Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
22 april 2001
Zondag van de goddelijke Barmhartigheid


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Vertrouwen in de Barmhartigheid van God is bijzonder hard nodig in onze dagen, in een wereld die zich onderscheidt door wetenschappelijke en technische prestaties, maar tegelijkertijd wordt gekenmerkt door een diepgaande morele crisis. Deze komt tot uiting in de vragen die onze tijdgenoten zich stellen en die door kardinaal A. Rouco Varela, aartsbisschop van Madrid op de Europese bisschoppensynode aan de orde zijn gesteld: «Waarop moeten wij ons leven en onze samenleving bouwen? Op welke waarheden, welke morele waarden, welke wezenlijke beweegredenen?» De prelaat constateert dat vandaag de dag « met een zorgwekkende regelmaat het antwoord schijnt te luiden: op geen enkele waarheid, op geen enkele blijvende waarde, op geen enkel ideaal behalve dat van het onmiddellijke profiteren van wat het leven aan aangenaams heeft te bieden» (8 oktober 1999).

Dit verlies van waarden die richting en zin geven aan het leven brengt angst en vrees voort. «Als wij ons de vraag stellen waarop de huidige situatie van wanhoop op terug te voeren is, zo zei kardinaal Rouco Varela, zijn we gedwongen het moderne mensbegrip in ogenschouw te nemen. Dat maakt van de mens de absolute kern waar elke realiteit om draait en laat hem ten onrechte de plaats van God innemen. Daarbij wordt vergeten dat niet de mens God maakt, maar God de mens. De verloochening van God heeft geleid tot de veronachtzaming van de mens... Buiten Jezus Christus weten wij niet wie God, het leven, de dood of wij zelf zijn. Het is niet verwonderlijk dat een cultuur zonder God uiteindelijk verandert in een cultuur zonder hoop want in Hem alleen die de eeuwige, scheppende Liefde is, vindt het hart van de mens zijn oorsprong en zijn ware bestemming».

Een boodschap voor de wereld

Aan deze wereld in nood heeft Jezus Christus de liefde van zijn barmhartig Hart in herinnering willen brengen, via de stem van een bescheiden, onbekende vrouw die in haar klooster de functies vervulde van kokkin, tuinierster en portierster. Tot haar richtte Hij de verbazingwekkende en tegelijk troostrijke woorden: «Ik zend je met mijn Barmhartigheid naar de hele mensheid. Ik wil de lijdende mensheid niet straffen, maar haar genezen, haar aan mijn barmhartig Hart drukken... Spreek de hele wereld over mijn Barmhartigheid». Die nederige religieuze, zuster Faustina Kowalska, is op 30 april 2000 door Paus Johannes Paulus II heilig verklaard.

Helena Kowalska, derde van tien kinderen, wordt geboren op 25 augustus 1905, te Glogow (Polen). Helena is een vrolijke, levendige spring in 't veld die zich net als de andere kinderen van het dorp vermaakt. Op zevenjarige leeftijd roept God haar bij haar naam: «Voor de eerste keer, zo schrijft ze later, hoorde ik in mijn ziel duidelijk de stem van God die mij uitnodigde een volmaakt leven te leiden. Ik was hem echter niet altijd onderdanig» (Klein dagboek). Op school onderscheidde ze zich door haar intelligentie. Weldra echter is haar hulp in huis nodig en op negen-en-een-halfjarige leeftijd ruilt ze haar schoolrugzak in tegen een herderinnenstaf. Als ze veertien is gaat Helena op een boerderij in de buurt werken. Na een jaar van toegewijde, gewetensvolle en vriendelijke dienst verklaart ze tegenover haar moeder: «Mama, ik moet religieuze worden!» Het antwoord is een categorisch «neen». De Kowalski's hebben niet genoeg geld voor een uitzet die destijds was vereist om in te kunnen treden in een klooster. Helena gaat weer in dienst in de stad Lodz. Wanneer ze achttien is smeekt het meisje haar ouders opnieuw haar toe te staan dat ze haar roeping verwezenlijkt. Dezelfde weigering was het antwoord.

«Toen mijn ouders mij hadden verboden in te treden, schrijft ze later, probeerde ik me te verstrooien met onnozele dingen en hield me doof voor de stem van de genade... ik vermeed God en neeg naar de schepselen. De genade overwon echter. Op een dag was ik met mijn zuster op een bal. Het feest was volop aan de gang, maar mijn ziel had een vreemde malaise. Toen ik begon te dansen, bemerkte ik plotseling Jezus aan mijn zijde. Van zijn kleren ontdaan, gemarteld en bedekt met wonden, zegt Hij tegen me: «Hoe lang zal ik je nog dulden? Tot wanneer zul je me laten wachten?» Daarop trad een grote stilte in, ik hoorde de muziek niet meer en het vrolijke gezelschap verdween uit mijn ogen. Alleen Jezus en ik bleven over. Ik ging naast mijn zuster zitten onder het voorwendsel van hoofdpijn. Even later verliet ik stiekem de zaal en rende ik naar de Sint-Stanislas Koskakathedraal. Het begon dag te worden en er waren weinig mensen. Zonder me om mijn omgeving te bekommeren wierp ik me ter aarde voor het Allerheiligste en vroeg ik wat ik nu moest doen. Ik hoorde deze woorden: «Ga naar Warschau en daar treed je in het klooster in». Ik stond ogenblikkelijk op... regelde mijn zaakjes zo goed en zo kwaad als mogelijk... en nam onmiddellijk, met een jurk die ik droeg, de trein naar Warschau».

Daar aangekomen wendt ze zich, een weinig verloren, tot een priester die haar bemoedigt en haar bij een zeer vrome dame onderbrengt tot ze wordt ontvangen in de Congregatie van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid. Deze door de Française, Moeder Thérèse Rondeau (1793-1866), gestichte congregatie helpt vrouwen en meisjes die zijn vervallen tot een leven van zonde om weer op de goede weg terug te komen en ze voedt meisjes op die bijzondere bescherming nodig hebben om de gevaren van deze wereld te vermijden. In ieder klooster onderscheidt men drie categorieën personen: de directrices, de coadjutrices en de pensionaires. Helena wordt toegelaten tot de coadjutrices die zich belasten met de materiële gang van zaken in huis.

«Wie bedroeft U zo?»

Aanvankelijk is ze gelukkig, maar weldra is de postulante teleurgesteld: zij wordt volledig in beslag genomen door de handarbeid en heeft maar weinig tijd voor gebed, meditatie en van hart tot hart spreken met Jezus. «Na drie weken, schrijft ze, besloot ik in een strenger klooster in te treden. Deze gedachte vatte zo stevig post in mijn geest dat ik op een goede dag vast was besloten te vertrekken... Teruggekeerd in mijn cel, zonk ik in aanbidding neer met het gezicht tegen de grond en smeekte God mij Zijn wil bekend te maken... Plotseling was er een groot licht. Op mijn gordijn zag ik het Heilig Aanschijn dat een onuitsprekelijke smart uitdrukte, overdekt met wonden en met dikke tranen die op de deken van mijn bed vielen. Hevig ontroerd zei ik: «Mijn Jezus, wie heeft U zo bedroefd?» Hij antwoordde me: «Jij, als je vertrekt: hier heb ik je geroepen, hier bereid ik je grote genaden»... Sedert die dag voel ik me gelukkig en tevreden». Nu ze de vrede heeft gevonden legt Helena zich erop toe haar ideaal van vereniging met God te beleven, met haar potten en met haar pannen, al spittend in de tuin of brood verkopend aan ieder die in de porterie komt aanwaaien.

Wanneer ze wordt ingekleed op 30 april 1926 ontvangt ze de naam Faustina maar weldra begint voor haar een zware beproeving: «Vanaf het eind van het eerste jaar van mijn noviciaat werd mijn ziel in een steeds dichter wordende duisternis gehuld, schrijft ze. Mijn geest raakte vertroebeld, de geloofswaarheden kwamen me absurd voor. Wanneer men mij over God sprak, was mijn hart als een steen, niet in staat tot de geringste daad van liefde! In het gebed vond ik geen enkele troost... . Vaak deed ik tijdens een hele mis niets anders dan strijden tegen godslasteringen die zich op mijn lippen verdrongen... Toen de priester me uitlegde dat dit beproevingen waren en dat ik in die staat God niet beledigde maar dat het juist in tegendeel een teken was dat God van mij hield, bood dat mij geen enkele troost, het was alsof die woorden mij niet aangingen... Ik zonk dan neer voor het Allerheiligste en herhaalde de woorden: «Zelfs als U mij zou doden, zou ik vertrouwen in U hebben!»» Zo smartelijk als de beproeving is, die twee-en-een-half jaar zal duren, zo groots is de opdracht die zuster Faustina zal worden toevertrouwd. Zij die die de wereld die vaak ten prooi is aan angst moet herinneren aan de oneindige Barmhartigheid van God, heeft alle gradaties van de bekoring van de wanhoop meegemaakt.

Op 22 februari 1931 verschijnt Onze-Lieve-Heer aan haar, gehuld in een groot wit kleed, de ene hand opgeheven als een teken van absolutie en de andere rustend op de plaats van zijn goddelijk Hart. Vanuit zijn kleed komen uit een opening, ter hoogte van het hart, twee bundels lichtstralen, de ene wit en de andere rood. «In stilte aanschouwde ik de Heer, schrijft ze, mijn ziel was vervuld van vrees, maar ook van een grote vreugde... Na enige tijd zei de Heer tegen mij: «Schilder een beeltenis naar dit model en schrijf eronder: Jezus, ik vertrouw op U. Ik wens dat dit beeld allereerst wordt vereerd in jullie kapel en vervolgens in de hele wereld. Ik beloof hen die het zullen vereren dat ze niet zullen omkomen of vergaan. Ik beloof hun dat ze reeds in deze wereld de vijand zullen overwinnen, maar vooral in het uur van de dood. Ik zal hen persoonlijk verdedigen, als mijn heerlijkheid»». Zuster Faustina maakt haar biechtvader deelgenoot van dit visioen. De priester schenkt er weinig aandacht aan. In de loop der maanden worden de opdrachten van de Heer steeds preciezer en dringender van toon: «Ik wil dat de priesters verkondigen hoe groot mijn Barmhartigheid is. Ik wil dat de zondaars nader tot mij komen zonder welke vrees dan ook! Ik word verteerd door de vlammen van mijn Barmhartigheid. Geen enkele zonde, hoe onpeilbaar verachtelijk dan ook, kan mijn Barmhartigheid uitputten, want hoe meer men haar benut, des te groter wordt zij. Voor de zondaars ben ik ter aarde gekomen en heb ik al mijn bloed vergoten. Om te straffen heb ik alle eeuwigheid; nu verleng ik de tijd van de Barmhartigheid. Mijn hart lijdt, want zelfs de godgewijde zielen kennen mijn Barmhartigheid niet en treden me met wantrouwen tegemoet. Wat word ik gekwetst door dit gebrek aan vertrouwen!»

«Zie met wie je bent gehuwd!»

Het nieuws van de visioenen van zuster Faustina verbreidt zich in haar klooster en hoewel zij een voorbeeldig leven leidt zijn de tegenstrijdigheden niet van de lucht. «Alles was nog te dragen, schrijft ze, tot de dag dat de Heer me de opdracht gaf die beeltenis te schilderen. Vanaf dat moment begon men mij te beschouwen als een hysterica die aan hallucinaties leed en mat iedereen zich een streng oordeel aan». Twee jaar lang durft geen enkele priester een duidelijke uitspraak te doen over haar onthullingen. Tenslotte is er een predikant, een geestelijk persoon, tijdens de retraite ter gelegenheid van haar eeuwige gelofte in april 1933, die tegen haar zegt: «Zuster, u wantrouwt de Heer Jezus want Hij gaat zo vertrouwelijk met u om, nietwaar? Weest u gerust. Jezus is uw meester en uw betrekkingen met Hem hebben niets te maken met hysterie, dromen of illusies. Weet dat u op een goede weg bent. Tracht heel trouw te zijn bij zoveel genaden». Terstond wordt zuster Faustina's ziel vervuld van een diepe bovennatuurlijke vrede en is ze bevrijd van haar twijfels.

De daarop volgende le mei legt ze met volledige overgave haar eeuwige geloften af. Vier dagen later betreedt ze de kapel voor een Heilig Uur. «Plotseling bemerkte ik de Heer, schrijft ze, overdekt met wonden. Hij zei tegen me: «Zie met wie je bent gehuwd»... Ik aanschouwde zijn wonden en was gelukkig samen met Hem te lijden. O, mijn God, hoe zoet is het voor U te mogen lijden, in het diepst van ons hart, zonder dat iemand het weet... Dank, Jezus, voor de dagelijkse lichte kruisen die we te dragen krijgen, voor de tegenkantingen en verdrietigheden van het leven in gemeenschap, voor de verkeerde interpretaties van mijn bedoelingen, voor de vernederingen en de slechte behandelingen, voor de pijnlijke verdachtmakingen, voor mijn ondermijnde gezondheid en mijn extreme moedeloosheid... Dank, Jezus, voor het zieleleed, voor de dorheid, de angst en de onzekerheid, voor de innerlijke nacht en duisternis, voor de bekoringen en de beproevingen... Dank, Jezus, U die deze bittere kelk hebt gedronken alvorens hem mij verzoet aan te bieden. Uw welbehagen is al wat ik verlang, in overeenstemming met het heilsplan van Uw eeuwige Wijsheid».

De ware Vriend

Eind mei 1933 vertrekt zuster Faustina naar Wilno. Daar onmoet ze de eerwaarde Sopocko die haar geestelijk leidsman wordt. Na heel wat aarzelingen besluit deze de beeltenis van de barmhartige Jezus te laten schilderen, maar hij wil weten wat de betekenis is van de witte en rode lichtbundels die uit het Hart van de Heer stralen. Zuster Faustina ondervraagt de goddelijke Meester en deze antwoordt: «Zij betekenen water en bloed. Het water dat de zielen rechtvaardigt, het bloed dat leven van de ziel is. Zij vloeien uit mijn op het kruis doorboorde Hart. Deze stralen beschutten de ziel tegen de toorn van mijn Vader», dat wil zeggen tegen de terecht verdiende straffen voor onze tekortkomingen. Op de zondag van Quasimodo (Paasoctaaf) in 1935 wordt het icoon in het openbaar tentoongesteld in het heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw van Ostra Brama en terstond manifesteert de goddelijke Barmhartigheid zich door middel van talloze genaden van buitengewone bekeringen.

In haar Klein Dagboek schrijft zuster Faustina: «De Barmhartigheid is de grootste van alle goddelijke eigenschappen». De eerwaarde Sopocko is aanvankelijk stomverbaasd, maar vindt vervolgens deze waarheid terug in de werken van Sint-Augustinus en Sint-Thomas van Aquino. Geen enkele eigenschap van God wordt in de Bijbel zo sterk benadrukt als de Barmhartigheid. God is geen ver verwijderd wezen dat onverschillig staat tegenover het lot van de mens, Hij is juist de Vriend, de Redder, de Goede Herder, in wiens ogen iedere mens waardevol is. Na de val van de mens door de erfzonde, een val die zoveel tragische gevolgen heeft gehad (lijden, dood...), onthult God ons ten volle zijn Barmhartigheid in de mysteries van de Menswording en de Verlossing. Christus' hele leven op aarde, zijn woorden en zijn daden, zijn parabels en zijn wonderen, zijn dood aan het Kruis en zijn Verrijzenis, de stichting van zijn door de eeuwen heen door de Heilige Geest geleide Kerk, verkondigen aan de hele wereld de Barmhartigheid van God.

De ervaring van barmhartigheid

Barmhartig zijn betekent dat het hart door droefheid wordt aangedaan bij de aanblik van andermans ellende alsof het de eigen ellende betrof en dat men probeert, zoveel als mogelijk, die te verhelpen of tenminste te verlichten. Het grootste kwaad waar de mens door wordt aangetast is de zonde. God biedt hierin redding door zijn Barmhartigheid. Als belediging die God wordt aangedaan is de zonde van een onpeilbare boosaardigheid waarvan de eeuwige gevolgen aan zuster Faustina bekend zijn gemaakt. «Ik, zuster Faustina ben, op bevel van God, de afgronden van de hel binnengedrongen om er met de zielen over te spreken en ervan te getuigen dat de hel bestaat». Een volgend visioen brengt de zonden van de mensen onder de ogen van zuster Faustina: «In een oogwenk, noteert ze op 9 februari 1937, heeft de Heer me de zonden van de wereld laten zien die vandaag zijn bedreven. Ik viel flauw van verschrikking. Hoewel ik weet hoe oneindig groot de Barmhartigheid is, was ik zeer verbaasd dat God toestaat dat de wereld bestaat! Toen heeft hij me doen begrijpen dat de uitverkorenen degenen zijn die het tegenwicht bieden».

Maar hoe talrijk en ernstig de zonden ook mogen zijn, de Barmhartigheid van God is altijd en voor iedereen te verkrijgen hier op aarde: «Ik ben heilig, zegt Jezus tegen zuster Faustina en de geringste zonde boezemt mij afschuw in. Maar als de zondaars berouw tonen, kent mijn Barmhartigheid geen grenzen... De grootste zondaars zouden zeer grote heiligen kunnen worden als ze zich op mijn Barmhartigheid zouden verlaten... Men put uit mijn Barmhartigheid slechts met de beker van vertrouwen. Hoe meer vertrouwen men heeft, des te meer verkrijgt men... Het is mij een ware vreugde als zondaars tot mijn Barmhartigheid hun toevlucht nemen. Ik geef hun duizendmaal meer dan ze verhopen». Op 10 oktober 1937 schreef onze heilige: «In een groot licht heb ik in de onpeilbare diepte van mijn nietigheid gekeken. En heb ik me aan het Hart van Jezus gedrukt met zoveel vertrouwen dat zelfs als ik alle zonden van de verdoemden op het geweten had, ik geen moment zou twijfelen aan de goddelijke Barmhartigheid, maar ik stortte me met een berouwvol hart in de afgrond van uw liefde, Heer Jezus! Ik weet dat u me niet zou afwijzen maar mij vergeven door middel van uw priester ». De goddelijke Barmhartigheid wordt de zondaars voornamelijk in de biecht geschonken: «In dit sacrament, schrijft Paus Johannes Paulus II, kan iedere (gedoopte) mens op unieke wijze de Barmhartigheid ervaren, dat wil zeggen de liefde die sterker is dan de zonde» (Encycliek Dives in Misericordia, DM, 30 november 1980, n. 13).

De enige beperking

De goddelijke Barmhartigheid is niet alleen een krachtig teken van hoop maar ook een oproep tot inkeer. Zonder de oprechte spijt van de zonden en het vaste voornemen zijn leven te beteren, geen Barmhartigheid voor de zondaar. «Van de kant van de mens kan ze alleen worden beperkt door het gebrek aan goede wil, door het ontbreken aan bereidheid tot bekering en boete, d.w.z. door de voortdurende halsstarrigheid die zich tegen de genade en de waarheid kant, voornamelijk ten opzichte van het getuigenis van het Kruis en de Verrijzenis van Christus» (DM, n. 13). H. Alphonsus van Liguori schrijft dat de Barmhartigheid van God zich uitstrekt over hen die vrezen Hem te beledigen, maar niet over hen die op zijn Barmhartigheid hopen om hem nog meer te beledigen» (De weg van het heil, le deel, 8e overpeinzing).

De goddelijke barmhartigheid is, dankzij het Lijden van Christus, niet alleen een machtig geneesmiddel voor het grootste van alle kwaden die de mens aantasten, de zonde, maar komt ook te hulp in alle andere noden, lichamelijke en geestelijke, die de mens treffen. Soms heft ze die op, maar vaker nog laat de barmhartigheid zich van haar heel eigen en waarachtige zijde zien «wanneer ze uit al de vormen van kwaad die in de wereld en in de mens voorkomen het goede haalt» (DM, n. 6). Dat is de fundamentele inhoud van de messiaanse boodschap van Jezus Christus wiens zending openbaart dat «de kracht van de liefde zich niet door het kwaad laat overwinnen, maar overwinnaar is van het goede op het kwade (cf. Rom 12, 21)» (DM, n. 6). Om het kwaad te overwinnen verleent de Barmhartigheid van God aan allen die zijn hulp inroepen, kracht en geduld in de beproeving en leert hen hun lijden met dat van de goddelijke Gekruisigde te verenigen. «Het milde gelaat van Jezus verschijnt aan hem die wordt gekweld door een buitengewoon harde beproeving, zegt Paus Johannes Paulus II; hem bereiken de stralen uit zijn Hart die licht en warmte brengen, de weg wijzen en hoop geven. Hoeveel zielen zijn reeds getroost door de aanroeping: Jezus, ik vertrouw op U!» (Preek tijdens de mis t. g. v. de heiligverklaring).

De Barmhartigheid van God wekt ook onder de mensen een ware broederlijke liefde op. «Het is niet gemakkelijk met een diepe liefde, die een authentieke gave van zichzelf betekent, te beminnen, verklaart de Paus. Die liefde is alleen in de school van God te leren, in de warmte van zijn liefde. Door onze blik op Hem te richten, in volmaakte harmonie met zijn vaderhart, zullen we in staat zijn onze broeders met nieuwe ogen te zien, in een houding van dankbaarheid en bereidheid met elkaar te delen, genereus en vergevingsgezind. Dat alles is barmhartigheid» (Ibid.). Jezus spoort zijn discipelen aan « bij God in de leer te gaan», teneinde voor henzelf de goddelijke barmhartigehid te verkrijgen: Gelukkig die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartigheid ondervinden (Mt 5, 7).

Tot aan het eind van haar leven heeft zuster Faustina werken van Barmhartigheid jegens haar naasten volbracht. Vanaf 1933 is ze door tbc aangetast. Haar meerderen zien niet onmiddellijk de ernst van het kwaad in dat de zuster in stilte verdraagt. In december 1936, terwijl de ziekte al ver is gevorderd, wordt ze naar het sanatorium gestuurd. Ze blijft daar vier maanden; vervolgens, in l938, opnieuw vijf maanden. Ze bidt vurig voor de stervenden in haar omgeving waarin ze vaak bekeringen bewerkstelligt, zelfs onder menselijk gesproken wanhopige omstandigheden. Ze bidt tot hun intentie het «rozenhoedje voor de goddelijke Barmhartigheid» dat haar is geopenbaard op 14 september 1935 (cf. ingesloten beeltenis). Teruggekeerd in haar klooster in september 1938, slaapt zuster Faustina, 33 jaar, zacht in de Heer in op de 5e oktober.

«Verander mij!»

In een fraai gebed onthult zuster Faustina haar manier van barmhartigheid beoefenen: «Heer Jezus, verander mij geheel en al in Barmhartigheid! Maak dat mijn ogen barmhartig zijn opdat ik nimmer oordele op uiterlijkheden en jegens niemand achterdocht koestere, maar in alle zielen zal zien wat ze aan schoons bezitten en me jegens allen hulpvaardig zal betonen. Maak dat mijn oren barmhartig zijn met voortdurende aandacht voor de noden van mijn broeders en nimmer doof voor hun roep. Maak dat mijn tong barmhartig is opdat ik nimmer van iemand kwaad zal spreken, maar voor ieder woorden van vergeving en bemoediging zal vinden. Maak dat mijn handen barmhartig zijn en altijd bereid de naaste te hulp te schieten... Dat ik al dienende moge uitrusten! Maak dat mijn hart barmhartig is en ontvankelijk is voor elk leed. Ik zal het voor niemand afsluiten, zelfs niet voor degenen die er misbruik van maken en ikzelf zal me in uw Hart opsluiten... Moge uw Barmhartigheid in mij rusten, Heer! Verander mij in u, want u bent mijn alles».

Laten we aan de Allerheiligste Maagd Maria, Moeder van Barmhartigheid en aan de H. Jozef vragen ons te leren barmhartig te zijn zoals onze Vader in de Hemel, teneinde Zijn Barmhartigheid en het eeuwig leven te verkrijgen.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.