|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
23 oktober 2003 H. Johannes van Capestrano, pr. |
Théophane wordt te Saint-Loup-sur-Thouet (Diocees van Poitiers) geboren op 21 november 1829, de feestdag van de Presentatie van de Heilige Maagd, . Hij wordt die dag zelf gedoopt en ontvangt de namen Jean-Théophane, maar zal slechts die van Théophane, hetgeen wil zeggen «openbaring van God», behouden. Zijn ouders zijn fervent katholiek. Twee jaar voor Théophane, werd het huisgezin verblijd met de komst van een kleine Mélanie. Het gezin wordt nog uitgebreid met twee andere jongens, Henri en Eusèbe.
Als koorknaap bekijkt Théophane met heimelijke afgunst hoe de priester die hem had gedoopt aan het altaar de mis opdraagt; zijn moeder heeft hem uitgelegd wat de mis en het priesterschap zijn. Maar de roep van Jezus Christus: «Volg mij!» zal pas luider klinken wanneer hij negen jaar is, in de eenzaamheid van de heuvels van Bel Air, waar hij de geit van zijn vader mee naartoe neemt om er te grazen terwijl hij leest in de «Annalen van de Geloofsverspreiding», een tijdschrift dat verslag doet van het doen en laten van de missionarissen. Op een dag leest hij het leven van pater Cornay, afkomstig uit het diocees Poitiers en in 1837 in Tonkin (het huidige Noord-Vietnam) onthoofd om reden van het geloof. Théophane roept dan uit: «En ik wil ook naar Tonkin! En ik wil ook als martelaar sterven!» Zijn besluit staat vast!
Théophane houdt zijn geheim voor zich en vraagt aan zijn vader of hij de middelbare school mag doen. In 1841 gaat hij naar het Collège van Doué, op 50 km afstand van Saint-Loup. Het afscheid van zijn teder beminde familie is hartverscheurend. Weldra behoort hij tot de besten van de klas. Met zijn klasgenoten is hij soms spotziek, lichtgeraakt, driftig en maakt zich om het minst geringste boos. Zoals iedere jongen van zijn leeftijd kent Théophane ups en downs, maar berispingen komen in die tijd veelvuldiger voor dan loftuigingen. Verlicht door de genade van God voelt hij aan dat men niets voor niets krijgt en evenmin zonder gebed. Hij schrijft dan ook aan zijn grote zus Melanie: «Ik heb een besluit genomen waarover ik je wil inlichten: ik wil iedere week de rozenkrans bidden». Geleidelijk aan lukt het hem zich dankzij de hulp van dit mariale gebed dat in ieders bereik ligt, te verbeteren.
Hij doet zijn eerste communie op 28 april 1842: een hemelse dag voor hem... De waarheden des geloofs sterken zijn ziel en helpen hem om onwankelbaar een zeer zware beproeving te doorstaan: zijn moeder sterft op 11 januari 1849. Hij komt dit verdriet slechts te boven door zich in de armen van de Heilige Maagd te storten.
«Dat niets je moge weerhouden!»
Wanneer het ogenblik van vertrek is aangebroken omhelst de toekomstige missionaris, die weet dat hij zijn familie nooit zal weerzien, een laatste maal de zijnen, verlaat het huis en stapt in de wagen. Hoe zeer hij leed schemert enigszins door in een brief die hij later aan een bevriende priester zal schrijven: «God heeft mij bijgestaan tijdens de laatste ogenblikken tussen mijn familie en heeft ze zelfs zacht en aangenaam voor me gemaakt. Het is evenwel een goed ding dat ze kort zijn geweest: mijn ziel liep over van emoties...»
In maart 1851 begeeft Théophane zich dus naar het seminarie van de Missions Etrangères in Parijs. Op 26 april 1852 gaat er een korte brief naar zijn familie: «Een dergelijk bericht duldt geen dag uitstel: ik word priester in de Trinité!» Maar weldra wordt hij door paratyfus aan het ziekbed gekluisterd. Na een novene voor de Allerheiligste Maagd is het gevaar snel geweken. Zijn hele leven zal echter worden getekend door gezondheidsproblemen.
Op 5 juni 1851 wordt hij op zijn tweeëntwintigste priester gewijd; hij draagt zijn eerste mis op in Notre Dame des Victoires, maar er is niemand uit Saint-Loup aanwezig: het offer is eens en voor altijd gebracht. Voortaan gaat zijn vurigste verlangen uit naar Tonkin: «de missie van Tonkin is de meest begeerde daar zij de kortste weg is om in de hemel te komen... Oh! Als ook ik op een dag zou mogen worden geroepen om met mijn bloed een getuigenis van het geloof af te leggen!» In september 1852 viert Théophane zijn laatste mis in Frankrijk en vertrekt naar de missie in China, overeenkomstig de wil van zijn superieuren.
«Laten we onze tijd niet verliezen!»
Terwijl hij zich voorbereidt op zijn vertrek naar China komt er een brief uit Parijs die hem meldt: «U krijgt Tonkin». Het is voor hem een onuitsprekelijke vreugde: «Ik heb mijn routebeschrijving ontvangen voor Tonkin... Ik ga naar het gedeelte dat men westelijk Tonkin noemt. Daar is precies de Eerbiedwaardige Charles Cornay de marteldood gestorven... Het is in het annamitisch gebied waar de vervolging het ergst is: er staat een prijs op het hoofd van iedere missionaris en wanneer men er een heeft aangehouden wordt hij onmiddellijk onthoofd».
Op 26 mei 1854 verlaat Théophane Hongkong en komt op 13 juli aan in Vinh-Tri, het centrum van het vicariaat westelijk Tonkin. Hij werpt zich in de armen van de Apostolisch Vicaris, mgr. Retord. Ongeveer tweeëntwintig maanden na zijn vertrek uit Parijs gaat zijn apostolaat van missionaris van start. Vinh-Tri is al een eeuw een compleet christelijk dorp. De missionarissen worden er openlijk ontvangen, dankzij de welwillendheid van de onderkoning Hung. Deze gouverneur, schoonvader van keizer Tu-Duc, beschermt de christenen in zijn provincie sinds hij door een tonkinese seminarist van een ziekte aan zijn ogen is genezen. Een seminarie en verschillende instellingen kunnen er ongedeerd bestaan en zich ontwikkelen.
«Leve de vreugde desalniettemin!»
De bisschop heeft snel waardering voor het dappere «vadertje Vénard». De voortvarendheid van de nieuwkomeling die zeer goedlachs is en graag zingt, past goed bij zijn eigen mentaliteit. Théophane, die de taal van het land moet leren, werkt met zo'n taaie volharding dat hij weldra in het Vietnamees kan preken. Hij vindt alles leuk in Tonkin, hetgeen zijn aanpassing er des te makkelijker op maakt. Het voedsel bekomt zijn maag evenwel minder goed en veroorzaakt heel wat lichamelijk ongemak. Maar dat is van geen belang! Hij is de eerste die erom lacht. Zijn gezondheid baart echter opnieuw de nodige zorgen. Zijn krachten nemen af ondanks de verzorging die hij geniet en men moet hem weldra het Heilig Oliesel toedienen; men begint met een novene ter verkrijging van zijn genezing: zodra de eerste aanroepingen hebben weerklonken is de zieke genezen. Onverwijld gaat hij weer aan het werk: dopen, preken, biecht horen.
«De missionaris is de man van de zaligsprekingen», brengt Paus Johannes Paulus II ons in herinnering. Alvorens de twaalf uit te zenden om het evangelie te verkondigen heeft Jezus hen onderricht en hun de wegen van de missie aangewezen: armoede, zachtmoedigheid, aanvaarding van lijden en vervolging, verlangen naar gerechtigheid en vrede, liefde, dus precies de in het apostolisch leven verwerkelijkte zaligsprekingen (cf. Mt 5, 1-12). Wanneer hij de zaligsprekingen beleeft, ervaart de missionaris en laat ook concreet zien dat het Rijk Gods reeds is gekomen en dat hij het reeds heeft aangenomen. Het kenmerk van ieder echt missieleven is de innerlijke vreugde die van het geloof komt» (Encycliek Redemptoris missio, 7 december 1990, n. 91).
De betrekkelijke rust in de missie van Tonkin is niet blijvend. De centrale overheid spoort de mandarijnen (plaatselijke ambtenaren) opnieuw aan om jacht te maken op priesters. De paters Castex en Vénard verschuilen zich in het dorp But-Dong waar ze ontvangen worden door een kleine communiteit van Vietnamese zusters, de Minnaressen van het Kruis, die tot dan toe nog nooit waren lastig gevallen. Hier kan hij tenminste de mis vieren en op die manier zijn missionariswerk voortzetten door middel van gebed.
De zusters van But-Dong dragen geen speciale kleding en werken op de velden of trekken van dorp tot dorp met geneesmiddelen, wat hen in staat stelt in de huizen van de heidenen te komen. Zij zijn betrouwbare boodschapsters tussen de verschillende christenen, maar hun leven is moeilijk en gevaarlijk. Om te ontkomen aan de speurtochten van de mandarijnen verstoppen de twee paters zich tussen twee schotten en wachten tot het gevaar is geweken. Een paar dagen later verlaten ze But-Dong: in een paar weken tijd veranderen ze zes maal van schuilplaats. Op een van die tochten wordt Théophane weer ziek; met grote moeite sleept hij zich voort. Door de verschrikkelijke aanvallen van astma raakt hij zo uitgeput dat zijn metgezel vreest hem te zullen zien sterven in een of ander optrekje zonder lucht. En mgr. Retord is in Vinh-Tri: daar zal Théophane kunnen worden verzorgd. Hij wordt bijna dood, al hijgend en snakkend naar adem, neergelegd op de bodem van een bootvoortdurend een glimlach op het gezicht. Opnieuw ontvangt hij de laatste sacramenten, maar maakt zich geen illusies: «Ik zit nog maar met één haar vast aan het leven. Leve de vreugde desalniettemin!» Het frisse herfstweer brengt hem echter weer enigszins terug tot leven.
Slechts met smart worden de zielen gebaard
Tijdens de wintermaanden komt Théophane weer genoeg op kracht om mgr. Retord te doen besluiten hem mee te nemen op zijn pastorale toernee. De ene parochie na de andere wordt een bezoek gebracht. De missionarissen preken, horen biecht, dienen sacramenten toe, verzoenen hen, die gevallen zijn, met God, moedigen al hun gelovigen aan vooruitgang te maken. «Nimmer was hij vuriger, noch welsprekender dan wanneer hij sprak over de heilige Maagd Maria die hij zichtbaar, als een zoon zijn moeder, diep beminde», aldus het getuigenis van pater Thinh tijdens het proces ter zaligverklaring.
Maar het regenseizoen van 1856 is de aanleiding van een nieuwe ziekte: de tering (tuberculose) die maakt dat hij deze keer een spoedige dood onder ogen ziet. De bisschop die niet meer weet wat hij moet doen, geeft Théophane toestemming om zich te onderwerpen aan een zeer pijnlijke operatie die wordt uitgevoerd naar de voorschriften van de Chinese traditionele geneeskunde: op verschillende en zeer bepaalde plekken van het lichaam van de zieke moeten bolletjes geneeskrachtig kruid worden gebrand. Tijdens deze pijnlijke operatie waarbij Théophane, die zijn kruisbeeld met beide handen omklemd houdt, komt er geen zuchtje over zijn lippen. Weldra is het kwaad teruggedrongen. Zijn dringende bede: «Genoeg kracht overhouden om het evangelie te verkondigen», is verhoord; hij zal zijn leven van actief missionaris kunnen hervatten en wel nog ongeveer drie jaar, tot aan zijn arrestatie. Zijn bisschop legt er getuigenis van af: «Ik heb gezegd dat hij een immense ijver bezat. Hoewel hij van alle missionarissen qua gezondheid het zwakst was, verzette hij evenveel werk als alle anderen, bracht de helft van zijn nachten door in de biechtstoel, soms zelfs hele nachten. Zijn vertrouwen in God was grenzeloos en maakte hem stoetmoedig in alles wat hij ondernam».
Een jaar van genaden
Hij is nu gewapend voor de laatste gevechten. Hij neemt de wijk naar de weduwe Can, maar een neef van haar geeft hem aan en op 30 november 1860 wordt hij gearresteerd. Ze rukken hem de kleren van het lijf en nemen hem vervolgens vastgebonden mee, terwijl hij doorgaat met bidden en zich voorbereidt op zijn marteldood. Opgesloten in een kooi wordt hij overgebracht naar het bolwerk Hanoi. Daar komt de onderkoning zelf hem ondervragen; vervolgens geeft die zijn orders: een ruimere kooi van bambou maken, deze bekleden met een muskietennet, een mat op de grond leggen, een zo licht mogelijke ketting smeden voor de priester en erop toezien dat hij behoorlijk te eten krijgt. Tijdens het verhoor heeft pater Théophane inderdaad een allerbeste indruk gemaakt: daarom wordt hem een zekere verzachting van straf verleend.
De catechist Khang, samen met de pater gevangen genomen, wordt niet van zijn meester gescheiden. Hij krijgt dankzij de medewerking van een soldaat papier, inkt en een penseel. Théophane schrijft aan zijn medebroeders en zijn familie: «Als mij de genade van het martelaarschap wordt vergund, vooral dan zal ik aan u denken. Afspraak in de hemel! Daarboven zullen we elkaar weerzien!» Hij is onwetend van het feit dat zijn vader al vijftien maanden dood is.
Zijn uiteindelijke veroordeling vindt plaats in Hanoï. Ze leiden hem de rechtzaal binnen en vergunnen hem de eer niet te worden gegeseld. In hun ondervragingen proberen de diverse rechters, de godsdienst met de politiek vermengend, de missionaris verantwoordelijk te maken voor het bombardement van de annamitische kuststrook door een Frans-Spaans eskader alsook voor het oproer dat werd veroorzaakt door de manipulaties van keizer Tu-Duc. Théophane weerlegt deze laster zonder enige moeite en weet het debat naar zijn ware terrein terug te voeren: hij is slechts naar Tonkin gekomen om de godsdienst van Jezus te preken. Men stopt hem een kruisbeeld in de handen: «Trap op het kruis, zegt de onderkoning tegen hem, dan zult u niet ter dood worden gebracht!» Dan steekt de missionaris eerbiedig het kruisbeeld in zijn handen omhoog, laat er zijn lippen langdurig op rusten en roept dan met luide stem uit: «Wat! Ik heb de godsdienst van het Kruis tot op heden gepredikt; hoe wilt u dan dat ik die nu afzweer? Ik ben niet zo gehecht aan het leven in deze wereld dat ik het er voor over heb afvallig te worden om het te behouden!» De onderkoning doet de volgende uitspraak: «De Europese priester Vin, die in het echt «Véna» heet, wordt wegens verblinding van zijn hart en halsstarrigheid van zijn geest, waarmee iedere andere beschuldiging ter zijde is geschoven, veroordeeld tot afhakking van het hoofd dat vervolgens drie dagen zal worden tentoongesteld en tenslotte in de rivier geworpen».
Voor de uitvoering van het vonnis is de handtekening van Tu-Duc nodig: op maandag 17 december 1860 gaat een koerier op weg naar Hué om er de kopie van de veroordeling heen te brengen. Maar de veroordeelde kent zijn lot officieel pas een paar uur voor de uitvoering van het vonnis, op 2 februari. De nieuwe kooi van Théophane twee meter lang en één meter twintig breed is mooi versierd. Maar wat een kwelling om in zo'n smalle ruimte te moeten zitten! Zelfs de bewakers die zich gewonnen geven aan de vriendelijkheid van de gevangene, staan hem toe er van tijd tot tijd even uit te gaan. Veel andere mensen koesteren ook sympathie voor hem: Paul Muïn, een buitengewoon moedige christen die bij de politie was binnengedrongen, mag pater Théophane vier tot vijf maal per dag opzoeken.
Een rustig meer
Op de ochtend van de tweede februari hoort pater Théophane dat hij diezelfde dag zal worden geëxecuteerd. Hij dankt God, vraagt de Heilige Maagd hem tot het eind toe te helpen en loopt vervolgens, in feestkleding gehuld, blijmoedig naar de plek van terechtstelling terwijl hij het Magnificat zingt. De beul die gedronken heeft om moed te verzamelen is tot vijf maal toe opnieuw begonnen voor hij het hoofd van de martelaar met sabelslagen heeft afgehakt. Het schijnt dat Théophane al bij de derde sabelslag in de hemel was, in de vreugde zonder einde... Dat was waar hij met heel zijn ziel naar verlangde: buiten iedere maat is dit verlangen ook vervuld.
Het voorbeeld van Théophane Vénard, in het bijzonder de manier waarop hij zijn martelaarschap heeft aanvaard, is voor de heilige Teresia van het Kindje Jezus een waardevolle steun geweest. De toekomstige «Kerkleraar» heeft er licht en kracht uitgeput.
Daags na de heiligverklaring van Théophane Vénard (19 juni 1988), zal Paus Johannes Paulus II tegenover Franse pelgrims zeggen: «De heilige Teresia van het Kindje Jezus heeft geleefd in vertrouwelijke omgang met de heilige Théophane Vénard wiens beeltenis ze op haar sterfbed voortdurend bij zich had. Ze had haar eigen spirituele ervaring teruggevonden in een afscheidsbrief van Théophane: «Ik steun niet op mijn eigen krachten, maar op de kracht van Hem die de macht van de hel en de wereld door het Kruis heeft overwonnen»».
Aan deze beide grote figuren uit de recente Kerkgeschiedenis vertrouwen wij al uw intenties toe en vergeten daarbij uw overledenen niet.