apostolaatswerk. De eredienst is ontdaan van luister en zonder enige waardigheid. De anglicaanse kerk lijkt niet zozeer de hoedster van de religieuze overtuiging die zich aan de rede opdringt en het geweten belicht als wel een instelling die zeer nauw is verbonden met de staat waarvan zij politieke privileges en grote rijkdommen heeft ontvangen.
De hartstochtelijke belangstelling voor de Oudheid
Naarmate hij zich meer losmaakt van de wereldse ideeën voelt Newman in zichzelf een groeiende aantrekkingskracht ten aanzien van de kerkvaders, de kerkelijke schrijvers van de eerste eeuwen die door hun heiligheid en doctrinaire orthodoxie bevoorrechte getuigen zijn van de Heilige Traditie. Reeds op vijftienjarige leeftijd heeft hij kennis genomen van de kerkvaders via het werk van Joseph Milner, Geschiedenis van de Kerk van Christus. Dat boek heeft in hem een hartstochtelijke belangstelling voor de christelijke Oudheid gewekt. Het zaadje dat werd gezaaid in zijn jonge jaren komt in zijn ziel tot wasdom en hij probeert nu de kerkvaders in hun geheel te lezen in de oorspronkelijke uitgave. In de loop van de daaropvolgende jaren legt hij een indrukwekkende boekenverzameling van kerkvaderlijke werken aan. Maar John Henry Newman is ook hevig geïnteresseerd in de Heilige Schrift. Aan zijn zuster Harriett schrijft hij inderdaad: «Als je 's zondags enige tijd over hebt, leer dan gedeelten van de Heilige Schrift uit het hoofd. De baat die je daarbij zult hebben lijkt me onvoorstelbaar groot. Het doordrenkt je geest van goede en heilige gedachten. Het is een hulpbron in de eenzaamheid, wanneer je op reis bent en tijdens een slapeloze nacht». Door gestadig de bijbel te lezen krijgt hij een voorbereiding op een betere kennisverwerving omtrent de Kerk. Zoals de heilige Augustinus het inderdaad heeft opgemerkt «hebben de profeten duidelijker en langduriger gesproken over de Kerk dan over Jezus Christus, want ze voorzagen dat er op dit punt bewust of onbewust veel meer vergissingen zouden worden gemaakt dan aangaande het mysterie van de Vleeswording» (Katechismus van het Concilie van Trente, in het artikel «Ik geloof in de heilige katholieke Kerk»).
In 1830 komt de heer Hugh Rose, uit Cambridge, die op zoek is naar medewerkers voor een kerkelijke bibliotheek, bij Newman met het voorstel een geschiedenis te schrijven van de eerste Concilies. Om dit werk te kunnen uitvoeren bestudeert John Henry nauwkeurig de kerkvaders van Alexandrië, in het bijzonder de heilige Athanasius en Origines; hij houdt er de overtuiging aan over dat de Voorzienigheid, met de engelen als tussenpersonen, de gebeurtenissen en de volkeren, joden en heidenen, naar de volledige Openbaring van de Waarheid in Jezus Christus heeft geleid. Pas tegen het einde van 1833 zal de vrucht van deze studie worden gepubliceerd onder de titel: De Arianen van de IVe eeuw.
Trekken aan de noodbel
In juli 1833 komt Newman juist terug van vakantie die hij heeft doorgebracht in het zuiden van Europa als pastor John Keble de rede uitspreekt die vervolgens wordt gepubliceerd onder de veelbetekenende titel van Nationale Apostasie. Deze rede die de kritieke toestand van de anglicaanse kerk aanklaagt schudt de gewetens wakker van de anglicanen die nog bezorgd zijn om de ware christelijke identiteit van hun Kerk.Die rede zal in de geest van Newman voortbestaan als de dageraad van de religieuze beweging die in de geschiedenis bekend is onder de naam de «Beweging van Oxford». In het begin daarvan stemt Newman in met wat de leiders van de beweging verkondigen en draagt bij tot de publicatie van de «Tracts for the times», geschriften van enkele pagina 's die niet zijn ondertekend en geen precies doel hebben behalve het trekken aan de noodbel om te wijzen op het gevaar voor de anglicaanse Kerk. De verspreiding van de traktaten neemt weldra aanzienlijke proporties aan. Binnen de anglicaanse clerus, die tot dan toe was ingedommeld, brengen deze nieuwe ideeën een shockeffect teweeg. Iedereen is in beroering gebracht.
Hoewel de doctrinaire positie van de anglicaanse kerk in de ogen van Newman onaantastbaar lijkt, heeft hij de indruk dat haar morele verval verband houdt met het loslaten van de patristieke Traditie. Door zijn contact met de kerkvaders hoopt hij op een verjonging van zijn kerk. Omdat hij ervan overtuigd is dat de leer van de anglicaanse kerk berust op de vaders is hij van mening dat terugkeer naar de vaders synoniem is met terugkeer naar de anglicaanse theologen van de XVIe eeuw. Newman stelt zich op ten gunste van een via media (middenweg), een soort van stellingname tussen het protestantisme en het rooms katholicisme, een stellingname naar welke hij tegen het eerste het gezag van de Traditie en de eerste kerkvaders volhoudt en in het tweede leerstellingen verwerpt die hem voorkomen als vernieuwingen die zich in de loop der eeuwen hebben voorgedaan.. Anderzijds beschouwt hij de anglicaanse kerk als een tak van de katholieke Kerk waarnaast nog de Griekse en de roomse Kerk zijn vertegenwoordigd.
Maar in 1839, wanneer hij de geschiedenis bestudeert van de monofysieten (ketters uit de Ve eeuw die volhielden dat er in Jezus maar een natuur vertegenwoordigd is), dringt het tot hem door dat het onmogelijk is het anglicanisme te blijven verdedigen. Het is een donderslag bij heldere hemel, totaal onverwacht.. «Voor mij werd het moeilijk, zo legt hij ons uit, aan te tonen dat de monofysieten ketters waren zonder toe te geven dat de protestanten en de anglicanen dat ook waren; tegen de vaders van het Concilie van Trente argumenten aan te voeren die geen consequenties zouden hebben voor die van Chalcedonië (Oecumenisch Concilie van 451 tegen de monofysieten); de pausen van de XVIe eeuw te veroordelen zonder tegelijkertijd die van de Ve te veroordelen. In het ene als in het andere geval ging het om precies dezelfde strijd tegen de dwaling en voor de waarheid. De beginselen en het gedrag van de huidige Kerk waren die van de Kerk van destijds; de beginselen en het gedrag van de ketters van destijds waren die van onze protestanten: dat was hetgeen ik constateerde, tot mijn spijt».
Een theorie waar niets van over bleef
Mgr. Wiseman (Engels prelaat die kardinaal en aartsbisschop van Westminster zal worden in 1850) publiceert dan een artikel over de donatisten (een groep Afrikaanse christenen die zich in de IVe eeuw verzetten tegen de wereldkerk en volhielden dat zij de enige waren die de waarheid trouw waren gebleven) die hij vergelijkt met de anglicanen. Een vriend van Newman wijst hem op een regel van Augustinus die in het artikel is vervat: Securus iudicat orbis terrarum, hetgeen men kan vertalen als: Op het oordeel van de wereldkerk kunt u vertrouwen. «Hij herhaalde die woorden meerdere keren, zo vertelt Newman, en, toen hij was vertrokken bleven ze naklinken in mijn oor: Securus iudicat orbis terrarum. Het waren woorden die verder reikten dan de kwestie van de donatisten; ze waren van toepassing op de monofysieten. Zij verleenden aan het artikel een kracht die mij aanvankelijk was ontgaan. Hiermee werden kerkelijke kwesties beslist volgens een regel die eenvoudiger was dan die van de Oudheid... Welk een licht werd daarmee geworpen op iedere controverse in de Kerk! Niet dat de menigte geen moment meer zou dwalen in haar oordeel, niet dat er in de ariaanse storm meer nederzettingen dan men had kunnen tellen het hadden afgelegd tegenover haar razernij en de heilige Athanasius in de steek was gelaten, niet dat de menigte van bisschoppen tijdens de strijd geen behoefte zou hebben gehad aan de bemoedigende blik en stem van de heilige Leo, maar omdat het doordacht oordeel dat de gehele Kerk onderschrijft, eindelijk onderschrijft, een onfeilbaar voorschrift is, een definitieve uitspraak tegen diegenen onder haar vertakkingen die protesteren en zich van haar verwijderen... Door een eenvoudige zin frappeerde de uitspraak van de heilige Augustinus mij met een kracht die ik nog nooit in enige andere uitspraak had ervaren... Door deze grootse woorden van de oude kerkvader was van de theorie van de via media in het geheel niets overgebleven». De via media kwam hem voortaan voor als de weg van de ketterij, de weg die door het evangelie van de H. Johannes wordt verworpen als zijnde de weg waarlangs dieven en schurken proberen de schaapskooi van Christus aan te vallen, in tegenstelling tot de koninklijke poort waardoor men in alle waardigheid ernaar binnen kan gaan (Joh 10,1-2).
Newman geeft echter zijn verdediging van het anglicanisme nog niet op. Hoewel hij erkent dat de anglicaanse Kerk noch de eenheid noch de universaliteit van de Kerk van Christus bezit, wil hij toch proberen te bewijzen dat zij op zijn minst de andere kenmerken van de ware Kerk vertoont. Hij stelt dan het «Tract 90» op waarin hij tracht aan te tonen dat de 39 artikelen die door koningin Elisabeth in 1571 zijn afgekondigd (de artikelen die de grondslag vormen van het anglicaanse Credo) verenigbaar zijn met de katholieke beginselen. Maar dat geschrift is de vonk in het kruitvat. De verantwoordelijken van de universiteit en het merendeel van de anglicaanse bisschoppen keuren het ten strengste af en alle aanhangers van het Tract zijn in hun ogen verdacht. Het is een verschrikkelijke klap voor Newman; hij ziet erin het bewijs dat zijn Kerk de katholieke elementen die hij er in wil aanbrengen niet kan en niet wil opnemen.
«Wat zouden de Vaders in mijn plaats doen?»
In 1841 is zijn positie binnen het anglicanisme zo moeilijk geworden dat hij zich genoodzaakt ziet zijn taak van pastoor van de Saint Mary kerk aan zijn kapelaan toe te vertrouwen. In de ontreddering van zijn verscheurde hart trekt hij zich met enkele volgelingen terug in Littlemore, een gehucht dichtbij Oxford waar hij zich bezint en zijn studie aangaande de kwalificaties van de anglicaanse kerk van voren af aan hervat. Hij voelt vooral de behoefte om in gebed en versterving de genade te vinden welke nodig is om het probleem dat hem zo kwelt op te lossen. Daar hij er zich van bewust is dat hij zich al vaak heeft vergist, vraagt hij zich af of hij zich niet weer eens vergist. Het is een moeizame en langdurige strijd; met de rechtschapenheid van zijn ziel schrijft hij aan zijn parochianen van Littlemore: «Denkt terug aan de man in de dagen die komen gaan, zelfs als u niet meer over hem hoort spreken, en bidt voor hem, opdat hij in alles Gods wil zal kunnen onderscheiden en dat hij ieder ogenblik bereid zal zijn die te volbrengen». In Littlemore leidt men een arm en sober bestaan: strenge vasten, monastieke stilte, bidden van de canonieke officies overeenkomstig de katholieke liturgie, meditaties, wekelijkse biecht, veelvuldige communie. Hij is nog maar net daar gevestigd of Newman begint al de werken van de heilige Athanasius te vertalen. «Ik had het besluit genomen iedere controverse uit de weg te gaan en me bezig te houden met mijn vertaling van de heilige Athanasius... Ik zag duidelijk in de geschiedenis van de arianen dat de echte arianen protestanten waren, de halve arianen anglicanen en dat Rome tenslotte toen was wat het nu is. De waarheid bevond zich niet op de via media maar bij wat men de extreme partij noemde....». Met voortdurende zorg vroeg hij zich af wat de kerkvaders zouden doen in zijn plaats. Zij voerden hem daarheen waar hij niet gedacht had heen te zullen gaan.
Tijdens zijn teruggetrokken bestaan kwam nog een andere gedachte op in Newmans geest: als de «nieuwe dogma's» waarvan de anglicanen de roomse Kerk het verwijt maken die te hebben gefabriceerd, nu eens een homogene ontwikkeling van het apostolisch geloof waren? Hij gaat dan van start met het schrijven van zijn Essay over de ontwikkeling van het christelijke dogma. Deze studie stelt hem in staat de laatste hindernis te overwinnen die hem nog buiten de roomse Kerk houdt; deze laatste heeft inderdaad niets verzonnen; zij heeft alleen uit het bezinksel van de Openbaring steeds duidelijker wordende, maar altijd in dezelfde richting wijzende leerstellingen gehaald. Op 6 oktober 1845 onderbreekt hij plotsklaps zijn werk en laat vervolgens twee dagen later een Italiaanse katholieke geestelijke, pater Dominicus, naar Littlemore komen. Nauwelijks is deze aangekomen of Newman valt aan zijn voeten neer en vraagt hem de biecht af te nemen. Na een nacht van gebed legt Newman met twee leerlingen zijn katholieke geloofsbelijdenis af en ontvangt voorwaardelijk het doopsel.
Voortaan hoort hij «door een werking van de goddelijke barmhartigheid, bij de Kerk die Christus heeft gesticht en die wordt geleid door de opvolgers van Petrus en van de andere apostelen, in wier handen de instellingen en de leer van de oorspronkelijke apostolische gemeenschap heel en levend blijven» (Verklaring Mysterium Ecclesiæ van de Congregatie voor de Geloofsleer, 24 juni 1973). Hoewel een zekere vreugde te mogen behoren bij de katholieke Kerk is gerechtvaardigd, is het niet gepast er hoogmoedig van te worden en dient men er eerder nederig dank voor te zeggen. Het is inderdaad zo «dat alle kinderen van de Kerk dienen te gedenken dat zij hun verheven levensstaat niet aan hun eigen verdiensten, maar aan een bijzondere genade van Christus te danken hebben; indien zij aan die genade niet beantwoorden met gedachte, woord en werk, zullen ze geenszins gered, maar veeleer strenger worden veroordeeld» (Tweede Vaticaans Concilie, Lumen gentium, 14).
De dierbaarste vriendin
Hoezeer de «afscheiding» van Newman ook te voorzien is geweest, de uitwerking ervan op de anglicaanse gemeenschap is enorm. Het aantal bekeringen dat onmiddellijk na de zijne plaatsvindt wordt geschat op driehonderd en in de volgende decennia zet de beweging zich voort. Newman moet een zeer zwaar offer aanvaarden door het opgeven van hetgeen tot dan toe zijn leven is geweest en zich aan te passen aan een katholiek milieu waarop hij niet meteen als vanzelfsprekend is afgestemd. Wanneer hij in Rome priester is gewijd in 1847 keert hij terug naar Engeland om in Birmingham een oratorische communiteit op te richten. Van 1851 tot 1858 is hij bezig met de stichting van een katholieke universiteit in Dublin. Wanneer hij door een partijdige schrijver wordt bekritiseerd schrijft hij in 1864 zijn Apologia pro vita sua, een autobiografie waarvan de stijl zo helder is en waarin de overtuigingen zo oprecht uiteengezet zijn dat hij er alleen maar geliefder en beroemder op is geworden. Tot aan zijn dood in 1890 schenkt Newman al zijn krachten aan de katholieke Kerk. Als teken van erkentelijkheid voor zoveel met liefde en trouw verrichte werken verleent paus Leo XIII hem in 1881 de waardigheid van kardinaal. Aan het einde van zijn lang leven kan kardinaal Newman in oprechte aanhankelijkheid schrijven: «Mijn verlangen is het geweest de Waarheid als dierbaarste vriendin te bezitten en geen andere vijand dan de dwaling».
De Kerk is het werk van Jezus Christus, «het werk waarin Hij wordt voortgezet, wordt weerspiegeld en waardoor Hij altijd aanwezig is in de wereld. Zij is zijn echtgenote aan wie Hij zich volledig heeft gegeven; Hij heeft haar gekozen voor zich, Hij heeft haar gesticht en houdt haar altijd levend. Bovendien heeft Hij zijn leven gegeven opdat zij zou leven... Broeders, weest welbewust van deze waarheid: Jezus Christus heeft de Kerk bemind... Indien God de Kerk zozeer heeft bemind dat Hij zelfs zijn leven voor haar heeft opgeofferd, betekent dat dat zij ook onze liefde waardig is» (Johannes Paulus II, preek uitgesproken in Costa Rica op 3 maart 1983). De H.Augustinus kon het aldus kort formuleren: «In de mate waarin iemand de Kerk bemint, bezit hij de Heilige Geest». Dat is wellicht een van de kostbaarste lessen uit het leven van kardinaal Newman. Zijn geschriften werpen een zeer helder licht op de Kerk als onafgebroken uitstorting van de liefde van God voor de mens, in ieder tijdvak van de geschiedenis. De kardinaal had een authentieke en bovennatuurlijke visie die hem in staat stelde alle aanwezige zwakheden in het menselijk weefsel van de Kerk op te merken maar ook om het voor onze menselijke blik onzichtbare mysterie feilloos waar te nemen. Wij mogen ons het vurig gebed tot Jezus Christus dat spontaan in zijn hart opwelde, eigen maken: «Maak dat ik nooit vergete dat Gij op aarde een koninkrijk hebt gesticht dat het Uwe is, dat de Kerk de Uwe is, gevestigd door U, Uw werktuig; dat wij onderworpen zijn aan Uw regels, Uw wetten, Uw blik en dat wanneer de Kerk spreekt, Gij het zijt die spreekt. Maak dat de innerlijke wetenschap van deze wonderbare waarheid mij jegens haar niet ongevoelig make, maak dat de zwakheid van Uw menselijke vertegenwoordigers mij niet doet vergeten dat Gij het zijt die door hen spreekt en handelt».
Paus Johannes Paulus II zei tot de jongeren die in juli, vorig jaar, in Toronto samen waren gekomen: «Als jullie Jezus beminnen, bemin de Kerk». Laten we aan Maria onze Moeder vragen dat wij mogen leven als ware zonen en dochters van de heilige katholieke Kerk ten einde voor het eeuwig leven waardig te worden bevonden.