Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
21 november 2001
Maria Opdracht


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«Heeft u nooit gezien in welk een lichtkrans heilige priesters zijn gehuld en hoe die alles om hen heen verlicht? En de ommekeer die in zoveel harten wordt teweeggebracht door de stille prediking van hun heilig leven! Hoeveel navolgers trekken ze mee in hun gevolg, in de begeestering van hun priesterideaal! Moge Jezus ons de genade verlenen in contact te treden met zo'n priester!» De schrijver van deze regels, de eerwaarde Eduard Poppe (1890-1924) – die Paus Johannes Paulus II op 3 oktober 1999 heeft zaligverklaard – had er geen vermoeden van dat deze woorden ooit op zijn eigen verhaal betrekking zouden hebben.

Eduard Poppe wordt geboren op 18 december 1890, in een door en door katholiek Vlaams gezin. Zijn vader, Desiré, en zijn moeder, Josefa, wonen in een bescheiden huis in de kleine stad Temse, dichtbij Gent (België). Desiré is bakker van beroep en werkt hard om in het levensonderhoud van de zijnen te voorzien. In perioden van beproeving is hij gewoon te zeggen: «We moeten altijd blij zijn met Gods wil». Josefa zorgt voor haar huisgezin met liefde en tegelijkertijd met ijzeren discipline. Ze woont iedere dag de mis bij, voor zover het haar mogelijk is, want het gezin breidt zich rap uit. Elf kinderen komen vreugde brengen in de huiselijke haard: drie sterven er op jonge leeftijd, de twee jongens worden priester, vijf meisjes worden religieuzen en éen blijft thuis bij haar moeder.

Een schalks en koppig kind

Reeds in zijn vroegste jaren legt Eduard een even blijmoedig als roerig naturel aan de dag. Maar hij is geen gemakkelijk kind: hij zet alles op zijn kop, op gevaar af veel te breken en zichzelf te bezeren. Schalks en koppig als hij is, kan hij zijn zusters nooit met rust laten. Zij nemen weer wraak, wanneer ze hem betrappen als hij zich voor de spiegel staat te kammen, door met genoegen zijn kapsel weer in de war te brengen. Eduard gaat graag naar school maar blijft niettemin het liefst thuis waar hij zich vrijer kan uitleven. Zoals zoveel kinderen is Eduard een lekkerbek en doet hij regelmatig een aanval op de heerlijkheden van de bakkerij. Hij is bij dit alles echter recht door zee en blij van gemoed. Op twaalfjarige leeftijd doet hij zijn eerste Communie en ontvangt vervolgens het Vormsel. Dan wordt Eduard, onder de weldoende invloed van de sacramenten ernstiger: de grappen en plagerijen worden zeldzamer.

In de lente van 1904 spreekt vader Poppe met Eduard over de uitbreidingsplannen voor zijn zaak; hij zou hem graag in de leer zien gaan bij een banketbakker. Eduard zwijgt aanvankelijk in alle talen, want hij heeft besloten priester te worden. Hij antwoordt tenslotte zijn vader dat hij geen bakker wil worden. Enige tijd later spreekt een priester tegenover meneer en mevrouw Poppe een gunstig oordeel uit over de roeping van Eduard. Meneer Poppe zegt tegen zijn echtgenote: «Ik verkies wat God wil. Laten we trouwens niet zelfzuchtig zijn. God heeft ons onze kinderen niet gegeven voor onszelf». Zodoende gaat de jongen in de herfst naar het Klein Seminarie Sint-Nicolaas te Waas.

Op 10 januari 1907 sterft meneer Poppe van uitputting. Eduard is zestien en overweegt voor een tijd af te zien van zijn studie en de bakkerij voor zijn rekening te nemen, maar zijn moeder zegt: «Papa heeft me voor hij stierf laten beloven dat ik jou je studie zou laten afmaken. Ik wil me aan mijn belofte houden».

In september 1910 wordt Eduard opgeroepen voor de militaire dienst, in de compagnie van de universiteit, waar hij aan zijn studie filosofie kan beginnen. In de kazerne verneemt men weldra dat hij priester wenst te worden, wat hem menige spottende en tartende opmerkingen oplevert. De botheid en liederlijkheid van zijn metgezellen kan hij niet verdragen, een «hel», zal hij later zeggen. Bovendien kan hij door de week de mis niet bijwonen en niet te communie gaan. Dit is voor hem een zware ontbering. Het aan den lijve ervaren van wat het is als militair door het leven te gaan, verschaft hem daarentegen meer inzicht in de ellende van de mens en dat zal hem nuttig zijn wanneer hem in 1922 de zorg voor de seminaristen en de dienstplichtige religieuzen wordt toevertrouwd. Na enkele maanden vindt hij zijn innerlijke rust terug en put uit de Eucharistie, die hij weer mag ontvangen, de kracht om van de beproeving een gelegenheid te maken zich een apostel van Christus te tonen. Hij begrijpt nu het leven en de moeilijkheden van de soldaten beter en stelt zich ten dienste van de hele gemeenschap. Hij constateert hoezeer de harde koppen behoefte aan vriendschap hebben; dankzij zijn vriendelijkheid, zijn hulpvaardigheid en zijn goede humeur, slaagt hij erin de harten te openen en de zielen naar het geestelijk leven te geleiden.

Op een dag ontdekt hij het leven van de heilige Teresia van Lisieux: «Dat boek, zal hij later schrijven, heeft me meer genoegen en profijt verschaft dan welk ander filosofisch werk dan ook; ik heb er dingen van geleerd die ik in jaren van studie niet ontdekt zou hebben». Wat hij zo aardig vindt bij de jonge karmelietes is haar manier van contemplatie, die zo mooi overeenstemt met zijn voorliefde: een zeer eenvoudig, vertrouwd en praktisch gebed, waarin alle gebeurtenissen en bezigleden in het leven harmonieus hun plaats krijgen en zelf het leven worden dat alles heiligt. Aldus verdwijnt het conflict tussen gebed en werk. Dankzij H. Louis-Marie Grignion de Montfort ontdekt hij Maria's moederlijke glimlach, maar het schijnt dat de lievelingsheilige van de eerwaarde Poppe H. Franciscus van Assisië is, vanwege zijn liefde voor het Kruis van Jezus.

Een goed geleide seminarist

Eenmaal uit de militaire dienst, trekt Eduard, op 13 maart 1912, met een intense vreugde weer de soutane aan in het Seminarie van Leuven. Hij waardeert de instructies van de Overste: «Volgens het goddelijk heilsplan, moeten onze daden gevoed worden door het gebed: het innerlijk leven is de bron van het apostolaat... Geloof niet in de slogan: «De priester heiligt zichzelf door de anderen te heiligen», dat is niet waar. De juiste formulering is: «Zichzelf heiligen om de anderen te heiligen»». Maar zijn heiligingsideaal deelt hij niet met al zijn confraters. Op een dag hoort hij iemand zeggen: «Uw geestdrift is iets van jonge seminaristen. Ze beginnen allemaal alsof de vurigheid eeuwig duurt. Na tien jaar priesterschap dooft de realiteit deze illusie volledig». Door dit soort van overwegingen wordt Eduard diep getroebleerd. Aan zijn zuster Eugénie die religieuze is geworden schrijft hij: «Is het waar dat de vurigheid slechts in het begin van een priesterleven of kloosterleven bestaat, wanneer men nog ongewis is van de moeilijkheden? Is het waar dat ik op een dag een priester word als elke andere, die iedere bovennatuurlijke kracht verloren heeft? Ik kan en vooral wil het niet geloven. Ik sterf liever dan dat ik God maar half dien».

Maar de ontmoedigende overwegingen die hem ter ore zijn gekomen hebben Eduard onzeker gemaakt en aan het twijfelen gebracht. Is het ideaal van heiligheid een hersenschim? Bidden valt hem zwaar, hij wordt overmand door dorheid, zelfs wanneer hij de H. Maagd inroept. In zijn leven ontwaart hij nog slechts zelfzucht, lafheid, ijdele sentimentaliteit, tot in het gebed toe. «Hoe kan ik geloven dat God zo'n laaghartig wezen liefheeft?» En hij had nog wel beweerd dat hij een heilige zou worden! Door een juiste ingeving spreekt hij over deze gedachten met zijn geestelijke leidsman, die hem antwoordt: «Zegt vaak: «Heer, ik geloof, maar helpt U mij». Raakt u vooral niet ontmoedigd. Aanschouwt het kruisbeeld: u zult daarin de blijde vrede vinden van het offer». Eduard volgt deze waardevolle raadgevingen op en, langzaam maar zeker, onder de barmhartige invloed van Maria, trekt de dichte mist die hem omringde op. In de contemplatie van het kruisbeeld, ervaart hij intens de behoefte in het lijden van Christus te delen en krijgt een vermoeden van de mysterieuze relatie tussen lijden en liefhebben.

In september 1913 begint hij zijn studie theologie aan het Seminarie van Gent. De eerste wereldoorlog breekt uit en op 1 augustus 1914 wordt Eduard gemobiliseerd als verpleegkundige. De 4e is hij in Namen waar de strijd volop woedt. De 25e trekt het Belgische leger zich terug naar het zuiden. Uitgeput van vermoeidheid wordt Eduard halfdood in een ziekenwagen gedeponeerd. In het dorp Bourlers ontfermt pastoor Castelain zich tot december over hem. Deze priester heeft een grenzeloos vertrouwen in de H. Jozef. Eduard zal meemaken wat het is. Op een dag voeren de Duitsers een dozijn jonge mannen weg uit het dorp: Eduard vraagt de H. Jozef hen die zelfde dag nog te bevrijden. Een paar uur later keren ze weer naar huis, met uitzondering van een Fransman. Eduard hernieuwt zijn bede aan de H. Jozef en ook deze keer wordt hij verhoord. Vanaf die dag zijn Maria en Jozef onscheidbaar in het hart van de eerwaarde Poppe. Pastoor Castelain maakt hem ook bekend met het arm en voorbeeldig leven van de zalige priester Chevrier.

Na heel wat omzwervingen verkrijgt hij, dankzij kardinaal Mercier, een dispensatie van zijn militaire verplichtingen en keert terug naar het seminarie in april 1915. Eduard wordt priester gewijd op 1 mei 1916. Intens doorvoeld en in diep gebed verzonken, biedt hij zich aan het Eucharistisch Hart van Jezus aan als slachtoffer met Hem voor de zondaars.

Op zoek naar verloren lammeren.

Op 16 juni wordt hij benoemd tot kapelaan in de H. Colette van Gent-parochie, in een arbeiderswijk. Het is een nog jonge en niet erg bloeiende parochie: de goede christenen zijn er schaars en de godsdienstige praktijk is zeer verwaarloosd. De pastoor heeft aan zijn loopbaan in het leger een zekere starheid overgehouden. Onder zijn ruwe bolster verbergt hij echter een edelmoedig hart en een grote goedheid. Eduard zal hem altijd als een vader liefhebben.

Het mooie zomerweer stelt Eduard in staat zijn apostolaat op straat te beginnen. Hij is vriendelijk, geeft prentjes aan de kinderen, begroet 's avonds de arbeiders aan de uitgang van de fabrieken: «Ze zullen me goed leren kennen; ze moeten voelen dat ik hen liefheb», denkt hij. Langzaam maar zeker komen de gesprekken op gang., komt hij de huizen binnen, in het bijzonder in de armoedigste. Zijn hart breekt bij de aanblik van de ellende van die arme lieden; de oorlog heeft tragische situaties geschapen. Hij opent zijn beurs en geeft al wat hij kan missen. Voor zoveel bewijs van welwillendheid verdwijnt de antiklerikale vooringenomenheid van de armen. Hij kan over Christus vertellen en de oude christelijke wortels nieuw leven inblazen. Hij is gelukkig, vol hoop en vurigheid.

Maar het kruis van de verlossing zal hem vaak bezoeken. Op een dag zegt de pastoor tegen hem: «Ik zie niet graag dat u met die mensen omgaat. U bent te jong om u zelf zo bloot te stellen. En daarbij is het zinloos: u bedriegt u zelf en verliest uw tijd. Bewaar uw krachten voor de zorg voor de trouwe zielen». Eduard zal echter de zieken en de stervenden mogen bezoeken; daar zal hij wonderen verrichten. De beslissing van zijn pastoor, waaraan hij zich onderwerpt, vindt hij verschrikkelijk. «Menselijk gesproken, schrijft hij, is het ontmoedigend voor een priesterhart... Oh! Mijn God, helpt U mij!»

De Eucharistie: de zon van zijn leven!

Om de kracht te vinden die hij nodig heeft brengt Eduard veel tijd door voor het tabernakel. Soms verzucht hij: «Oh, Jezus, de mensen houden zo weinig van U! Laten wij tweeën tenminste van elkaar houden». Aan de vooravond van Allerheiligen, na een zware dag van biechthoren, treft een vriend hem aan bij het Allerheiligste: «Eduard, wat doet u daar? – Oh! Ik doe niets; ik houd Onze-Lieve-Heer gewoon gezelschap. Ik ben te moe om met Hem te praten, maar ik rust uit bij Hem».

Sinds hij in de parochie is heeft de jonge priester de zorg voor het jongenspatronaat toebedeeld gekregen. Zijn doel is de kinderen in de vakanties bezig te houden. Aan het eind van het schooljaar gaat hij naar de school van de Broeders van Liefde en richt zich tot de leerlingen: «Het is weer vakantie; jullie zullen je zeker vermaken en dat is ook goed. Maar vergeet Onze-Lieve-Heer niet. Hij is zo goed en houdt van jullie, in de vakantie als in de schooltijd. Laat Hem zien dat jullie een hart bezitten: iedere ochtend in de Mis van zeven uur, en 's avonds in het Lof!... Ik zal eens zien wie van jullie zo dapper is en voor hen zal er een tombola worden gehouden». Eenzelfde toespraak op de school van de zusters. De volgende dag beantwoorden dertig kinderen de oproep. Vervolgens, in de dagen daarna: vijftig, honderd, tweehonderd... De eerwaarde geeft een kleine instructie verlucht met verhalen en vermakelijke invallen. Daarna geeft hij hun een korte aanroeping die ze overdag vaak moeten herhalen. Om tumult te voorkomen roept hij de drukste kinderen bij elkaar en stelt ze aan als de verantwoordelijken voor de handhaving van de orde.

Met de bedoeling de kinderen te heiligen door de Eucharistie, vat hij het plan op van een Eucharistische Kruistocht die een «stichting moet worden van kinderen die Jezus liefhebben en zich willen heiligen door elkaar onderling steun te betonen en overal het goede voorbeeld te geven». Op de bijeenkomsten van de E. K. die hij opricht met toestemming van zijn pastoor, gaat Eduard uit van het principe dat men aan kinderen geen half Evangelie moet prediken, zoals sommigen doen uit vrees hen te ontmoedigen, maar het Evangelie in zijn geheel: de christelijke volmaaktheid. Daarvoor kan ieder rekenen op de genade die we, vooral in de Eucharistie, ontvangen. In juni 1917 verenigt de E. K. voor de kindercommunie reeds 90 leden. De vroomheid leeft weer op in de parochie. Eduard is dol van vreugde. Op het feest van het Heilig Hart doen 21 kinderen van 5 en 6 jaar hun eerste communie. Ze zijn afkomstig uit arme gezinnen en de moeders huilen van vreugde.

Aan het eind van de maand juli is Eduard, uitgeput van het onvermoeibaar doorwerken, aan het eind van zijn krachten. Een maand lang wordt hem volledige rust voorgeschreven. Die neemt hij bij de Zusters van Liefde van Melle. Als hij weer terug is hervat hij zijn gebruikelijke bezigheden, maar zijn pastoor die bezorgd is om zijn gezondheid, ontlast hem van de bijeenkomsten van de E. K. voor de kindercommunie, van het patronaatswerk en van de catechismusles. Eduard gehoorzaamt, diep bedroefd; zonder hem brokkelen zijn werken geleidelijk meer en meer af. Later schrijft hij: «Lijden en gehoorzamen ! Staat de dienaar boven zijn Meester? We zijn intelligent, we weten plannen te smeden, onze werken te organiseren, we zijn vooruitziend en weten initiatieven te nemen; we branden zelfs van ijver. Maar Jezus was intelligenter en ijveriger, vooruitziender en verstandiger dan wij! Zijn ijver was een verslindend vuur. Hij wist veel beter dan wij zijn leven te regelen... En toch gehoorzaamde Jezus aan Jozef en Maria. Hij laat het laatste woord over aan het gezag: dertig jaar lang erkent en onderwijst hij de waarde van het gezag. De prijs van de gehoorzaamheid gaat iedere schatting te boven, wanneer we bedenken dat Jezus die zich daaraan onderwerpt God is. Zijn hele leven, zijn kinder- en jongelingsjaren, zijn zending en zijn dood – een dood aan het kruis – was een grote daad van gehoorzaamheid».

De welsprekendheid van het voorbeeld

Ondanks de taakverlichting en alle goede zorgen verzwakt de jonge kapelaan; hij is gedwongen steeds minder werk op zich te nemen. Op gunstig advies van zijn geestelijk raadsman vraagt hij in juli 1918 aan zijn bisschop om verandering van taak. Op 4 oktober wordt hij benoemd tot rector van het huis van de zusters van H. Vincentius a Paulo, in het dorp Moerzeke. Het huis telt negen religieuzen, bejaarden, enkele zieken en verscheidene wezen, totaal een vijftigtal inwonenden. De moeder en twee van de zusters van Eduard, Marie en Suzanne, komen zich ook, voorgoed, in Moerzeke vestigen. In de dorpsparochie treft kapelaan Poppe een medeleerling van het seminarie aan. Eenstemmig houden ze iedere donderdagavond samen een uur aanbidding van het Allerheiligst Sacrament, in de kapel van het klooster. Meegesleept door hun voorbeeld, sluiten de bewoners van het huis zich bij hen aan; de priesters trekken ook kinderen aan die op hun beurt weer hun ouders meenemen. Weldra is de kapel gevuld en maakt kapelaan Poppe van de gelegenheid gebruik om een korte preek te houden waaraan hij lezingen en liederen toevoegt.

Wanneer de vurige apostel zich voor een ziel in gevaar interesseert, wendt hij zich eerst tot de beschermengel van de betreffende persoon, herinnert hem aan zijn opdracht en stelt samen met hem zijn strijdplan op. Wanneer hij een school betreedt of een vergadering binnenkomt, groet hij de beschermengelen van de aanwezigen. Maar hij onderhoudt zich vooral met zijn eigen beschermengel. Daar hij hem beschouwt als de boodschapper die zijn ziel verbindt met Jezus en Maria, noemt hij hem «kleine Gabriël», naar de engel van Maria Boodschap.

Op ll mei 1919 is hij het slachtoffer van een hartaanval en ontvangt het Heilig Oliesel in diepe vrede: «Ik heb Onze-Lieve-Heer nooit gevraagd oud te mogen worden, verklaart hij tegenover een vriend, maar alleen dat de mensen hem liefhebben en de priesters zich heiligen». Tegen alle verwachtingen in herstelt hij en de arts staat bezoek toe: Eduards kamer is voortdurend vol.

Op 8 juni wordt hij door een nieuwe aanval, ernstiger dan de eerste, geveld; geen bezoek en geen Mis meer. Ook deze keer herstelt hij weer, maar hij blijft zweven tussen leven en dood in de verwachting dat het van de ene op de andere dag afgelopen zal zijn. In de periodes dat het even beter gaat hervat hij voor zo ver mogelijk zijn apostolaatswerk. Hij laat boven zijn bed een plank aanbrengen zodat hij kan schrijven, vooral aan zijn collega-priesters. Hij houdt zich op de hoogte van de maatschappelijke vraagstukken waarvoor hij zich altijd met ijver heeft ingezet en houdt zich bijzonder bezig met het geloof en de godsdienstige praktijk van de arbeiders, waarbij hij hun zijn lijden en gebeden als een offer opdraagt. Hij doet zijn best om een van zijn vrienden die afgevaardigde is geworden, het belang duidelijk te maken van zijn rol bij het zoeken naar een rechtvaardige oplossing van het arbeidersprobleem«. «Ik vraag God, zo schrijft hij hem, u te geven dat u uw politieke en maatschappelijke overtuigingen moogt afstemmen op het Evangelie. Ik zou al gelukkig zijn als er maar éen afgevaardigde was die op God rekende voor een gunstig resultaat van zijn inspanningen».

Een paar maanden lang gaat zijn gezondheid vooruit maar hij blijft zwakjes. De ziekte draagt zelf ook haar steentje bij aan de zending, zoals de Heilige Vader zal zeggen bij de zaligverklaring: «Kapelaan Poppe die weet wat beproeving is richt een boodschap tot de zieken waarbij hij eraan herinnert dat gebed en liefde tot Maria van wezenlijk belang zijn wanneer men zich inzet voor de zendingsopdracht van de Kerk».

De apostel van Maria

Op 1 januari 1924 doet zich een nieuwe hartaanval voor die, na een rustige periode, op 3 februari wordt gevolgd door een ernstige terugval. In een brief aan zijn priestervrienden onthulde hij zijn hartsgeheim: «Maria zal u overdekken met haar schaduw en u blijft kalm en vol vertrouwen. Zij gaat met u op weg en leidt u via geheime kortere wegen. Het lijden zal u niet bespaard worden, maar Zij zal maken dat u er naar hongert, als naar een onontbeerlijke spijs.Oh, Maria, Maria! Haar naam zal op uw lippen liggen als honing en balsem. Maria! Maria! Ave Maria! Wie kan dit weerstaan? Zeg mij, wie zal er nou verloren gaan met het Ave Maria?»

Geleidelijk aan begrijpt Eduard dat zijn opdracht op aarde ten einde is gekomen, dat Jezus hem wil terughalen uit deze wereld en dat hij moet sterven, zijn leven moet offeren voor zijn lammeren, zoals de graankorrel die ter aarde wordt geworpen en veel vrucht zal dragen. Vanaf dat moment bereidt hij zich in alle rust voor op het verheven getuigenis van de volmaakt aanvaarde dood en vraagt aan de religieuze die hem verzorgt vaak voor hem deze woorden te herhalen: «Ik weet niet of de goede God tevreden is over mij; ik geef me aan Hem over. Oh! Hoe zoet is het op het laatste ogenblik aan niets te denken, noch aan zijn zonden, noch aan zijn deugden, maar slechts aan de Barmhartigheid! Dat is echt de dood van de kleine slachtoffers van de liefde». Zo zijn zijn laatste dagen de illustratie van de geschreven spreuken uit de beginperiode van zijn apostolaat: «Broeders, wij hebben slechts een leven dat voorbij gaat. Wij zijn reizigers en het is dwaasheid op deze aarde zijn onderkomen en zijn rust te willen zoeken».

In de lente komen nog tallozen hem opzoeken ondanks zijn zwakke gezondheid. Men moet vaak heel lang op zijn beurt wachten, maar in zijn opbeurend onthaal wordt men nooit teleurgesteld. Op 10 juni wordt hij in de ochtenduren geveld door een laatste beroerte. Hij ontvangt het Heilig Oliesel, daarna werpen zijn half geloken ogen een laatste blik op het beeld van het Heilig Hart, zijn handen openen zich als voor een laatste offerande en hij geeft zijn geest aan God op de leeftijd van 33 jaar. Mogen wij dit gebed onthouden dat is ontsproten aan zijn priesterhart: «Gedenk uw lijden, Jezus. Gedenk uw liefde en de onschuld van de kleinen! Zend ons uw priesters!»

Dit gebed is de weerklank van de woorden die de Heilige Vader uitspreekt tijdens de preek in de mis voor de Wereldjongerendagen (20 augustus 2000): «Moogt u altijd, in iedere gemeenschap, een priester hebben die de Eucharistie viert!... De wereld heeft het nodig niet verstoken te worden van de zoete, bevrijdende aanwezigheid van Jezus die leeft in de Eucharistie. Weest u zelf vurige getuigen van de aanwezigheid van Christus op onze altaren. Moge de Eucharistie uw leven bepalen en het leven van de gezinnen die u gaat vormen! Dat zij de leidraad moge zijn bij al uw levenskeuzen».

In deze gedachten bidden wij voor al uw intenties en vergeten daarbij uw overledenen niet.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.