|
[Cette lettre en français] [Esta carta en español] [Aquesta carta en català] [Questa lettera in italiano] |
21 juli 2000 H. Laurentius van Brindisi |
Nog beter, Paus Johannes Paulus II verklaarde hem zalig, 3 oktober 1998, in het nationale heiligdom en Maria-oord Marija Bistrica (Kroatië): «De Kardinaal-aartsbisschop van Zagreb, een van de vooraanstaandste figuren in de katholieke Kerk wordt voortaan, na de gruwelijkheden van het communistische systeem die hij aan den lijve en in de geest heeft doorstaan, aan de herinnering van zijn landgenoten toevertrouwd, voorzien van de onderscheidingstekenen van het martelaarschap...
Door zijn menselijke en geestelijke levensweg heeft de zalige Aloïs Stepinac aan zijn volk een soort kompas gegeven waarmee het zich kan oriënteren. De betreffende vier windstreken zijn: het geloof in God, eerbied voor de mens, liefde voor iedereen tot vergevens toe, eenheid met de Kerk onder de leiding van de Opvolger van Petrus. Hij wist goed dat men niet mag relativeren wanneer het om de waarheid gaat, want de waarheid is geen koopwaar die men kan inruilen. Hij was dan ook eerder bereid te lijden dan zijn geweten te verraden of het aan Christus en de Kerk gegeven woord niet na te komen» (Preek t.g.v. de zaligverklaring, 3 oktober 1998).
Het voorbeeld van een heilige
Op de kostschool in Zagreb vertoont Aloïs een sterke wil, ondanks zijn bescheiden en gereserveerd temperament. In 1917 wordt hij in het Oostenrijks-Hongaars leger gemobiliseerd. Weer thuis in eigen land in juni 1919 na een korte gevangenschap in Italië, maakt de jongeman een innerlijke crisis door. De immoraliteit die hij in het leger was tegengekomen had hem diepe afkeer ingeboezemd. Hij begint een studie landbouwwetenschap maar breekt die weldra af. Een plan om te trouwen loopt op niets uit. In 1924 publiceert een priester, die hij goed kent, in een tijdschrift een artikel over de H. Clemens-Maria Hofbauer en stuurt het hem toe met een lange brief. Geraakt door het voorbeeld van deze heilige, besluit de jongeman zijn leven aan God te wijden en gaat naar het Germanicum-seminarie te Rome. Een van zijn medeleerlingen zal over hem zeggen: «Hij brandde van liefde voor de Kerk en was geheel vervuld van trouw jegens de Heilige Vader».
De eerwaarde Stepinac behaalt een doctoraat in de wijsbegeerte vervolgens in de godgeleerdheid aan de Gregoriaanse Universiteit van Rome en ontvangt zijn priesterwijding op 26 oktober 1930. Weer terug in Kroatië, treft hij een land aan dat zwaar beproefd is en uitgebuit door Servië. Het liefst was hij priester op het platteland geworden, maar de aartsbisschop van Zagreb houdt hem in dienst als ceremoniaris en vervolgens als notaris van de aartsbisschoppelijke curie. Hij aanvaardt de functie met de opmerking: «Ik weet niet of ik hier al dan niet zal blijven. Het maakt me weinig uit; alle wegen in dienst van God leiden naar de hemel». Er worden hem belangrijke opdrachten toevertrouwd zoals het beslechten van conflicten die zich in sommige parochies hebben voorgedaan. Hij inspireert tot liefdewerken in de arme wijken van Zagreb en organiseert de distributie van soep onder het volk.
In 1934 wordt aartsbisschop Mgr. Bauer ernstig ziek en vraagt aan de Heilige Stoel om een coadjutor. Hij stelt daarbij Aloïs Stepinac voor, die daar, gezien zijn leeftijd (36 jaar) en zijn weinige ervaring in het priesterambt, tevergeefs tracht aan onderuit te komen: op 29 mei wordt hij tot coadjutor benoemd. Hij begeeft zich te voet naar het Maria heiligdom van Marija Bistrica, op 36 km van Zagreb, om zijn zware ambtsdienst aan Maria toe te vertrouwen. De Kroatische bisschoppen moeten in feite onafgebroken strijd voeren voor de erkenning van de rechten van de katholieke Kerk
(vrijheid van onderwijs, vrijheid van vereniging, gezag van de Kerk over de katholieke huwelijken, enz.).
Op 7 december 1937 sterft Mgr. Bauer en Mgr. Stepinac volgt hem op als aartsbisschop van Zagreb. De prelaat drukt zijn priesters op het hart het beste van henzelf aan hun innerlijk leven te wijden. Een van zijn bestuursdaden voor de oorlog is de publicatie van een open brief aan alle artsen gericht om de «witte pest» aan te klagen: de ontwikkeling van de anticonceptie en van de abortus. Daarnaast richt hij een katholiek dagblad op om tegen de ongodsdienstige pers ten strijde te trekken. De aartsbisschop heeft diepe achting voor het godsdienstige leven en is van oordeel dat de ontwikkeling ervan onontbeerlijk is. De kloosters moeten «vestingen van Christus» worden en het diocees beschermen met de spirituele wapenen van het gebed, de zelfverloochening en de zelfopoffering.
«De vrucht van een grenzeloos egoïsme»
Op 10 april 1941, na de invasie van Joegoslavië door de Duitse legers, roepen de Kroatische nationalisten (Ustachi's genaamd) een onafhankelijke staat in Zagreb uit. Naast positieve dingen (volledige vrijheid voor de katholieke Kerk, bescherming van de goede zeden, enz.), onteert het nieuwe bewind zich door discriminatie van burgers van het orthodoxe geloof, Joden en Zigeuners. Zonder volstrekt de Kroatische staat, die door de Heilige Stoel «de facto» is erkend, te veroordelen, neemt Mgr. Stepinac de grootste reserve in acht. Hij treedt op als de woordvoerder van alle onderdrukten en vervolgden, klaagt de knevelarijen van de Utaschi's aan en veroordeelt de rassentheorieën evenals de vervolgingen tegen de Joodse en Servische minderheden.
De Kroatische regering doet alles om de orthodoxen naar het katholieke geloof te doen overgaan. Mgr. Stepinac richt een vertrouwelijk schrijven aan zijn geestelijkheid: «Wanneer er personen van het joodse of orthodoxe geloof naar u toekomen die in levensgevaar verkeren en die om die reden zich tot het katholicisme willen bekeren, ontvangt1 u ze dan om hun leven te redden. Onderzoekt u bij hen geen enkele bijzondere kennis van het geloof want de orthodoxen zijn christenen zoals wij en het joodse geloof is de wortel van het christendom. De rol en de plicht van de christenen zijn voor alles het redden van de mensen. Wanneer deze tijd van waanzin en barbaarsheid ten einde is, kunnen degenen die uit overtuiging bekeerd zijn in onze Kerk blijven en de anderen keren, wanneer het gevaar eenmaal is geweken, terug naar hun eigen religie». De Kerk leert inderdaad dat de geloofsdaad vrij moet zijn: «Het is een van de belangrijkste hoofdstukken uit de katholieke leer dat de mens in het geloof vrij zijn antwoord moet geven aan God en dat bijgevolg niemand mag worden gedwongen om tegen zijn wil in het geloof te aanvaarden» (Vaticanum II, Dignitatis humanae, 10).
Tijdens de hele oorlog is de aartsbisschop één en al naastenliefde in zijn goede daden jegens de ongelukkigen, wie zij ook mogen zijn. Hij verspreidt met hele wagons tegelijk voedsel onder de vluchtelingen, zorgt in eigen persoon voor de wezen waarvan de ouders zijn geïnterneerd of in de illegaliteit gevlucht, en redt 6700 kinderen, de meesten van orthodoxe ouders, van de hongerdood.
De voorzitter van de Joodse gemeenschap in de V.S., Louis Breier, zal op 13 oktober 1946 over hem zeggen: «Deze grote persoonlijkheid van de Kerk is beschuldigd van collaboratie met de nazi's. Wij, Joden, ontkennen dit. Door zijn leven sedert 1934, weten wij dat hij altijd een ware vriend van de Joden is geweest die in die jaren de vervolgingen van Hitler en zijn aanhangers ondergingen. Aloïs Stepinac is een van die mannen die er weinig waren in Europa en die zich tegen de nazityrannie hebben gekeerd, juist op het moment dat dit het gevaarlijkste was... Dankzij hem is de wet op de «gele band om de arm» ingetrokken... Na Zijne Heiligheid Paus Pius XII, is aartsbisschop Stepinac de grootste verdediger van de vervolgde Joden in Europa geweest.»
Wanneer de klokken zwijgen
Op 17 mei 1945 wordt de aartsbisschop onverwacht in de gevangenis gezet. Op 3 juni eisen de Kroaten zijn vrijlating als voorwaarde voor iedere verdere discussie. Alle klokken zwijgen in Zagreb en de processie van het Heilig Hart wordt geannuleerd. Tito zwicht tegenover deze onverwachte verzetsbeweging en laat Mgr. Stepinac in vrijheid stellen. Op 24 juni, in een rondschrijven gericht aan alle priesters, herinnert de prelaat aan de heilige plicht van de ouders godsdienstige vorming te verlangen op de scholen. Hij spoort alle gelovigen ertoe aan meer te bidden in die zo moeilijke tijden en om in het bijzonder het rozenhoedje te bidden.
De dictatuur vestigt zich echter zonder rekening te houden met de plechtige verklaring van de federale regering van Joegoslavië volgens dewelke de vrijheid van geweten en van geloofsovertuiging, evenals het privé-eigendom, zouden worden gerespecteerd. In een pastorale brief van 20 september 1945 bestatigen de katholieke bisschoppen van Joegoslavië dat 243 priesters sedert het einde van de oorlog zijn gedood en dat er 258 zijn geïnterneerd of verdwenen. Vervolgens wijzen ze op de lamgelegde seminaries, de ravage die door de atheïstische propaganda onder de jeugd is aangericht en de onzedelijkheid die door de staat in de hand wordt gewerkt en veroordelen plechtig «de materialistische goddeloze geest die zich in ons land verspreidt».
In oktober 1945 wordt de auto van Mgr. Stepinac tijdens een pastoraal bezoek door communisten aangevallen en de ruiten met stenen ingegooid. Daags voor de aanslag had de militie de prelaat gedreigd met represaillemaatregelen, indien hij zijn bezoek doorgang zou doen vinden. «We sterven in elk geval maar één keer, merkt de aartsbisschop op; ze doen maar wat ze willen maar ik zal nooit ophouden met het prediken van de waarheid; ik vrees niemand, behalve God. Mijn plicht blijft dezelfde: zielen redden».
«Mijn geweten is zuiver en vredig»
Op 18 september 1946 om 5 uur in de ochtend dringt de militie het aartsbisschoppelijk paleis binnen en stoot door naar de kapel waar de prelaat in gebed is. Wanneer hij door de politiemensen wordt gemaand hen te volgen, antwoordt hij: «Als u dorst naar mijn bloed, hier ben ik». Op 30 september begint een proces dat Paus Pius XII als «tristissimo» (buitengewoon ellendig) kwalificeert. Mgr. Stepinac staat sterk in zijn schoenen dankzij zijn rechtschapenheid en zijn zuiver geweten en verslapt dan ook niet wanneer hij voor zijn rechters staat. Volmaakt kalm en zeker van de bescherming van de «voorspreekster van Kroatië, de trouwste aller moeders», de allerheiligste Maagd Maria, hoort hij op 11 oktober het onrechtvaardige vonnis aan dat tegen hem wordt uitgesproken. Het veroordeelt hem tot zestien jaar gevangenisstraf en dwangarbeid «voor misdaad tegen volk en staat». «De reden van de vervolging die hij ondergaat en van het schijnproces dat tegen hem is aangespannen, zal Paus Johannes Paulus II op 7 oktober 1998 zeggen, is zijn weigering in te gaan op de druk die het bewind op hem uitoefende in de hoop dat hij zich zou afscheiden van de Paus en de Apostolische Stoel en aan het hoofd zou gaan staan van een «nationale Kroatische Kerk». Hij verkoos trouw te blijven aan de Opvolger van Petrus. Dat is de reden waarom hij werd belasterd en daarna veroordeeld».
«Lijden en werken voor de Kerk»
Aan bezoekers die zijn ontmoedigd door de wandaden van het communisme, antwoordt hij: «We moeten niet wanhopen want zelfs als het communisme sporen nalaat in ons volk, als wij met de handen gebonden zijn aan deze perfide ideologie en als sommigen hebben gefaald, hebben we het toch beter dan de volken in het westen, die verzadigd zijn van materiële zaken, maar die stikken in de onzedelijkheid en het atheïsme. Godzijdank is mijn volk trouw gebleven aan God en aan de eerbied verschuldigd aan de Heilige Maagd».
«De geest zal overwinnen en niet de materie...»
De edelmoedigheid van de kardinaal jegens wie armer is dan hij zelf kent geen beperkingen: «Hij heeft slechts het hoogst noodzakelijke om zich te kleden, schrijft de pastoor van Krasic; hij geeft alles weg. Hij heeft zojuist nog twee paar schoenen aan de armen gegeven.» Nederig als hij is, betreurt Mgr. Stepinac alle publiciteit rondom zijn persoon. Wanneer hij op een dag verneemt dat een buitenlands blad een verklaring van de Paus heeft gepubliceerd: «De Kardinaal van Kroatië is de grootste prelaat van de katholieke Kerk», buigt hij het hoofd en mompelt: «God alleen is groot!»
Eind 1952 moet hij aan zijn been worden geopereerd en daarna openbaart zich een jaar later een ernstige bloedziekte die, naar het oordeel van de artsen, te wijten is aan de ondergane slechte behandelingen. Hij ontvangt de nodige medische verzorging maar hij weigert zich in het buitenland te laten behandelen, hetgeen eigenlijk nodig was; als goede herder wenst hij bij zijn kudde te blijven. De methodes van het communistische regime worden er echter niet zachtzinniger op. In november 1952 heeft Tito beslist de diplomatieke betrekkingen met het Vaticaan te verbreken en tegelijkertijd heeft hij de politie opdracht gegeven alle bezoeken aan Krasic te verhinderen. De bewakers van de prelaat (het zijn er niet minder dan dertig in 1954) honen en bespotten hem op alle mogelijke manieren. Het langdurige onderzoek met het oog op zijn zaligverklaring komt in 1994 tot de conclusie dat zijn dood het gevolg is van veertien jaar onrechtvaardige afzondering, voortdurende lichamelijke en morele pressie en allerlei leed. Hij wordt dan ook «aan de herinnering van zijn landgenoten toevertrouwd met overduidelijke onderscheidingstekenen van martelaarschap» (Johannes Paulus II, 3 oktober 1998).
Het kwade door het goede overwinnen
«Vergeven en zich met elkaar verzoenen, zal Paus Johannes Paulus II tijdens de zaligverklaring van Kardinaal Stepinac later zeggen, dat betekent het geheugen zuiveren van de haat, de wrok en het verlangen naar wraak; het betekent erkennen dat zelfs degene die ons kwaad heeft gedaan een broeder is; het betekent zich niet laten overwinnen door het kwade, maar het kwade overwinnen door het goede (Rom 12, 21)».
In 1958 worden de pijnen van de Kardinaal welhaast ondraaglijk maar het pijnlijkst voor hem is dat hij niet meer bij machte is de Mis op te dragen. Op 10 februari 1960 blaast hij in Krasic de laatste adem uit waarbij hij de volgende woorden uitspreekt: «Fiat voluntas tua!» (Dat Uw Wil geschiede!).
In te Domine speravi (Op U, Heer, heb ik mijn hoop gesteld). Dat was zijn lijfspreuk. In een van zijn preken bekende hij het geheim van zijn hoop: «Iemand zou me wel eens kunnen vragen: «En onze hoop, waar is die op gevestigd?» Mijn antwoord: op de trouw aan God, want God liegt niet. Op de alwetendheid van God aan Wie niets ontgaat. Op de almacht van God die altijd Meester van alles is». Op 7 oktober 1998, stelt Paus Johannes Paulus II vast dat die onoverwinnelijke hoop heeft gezegevierd: «Wij erkennen in de zaligverklaring van Kardinaal Stepinac de triomf van het Evangelie van Christus over de totalitaire ideologieën; de triomf van de rechten van God en het geweten over het geweld en de knevelarijen; de triomf van de vergiffenis en de verzoening over de haat en de wraak».
Vervuld van diepe erkentelijkheid jegens de Heilige Vader voor deze zaligverklaring, bedanken wij vooral de Heer dat hij in onze ogen een dergelijk licht heeft doen schitteren en ons de zalige Aloïs Stepinac als voorbeeld heeft geschonken. Wij bidden de Allerheiligste Maagd Maria en Sint-Jozef voor u, voor uw overledenen en voor al uw intenties.