Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
23 september 2002
H. Pius de Pietrelcina


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Bij gelegenheid van de heiligverklaring van Marguerite d'Youville, merkte Paus Johannes-Paulus II op dat «de stichteres van de «Grijze Zusters» ons een belangrijk voorbeeld geeft: zij heeft haar teleurstellingen weten te beheersen en het lijden te aanvaarden als het kruis van Christus. Terwijl ze zich heeft overgegeven in de handen van de Voorzienigheid, heeft ze vol hoop haar weg voortgezet. In onwankelbaar vertrouwen... Zij heeft haar leven geheel in handen van haar Schepper gelegd». Dit was een houding die getuigt van ware wijsheid want «het erkennen van onze volledige afhankelijkheid van onze Schepper is een bron van wijsheid en vrijheid, van vreugde en vertrouwen» (Katechismus van de Katholieke Kerk, KKK, 301). Bij de schepping laat God zijn schepsel niet aan zichzelf over maar «Hij houdt het ook in stand op elk ogenblik van zijn bestaan, geeft het de mogelijkheid om te handelen en brengt het naar zijn doel» (ibid.). Het leven van onze heilige is er een levend voorbeeld van.

Marie-Marguerite Dufrost de Lagemmerais is geboren op 15 oktober 1701 in Varennes, dichtbij Montréal in «Nouvelle France» (Canada geheten sinds 1763). Haar vader, een Bretonse edelman en officier is sedert 1687 in Nouvelle France gevestigd. De moeder van Marguerite, Marie-Renée de Varennes, is de dochter van een officier, René Gauthier de Varennes, ridder in de orde van Saint-Louis. Marie-Marguerite (meestal «Marguerite» genoemd) is de oudste in een gezin van zes kinderen. Marguerite verliest haar vader op zevenjarige leeftijd en maakt reeds jong veel ellende mee. Om in het onderhoud van zijn gezin te voorzien, heeft haar vader nooit meer gehad dan zijn magere soldij van officier; dat wil zeggen juist genoeg om niet van honger om te komen. Na zijn dood zijn zijn vrouw en kinderen tot de bedelstaf veroordeeld. Zes jaren gaan voorbij voor er een bespottelijk laag pensioen wordt uitgekeerd aan mevrouw Dufrost voor het onderhoud van haar gezin. Dankzij de steun van liefdadige mensen wordt Marguerite twee jaar op kostschool gedaan bij de Urselinen van Québec. Daaraan heeft ze een gedegen godsdienstige opvoeding te danken die goed was afgestemd op de vorming die ze in het gezin had ontvangen. Wanneer ze twaalf is keert ze terug in de huishouding om haar moeder te helpen bij huishoudelijke taken en de opvoeding van broers en zusjes.

Op 12 augustus 1722 huwt ze François d'Youville: een knappe kavalier maar ook een aventurier van twijfelachtige zeden, zoon van een handelaar in bont en alcohol en zelf ook handelaar. In een paar jaar tijd verteert hij zijn geld en goed en vernietigt zijn gezondheid en het geluk van zijn vrouw. Hij sterft in 1730, op achtentwintigjarige leeftijd, na acht ongelukkige huwelijksjaren. Zijn weduwe, moeder van twee jonge kinderen en in verwachting van een derde nadat er vier dood zijn geboren, laat hij schulden na. Marguerite aanvaardt al deze beproevingen met moed en in geloofsvertrouwen. Ze weet dat de zorgzaamheid van de goddelijke Voorzienigheid zich concreet en ogenblikkelijk laat gelden, dat zij overal zorg voor draagt, van de geringste dingen tot de belangrijkste gebeurtenissen in de wereld en de geschiedenis. Jezus verlangt inderdaad een kinderlijke overgave aan de Voorzienigheid van de hemelse Vader die voorziet in de geringste behoeften van zijn kinderen: Maakt u dus geen zorgen over de vraag: wat zullen wij eten of wat zullen wij drinken?... Uw hemelse Vader weet wel dat gij al deze dingen nodig hebt. Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden (Mt. 6, 31-33).

«Troost u zich, Mevrouw…»

De beproevingen zullen hun vruchten van heiliging dragen in het leven van Marguerite dat zo slecht lijkt te zijn begonnen. Eerwaarde de Lescöat, biechtvader van de jonge weduwe, kondigt haar daags na haar rouw aan: «Mevrouw, troost u zich, God bestemt u voor een groots werk voor en u zult een tot ondergang gedoemd tehuis weer overeind helpen». Er staat in Montréal inderdaad een in 1692 opgericht gasthuis dat, genoemd naar zijn oprichter, Hôpital Charon heet en in verval is geraakt. Twee priesters van Saint-Sulpice, de eerwaarden de Lescöat en Normant, successievelijk pastoors van de parochie Notre-Dame, wensen deze voor de armen van de stad onontbeerlijke instelling van de ondergang te redden. In de XVIIIe eeuw zijn de ziekenhuizen niet zoals nu gespecialiseerd in medische zorg. Het zijn eerder plekken waar mensen die in allerlei vormen van ellende verkerende worden opgevangen. Bij de dood van de eerwaarde de Lescöat wordt eerwaarde Normant geestelijk leidsman van mevrouw d'Youville. Hij merkt op hoe vroom de jonge vrouw is die oprechte tranen huilt om haar echtgenoot die dat niet echt verdiende. Hij ziet hoe de moeder zich alle moeite geeft voor de opvoeding van haar twee zonen, François en Charles, toekomstige priesters. Hij ziet haar ook de armen en zieken bezoeken, naar het algemeen gasthuis gaan om er de plunje van een verwaarloosde en vervuilde arme te verstellen; hij stelt ook vast hoe vernuftig ze is in haar liefdadigheid en welk een schitterende ondernemingsgeest ze bezit. Bij alle grote natuurlijke kwaliteiten waarmee God haar heeft bedeeld komt nog een innige liefde tot God de Vader; ze bezit de geest van aangenomen kinderen door welke wij roepen: Abba, Vader! (Rom 8, 15), met een welhaast vermetel vertrouwen in de Voorzienigheid van de Vader die nooit verstek laat gaan in het geval van hen die werken aan de heiliging van zijn naam en de komst van zijn rijk. Voor eerwaarde Normant is deze vrouw bekwaam het hospitaal weer overeind te helpen en met dat oogmerk zal God van haar misschien de moeder van een religieuze orde maken. Met die gedachten in het hoofd stelt hij Marguerite d'Youville voor een paar armen bij zich in huis op te nemen; het zal een voor de toekomstige taak geschikt noviciaat worden. Vervolgens neemt de priester een metgezellin voor haar aan. Weldra zullen twee andere meisjes zich bij hen voegen: zij vestigen zich in een huurhuis met vijf armen die weldra met zijn tienen zijn. En zo is de kern van een nieuwe communiteit gevormd; we zijn in het jaar 1737. Maar dit liefdewerk zal met zware beproevingen te kampen krijgen.

In de roes van alcohol?

Sommige mensen zien het initiatief van de priesters van St.-Sulpice met lede ogen aan. Ze verdenken hen ervan het algemeen gasthuis te willen liquideren teneinde grond en gebouwen in bezit te nemen die hun dan van rechtswege toe zouden vallen. Er wonen trouwens ook een paar oude broeders van de orde van hospitaalridders; waarom zouden ze die vervangen door een communiteit die nog niet bestaat? Zou dat geen flagrante afwijking zijn van de bedoelingen van de stichters? In een door de meest vooraanstaande personen in Montréal getekende petitie die naar graaf de Maurepas, staatssecretaris, wordt gestuurd, nog vervuld van levendige wraakgevoelens jegens François d'Youville en diens vader, die door hun handel zoveel eerlijke kooplieden hebben geruïneerd en op die manier de familie onteerd, wordt gevraagd dat mevrouw d'Youville uit de stad wordt verbannen. Met Allerheiligen verlaten Marguerite en haar gezellinnen hun onderkomen om naar de mis te gaan. Ze worden onmiddellijk door de menigte onthaald op geschreeuw en gegil: de nederige vrouwen worden nagegooid met stenen. De daarop volgende dagen doen zich soortgelijke taferelen voor. De laster is niet van de lucht en als altijd rijk aan verbeeldingskracht: de priesters van St.-Sulpice worden ervan beschuldigd mevrouw d'Youville en haar assistentes alcohol te verschaffen die zij in het geheim zouden verkopen aan de Indianen, na er zelf ook van te hebben gedronken. Ze worden dan ook ironisch de «Soeurs grises» genoemd; «grises» wil ook zeggen: in roes verkerend door de alcohol. Tezelfdertijd sterft een van de toegewijdste gezellinnen van mevrouw d'Youville tijdens de uitoefening van haar taak. Eerwaarde Normant, bijna de enige steun van de in wording zijnde communiteit wordt op zijn beurt door een dodelijke ziekte getroffen. Marguerite d'Youville zelf is aan haar stoel gekluisterd door een hardnekkige pijn in de knie. Daar komt op 31 januari 1745 nog een brand bij die de kleine gemeenschap uit haar huis verdrijft en iedereen half aangekleed in de sneeuw doet belanden. Kwadetongen zijn er te over die er een «gerechte straf van de Hemel» in zien. Door een barmhartige bedoeling van de goddelijke Voorzienigheid stelt een liefdadige dame haar huis ter beschikking van Marguerite d'Youville zodat zij haar werk kan voortzetten.

Een even klemmende als onvermijdelijke vraag

De tegenstrijdigheden waarmee dit goede werk is omgeven kunnen de volgende vraag doen rijzen: als God de Almachtige Vader, Schepper van de geordende en goede wereld voor al zijn schepselen zorgt, waarom bestaat dan het kwaad? Op deze even klemmende als onvermijdelijke, even smartelijke als mysterieuze vraag kan niet vlug een afdoend antwoord worden gegeven. De christelijke boodschap in zijn geheel vormt het antwoord op deze vraag. «God is oneindig goed en al zijn werken zijn goed. Toch ontkomt niemand aan de ervaring van het lijden, van het kwaad in de natuur – dat gepaard schijnt te gaan met de grenzen, eigen aan de schepselen – en vooral aan het probleem van het morele kwaad... «Ik zocht waar het kwaad vandaan komt en ik vond de oplossing niet», zegt de heilige Augustinus, en in zijn eigen smartelijk zoeken vindt hij geen andere uitweg dan de bekering tot de levende God. Want het geheim der goddeloosheid (2 Tess. 2, 7) wordt slechts duidelijk in het licht van het geheim van onze godsdienst (1Tim. 3, 16)» (KKK, 385).

We zullen mettertijd ontdekken dat God, in zijn almachtige Voorzienigheid, uit de gevolgen van een kwaad en zelfs uit een moreel kwaad dat door zijn schepselen is veroorzaakt, iets goeds kan halen. Niet jullie hebben mij hier gebracht, zegt Jozef tegen zijn broers, maar God zelf... Het kwaad dat jullie tegen mij beraamd hebben heeft God ten goede gekeerd om het behoud van een talrijk volk te bewerken (Gen. 45, 8; 50, 20). «De almachtige God die oneindig goed is, schrijft de heilige Augustinus, zou op geen enkele manier enig kwaad in zijn werken laten voortbestaan, als Hij niet zo almachtig en goed was om ook uit het kwade het goede te laten ontstaan». Uit het grootste morele kwaad dat ooit is bedreven, het afwijzen en het vermoorden van de Zoon van God, veroorzaakt door de zonden van alle mensen, heeft God door de overvloed van zijn genade het allergrootste goed laten voortkomen: de verheerlijking van Christus en onze verlossing. Daarmee wordt het kwaad echter nog geen goed. «De openbaring van de goddelijke liefde in Christus heeft tegelijk de omvang van het kwaad en de overvloed van de genade getoond. (cf Rom. 5, 20). Wij moeten derhalve het probleem van de oorsprong van het kwaad onder ogen zien met de blik van ons geloof gericht op Hem die als enige het kwaad overwonnen heeft. » (KKK, ibid. ; cf. 309-314). Door zijn Lijden en zijn Dood heeft Christus aan ons lijden en onze dood een verlossende waarde geschonken en er middelen ter heiliging van gemaakt. Verenigd met het Zijne, voeren de talloze kruisen van de mensen naar de Verrijzenis.

Een weinig benijdenswaardige inbezitneming

Marguerite d'Youville beziet haar beproevingen in het licht van Christus. In 1747 wordt er voor het tot ruïne vervallen gasthuis door de autoriteiten van het land een onverwachte en welhaast ongelooflijke beslissing genomen: het beheer van het etablissement wordt voorlopig toevertrouwd aan Mevrouw d'Youville. De inbezitneming vindt plaats op zaterdag 7 oktober 1747, op het feest van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. De stichteres die ziek is moet zich in een kar op een matras erheen laten vervoeren. Gevolgd door haar vijf gezellinnen en negen armen. Het gebouw dat men haar toevertrouwt verkeert in een erbarmelijke staat: de muren zijn gescheurd, de daken vertonen overal gaten; in de ramen ontbreken 1226 ruiten... Twee hoog bejaarde broeders van de hospitaalridders leven er ten dienste van vier zieke armen. Daarnaast is er een boerderij zonder vee die nauwelijks wordt geëxploiteerd en bijna niets opbrengt. Dankzij de hulp van meerdere mensen brengen Marguerite en haar gezellinnen orde op zaken in deze situatie. Deze blijft echter precair.

De Canadese overheid komt op het idee het ziekenhuis van Montréal te laten fuseren met dat van Québec. Op een ochtend in 1751 verneemt Mevrouw d'Youville via de stem van een omroeper dat het contract waarbij haar het beheer van het gasthuis werd toevertrouwd niet meer geldig is en dat ze het veld moet ruimen voor de zusters van Québec. Maar daar is Marguerite het niet mee eens: onverschrokken en welbespraakt bepleit ze haar zaak bij de burgerlijke en religieuze autoriteiten. Ze kan voortaan steunen op de publieke opinie: sedert vier jaar heeft men kunnen zien welk een werk door haar gezellinnen is verzet in het gasthuis; men heeft gezien hoe vreedzaam en barmhartig en met welk een goedheid zij zich hebben ingezet ter leniging van al het menselijk leed. Met haar vrouwelijke intuïtie vindt Marguerite bovendien het middel de oppositie uit te schakelen: zij biedt aan tot op de laatste cent alle schulden die de Staat in deze zaak heeft opgelopen - en die zijn enorm - af te lossen. In 1753 kan ze uiteindelijk het gasthuis weer overnemen. Twee jaar later verheft de bisschop de kleine groep gezellinnen van Marguerite tot religieuze communiteit. Uit nederigheid en vergevingsgezindheid jegens de spot die ze te verduren hebben gehad in het begin van de stichting kiezen de zusters als naam voor zichzelf de «Soeurs grises» («gris» betekent ook'grijs') en hun habijt is inderdaad grijs van kleur. Om tot deze officiële erkenning te komen, zijn zestien jaren van noeste arbeid, volhardende strijd en allerlei beproevingen nodig geweest.

Eén en al activiteit

Mevrouw d'Youville stelt alles in het werk ter ontplooiing van het hospitaal. Ze ontvangt dames in de kost; met de zusters voert ze allerlei werk met naald en draad uit: kleren voor de troepen van de koning, kleding voor de Indianen, versierselen voor de stamhoofden. Ze start een hostiebakkerij en een kaarsenmakerij, restaureeert een verlaten bierbrouwerij, verkoopt kalk, bouwstenen en zand... Alle armen van het gasthuis die diensten kunnen verlenen zijn bezig met enig nuttig werk. Op de boerderij van Pointe-Saint-Charles die weer is opgeknapt worden weilanden voor de dieren aangelegd. Er komt voor het publiek en ten bate van het gasthuis een boot voor reizen en excursies. Al deze activiteiten werpen hun vruchten af. De schulden van de Broeders worden geheel afgelost, er wordt gespaard om de veiligheid van de armen zeker te stellen. Verschillende gebouwen komen erbij; het gasthuis wordt uitgebreid, de kerk afgebouwd. De deuren gaan open voor alle ellende en al degenen die elders niet welkom zijn: epileptici, lepralijders, vrouwen van slechte zeden die weer op het goede pad moeten worden gebracht, gewonde of zieke Engelse soldaten. In 1761 sticht Moeder d'Youville een crèche voor vondelingen: ze neemt er 328 op in elf jaar tijd. Voor die arme kleintjes worden voedsters gevonden en geld om ze te betalen.

De reeks van beproevingen is voor de stichteres echter nog niet ten einde. In 1756 begint de Zevenjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland die sedert lange tijd elkaar de heerschappij over de Nieuwe Wereld betwisten. Hij eindigt met de overwinning van Engeland, bekrachtigd door het Verdrag van Parijs, in 1763. Het kwaad dat uit de oorlog voortkomt is van velerelei aard: hongersnood, verhoging van de prijzen in Montréal dat overvol is met vluchtelingen; vrees voor de toekomst en de overleving van religieuze communiteiten; uittocht naar het Frankrijk van de beschermers, vrienden en familieleden, vanwaar een duidelijke daling in de inkomsten ondanks de toegenomen noden die moeten worden gelenigd; devaluatie van het geld, enz. Marguerite d'Youville en haar Zusters doen al wat in hun vermogen ligt.

«Weest gerust...»

Ze worden echter door een nieuwe ramp getroffen: de brand van 1765 die meer dan honderd huizen van de stad in lichterlaaie zet alvorens zich uit te breiden tot het gasthuis waar niets van overblijft en waardoor 118 personen op straat komen te staan. In deze wanhopige situatie put Moeder Marguerite d'Youville uit haar geloof de moed om zich weer in alle eenvoud aan het werk te zetten. Ze brengt allereerst haar zusters bijeen en zegt hun: «Kinderen, wij gaan God op onze knieën danken voor het kruis dat hij ons te dragen heeft gestuurd en bidden het Te Deum (gebed als dank voor ontvangen genaden)». Daarna staat ze op en spreekt de volgende door de Hemel ingegeven woorden uit: «Weest gerust, het huis zal niet meer afbranden».

De houding van de heilige Marguerite d'Youville tegenover deze ramp is een heroïsch voorbeeld van geloof in de goddelijke Voorzienigheid aan wie niets ontgaat. De H. Catharina van Siena zegt tegen hen die aanstoot nemen aan en in opstand komen tegen hetgeen hun overkomt: «Alles komt voort uit de liefde, alles is besloten tot het heil van de mens, God doet alles slechts met dit doel». En H. Thomas More die kort voor zijn marteldood zijn dochter troost: «Er kan niets gebeuren tenzij dat wat God wil. En ik ben er vast van overtuigd dat dit, wat het ook moge zijn, ook al lijkt het nog zo erg, in feite het beste zal zijn». (cf. KKK 313). H. Franciscus van Sales schrijft aan een van zijn correspondentes die door beproevingen wordt gekweld: «U moet zich met een volledige overgave van uzelf in de armen storten van de Voorzienigheid want daarvoor is het nu het moment. Zich aan God toevertrouwen wanneer wij in vrede en voorspoed leven, dat kan bijna iedereen, maar zich op Hem verlaten bij storm en tegenwind, dat karakteriseert zijn kinderen; ik zeg, zich op Hem verlaten in volledige overgave».

Het vertrouwen van Marguerite d'Youville zal nog meer verbazingwekkende vruchten dragen. Nog geen maand na de brand is men reeds begonnen aan de herbouw van het gasthuis. Vier jaar later staat alles weer overeind en heeft Moeder Marguerite d'Youville geen enkele schuld meer. Op de ramp zijn verschillende wonderen gevolgd zoals de vermenigvuldiging van een benodigde wijn, in een fust dat onder de puinhopenwerd gevonden, en de onverklaarbare aanwezigheid van muntstukken in de zakken van de stichteres: vertroostende antwoorden van de Voorzienigheid op Marguerites onderworpenheid envolledige vertrouwen. Ze verwerft, nog altijd uit bezorgdheid voor de armen, om hun bronnen van inkomsten te verschaffen, een groot landgoed en laat er een watermolen op bouwen; om die op gang te brengen laat ze in de schietstromen een dam van drie meter hoog alsook een kanaal aanleggen. Op een moeilijk ogenblik in de geschiedenis van Canada, terwijl anderen, ten prooi aan ontmoediging, de moed en het geloof verliezen, laat de stichteres door haar werken zien hoe onuitputtelijk de reserves van de christelijke energie zijn.

Op het punt overal gebrek aan te lijden

Een jaar voor haar dood schreef Moeder Marguerite d'Youville: «Wij zijn met achttien zusters die allemaal hulpbehoevend zijn, die de leiding hebben over een huis waar honderdzeventig personen gevoed en even zovele verzorgd moeten worden... voortdurend op het punt overal gebrek aan te lijden en het ontbreekt ons aan niets, tenminste voor wat het hoognodige betreft. Ik bewonder iedere dag de goddelijke Voorzienigheid die zo beminnelijk is zich van zijn arme onderdanen te bedienen om enig goed te doen!» Aan het einde van haar leven zegt de Moeder tegen haar dochters: « Lieve Zusters, blijft voortdurend trouw aan de staat waarvoor u hebt gekozen: loopt steeds op de wegen van regelmatigheid, van gehoorzaamheid en versterving; maar zorgt er vooral voor dat onder u de grootst mogelijke eenheid heerst». Daar voegt ze nog aan toe: «Ah! Wat zou ik blij zijn me in de Hemel te zien met al mijn Zusters!». Op 9 december 1771 wordt ze door een beroerte getroffen. Op de 13e van dezelfde maand krijgt ze een nieuwe aanval. De 23e blaast ze de laatste adem uit op de leeftijd van zeventig jaar. Meerdere personen aan wier getuigenis men geloof mag hechten, maken melding van een fel licht in de vorm van een kruis dat boven het hospitaal scheen op het moment dat haar ziel zich losmaakte van haar lichaam om de Hemel binnen te gaan. Hetgeen een geleerd en voornaam persoon die dit zag en niet wist dat de stichteres was overleden, deed uitroepen: «Ah! Welk kruis krijgen de arme Grijze Zusters nu weer te dragen? Wat zal hun gebeuren? »

Geworteld in het Kruis

Wat gebeurde is dat het werk van de heilige stichteres, diep geworteld in het Kruis door de werken van haar leven, die zijn bevrucht door haar verdiensten, door haar bemiddeling bij God, overvloedig door de Hemelse vruchtbaarheid werd begunstigd. Deze strekte zich uit van de Atlantische Oceaan tot de Noordelijke Ijszee en van Canada tot Zuidelijk Afrika en vindt tegenwoordig haar voortzetting in de religieuze communiteiten die zijn voortgekomen uit het initiatief van Moeder Marguerite en in haar geest gevormd: de Zusters van Liefde van het Ziekenhuis van Montréal («Grijze Zusters», gesticht in 1737; momenteel ongeveer 700 zusters), de Zusters van Liefde van Saint-Hyacinthe (gesticht in 1840, momenteel ongeveer 230 zusters), van Ottawa (gesticht in 1845, momenteel ongeveer 840 zusters), van Québec (gesticht in 1849), van Nicolet (gesticht in 1886; gefuseerd met Montréal in 1941), van Philadelphia (VS, gesticht in 1921; momenteel ongeveer 180 zusters) en van Pembroke (gesticht in 1926; momenteel ongeveer 180 zusters). Paus Leo XIII gaf zijn plechtige goedkeuring aan de Congregatie van de Grijze Zusters op 30 juli 1880.

Wij geloven stellig dat God de Heer van de wereld en de geschiedenis is. In het eeuwige leven zullen wij volledige kennis verwerven van de bewonderenswaardige wegen van de Voorzienigheid. In dit ondermaanse zijn die wegen ons vaak onbekend maar Gods woord verzekert ons dat Hij in alles het heil bevordert van die Hem liefhebben (Rom. 8, 28). Moge deze zekerheid onze weg naar de Hemel belichten, onder de bescherming van de Allerheiligste Maagd Maria, Moeder van Eeuwigdurende Bijstand!

Wij bidden H. Jozef voor al uw intenties en vergeten uw overledenen niet.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.