|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
14 mei 2002 H. Matthias |
Pauline Jaricot wordt op 22 juli 1799 in Lyon geboren. Haar ouders, Antoine Jaricot en Jeanne Lattier zijn overtuigde christenen. Zes kinderen vormen reeds de kroon op dit gezin, wanneer Pauline ter wereld komt. Op tienjarige leeftijd gaat het kind naar het pensionaat. «Ik had het ongeluk, zal ze later erkennen, vriendschap te sluiten met een meisje dat noch de onbevangenheid, noch de eenvoud van haar leeftijd bezat, maar alles wist van de berekende kunstgrepen van de behaagzucht. Ze vertelde me van alle harten die ze meende te hebben «veroverd»». Terwijl ze aanvankelijk is geschrokken en verward, voelt Pauline weldra de behoefte ontstaan en groeien om ook te behagen en te worden bemind. Gelukkig wordt ze, wanneer de dag van de Eerste Communie naderbij komt, van haar twijfelachtig vriendinnetje gescheiden: «Jezus Christus zegeviert dan in mijn hart, schrijft ze, en toen was besloten dat ik Hem weldra zou ontvangen, dacht ik er alleen nog aan Hem een verblijfplaats te bereiden die Hem niet al te onwaardig zou zijn». Na een lang gewetensonderzoek doet ze een goede biecht en ontvangt vervolgens de H. Communie met een buitengewoon grote vreugde. Dezelfde dag wordt ze gesterkt met het sacrament van het Vormsel. Het wereldse lokt haar echter nog steeds. Ze stelt elegante kleding op prijs en luistert met genoegen naar vlijerijen. Op een dag valt Pauline van een trapje; dat heeft een vreemde ziekte ten gevolge: ze loopt als iemand die dronken is, ziet er verwilderd uit en verliest volledig haar spraakvermogen. Haar moeder die dag en nacht bij haar waakt wordt zelf ernstig ziek en sterft vervolgens, ver van Pauline, op 26 november 1814, met offergave van haar leven aan God voor haar dochter.
Deze dood wordt voor haar tamelijk lang verzwegen opdat zij weer beter zou worden. Wanneer ze weer aan de beterhand is, hervindt Pauline haar verlangen om te behagen: temidden van de meisjes van haar milieu is ze zichtbaar het elegantst. Toch is ze niet gelukkig: «Mijn hart gevoelde een hevige dorst die niets kon lessen omdat mijn arme hart, dat nog altijd de slaaf van een schepsel was, slechts een oneindige leegte aantrof in een vergankelijke genegenheid en een ongehoorde gekweldheid in de weerstand tegen de roep van God».
De illusie van de ijdelheid
Wanneer haar ziel eenmaal is gezuiverd, hoort Pauline duidelijk de roepstem van een volmaakter leven. Vol overgave wijdt ze haar dagen aan gebed en penitentie, bezoekt de armen en de zieken van wie ze de afstotendste zweren verbindt met grote fijngevoeligheid. Voor werkloze meisjes zet ze een werkplaats op voor de vervaardiging van kunstbloemen. In de kerstnacht gaat Pauline in de kapel van Fourvière voor het altaar van de Zwarte Maagd zitten en biedt God haar leven aan met de gelofte van eeuwige maagdelijkheid. Nu ze talloze hemelse genaden ontvangt en een hoog niveau van contemplatie en van intimiteit met God bereikt, hoort ze de roep van God om zich dienstbaar te maken voor de naasten. In het contact met Christus via de Heilige Eucharistie wordt haar een diep inzicht in het mysterie van de Verlosser geschonken. Dat wenst ze door te geven aan de andere zielen. Er vormt zich inderdaad om haar persoon een groep vrome meisjes, arbeidsters of huispersoneel die haar verlangen delen eerherstel te bieden aan het onbekende en verachte Hart van Jezus.
De Verbreiding van het Geloof
Ondanks heel wat verzet en onbegrip breidt het werk van de Geloofsverbreiding zich bliksemsnel uit in Frankrijk en vervolgens in de hele wereld en verleent op die manier een aanzienlijke steun aan de Missions. Er komt een Raad van Beheer tot stand. Een reden voor Pauline om zich terug te trekken: «Ik liet aan wie maar wilde de eer deze goddelijke stichting die door de hemel was geïnspireerd te beheren».In haar gebed zegt ze dank aan God: «Gij hebt uw blik laten vallen op het allerkleinste op deze aarde om er het werktuig van uw Voorzienigheid van te maken en om uw aanbiddellijke Naam te verheerlijken opdat geen vlees zich voor U zou kunnen verheerlijken».
De intense ijver van Pauline ten gunste van de Missions is regelrecht evangelisch geïnspireerd. Alvorens ten Hemel op te stijgen, heeft de Heer Jezus zijn discipelen uitgezonden met de woorden: Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en gedoopt is, zal gered worden (Mc 16, 15-16; cf. Mt 28, 18-20). Deze zendingsopdracht openbaart ons de goedheid van God die wil dat de mensen de waarheid leren kennen en worden gered (cf. Tm 2, 4). « Het heil is inderdaad gelegen in de waarheid. Zij die aan de beweging van de Geest gehoor geven, bevinden zich reeds op de weg van het heil, maar de Kerk, waaraan deze waarheid is toevertrouwd, moet aan hun verlangen tegemoet komen om hun die te brengen. Omdat zij in een universeel heilsplan gelooft, moet zij missionair zijn». (Verklaring Dominus Jesus, 22, Congregatie voor de Geloofsleer, 6 augustus 2000).
Waarom een Missie?
Tussen 1822 en 1826 is Pauline, door ziekte en door behoefte aan een grotere intimiteit met de Heer, gedwongen zich in de stilte terug te trekken. De goddelijke heldere ingevingen die zij dan krijgt zetten haar er opnieuw toe aan in actie te komen. Ze wil graag de devotie verbreiden tot de heilige Rozenkrans waaraan ze zo is gehecht. Wanneer ze vaststelt dat maar weinig mensen tijd genoeg hebben om hem in zijn geheel te bidden, krijgt ze de ingeving hem onder vijftien mensen te verdelen die slechts een tientje per dag zouden hoeven te bidden onder het overdenken van een van de vijf mysteriën. «Ik had de indruk dat het uur was gekomen, zo zal ze later schrijven, het plan dat reeds lang bestond, uit te voeren: een manier die voor iedereen toegankelijk moest zijn en die het mogelijk moest maken zich met het gebed te verenigen en die niemand, dankzij de unieke en kortstondige beoefening ervan, zou afschrikken. Deze manier zou het gebruik dagelijks te mediteren over de mysteriën van leven en dood van Jezus Christus, al was het maar enige minuten, voor veel gelovigen vergemakkelijken». Aldus werd in 1826 «de Levende Rozenkrans» opgericht. Met de hulp van een jezuïet voegt Pauline aan dit Werk de distributie van religieuze artikelen en goede boeken ter opwekking en behoud van het geloof toe. Door het gebed en de verbreiding van de goede leer, zal de Levende Rozenkrans bijdragen aan talloze bekeringen.
Noden waarnemen
Reeds lang heeft Pauline onder de arbeiders de noden waargenomen die het gevolg zijn van de industriële revolutie. De situatie van de arbeiders in de zijde-industrie in Lyon is bijzonder tragisch: sommigen zijn met hun gezinnen in krappe logementen gepropt in de kost bij de chef van de werkplaats waar ze in dienst zijn en verdienen een bespottelijk salaris voor zestien uur werk per dag. Pauline schrijft: «De ellende verzwakt langzaam maar zeker de moed en de deugdzaamheid van de arbeider. Rijke mensen hebben, temidden van hun overvloed en zekerheid er geen vermoeden van, wat vaders of moeders voelen als hun kinderen brood vragen wanneer er geen werk is, of wanneer ziekte het werken onmogelijk maakt... Brood!... Ja, maar daar moet voor gebedeld worden en niet iedereen bezit de kracht zover te komen... Ik denk met zekerheid te kunnen stellen dat we de arbeider eerst zijn menselijke waardigheid terug moeten geven door hem los te rukken uit de slavernij van onafgebroken werken; zijn waardigheid van vader, door hem te helpen de tedere bekoorlijkheden van het gezin terug te vinden; zijn waardigheid van christen door hem samen met de vreugden van het huisgezin de troost en hoop van de godsdienst te verschaffen». Na een lang gebed besluit Pauline haar vermogen te gebruiken voor het oprichten van een nijverheidscentrum waar werk, dat met behoedzaamheid wordt georganiseerd en rechtvaardig beloond, het voor Jezus mogelijk zal maken over de harten te regeren. Een gunstige gelegenheid die zich voordoet grijpt ze aan om de grondslag te leggen van een onderneming die voor haar een ware kruisweg zal worden, van 1841 tot aan haar dood, dat wil zeggen twintig jaar lang.
Voor het opstarten van de fabriek vertrouwt Pauline aan mensen die haar zijn aanbevolen 700 000 goudfrancs toe. In het begin schijnt de onderneming bevredigend te functioneren: de aangeboden verslagen zijn optimistisch. Maar de zakenlieden in wie ze haar vertrouwen had gesteld ontvreemden kapitaal ten eigen bate. Ze schrijft: «Ik was zoals de man die uit Jeruzalem naar Jericho afdaalde, in de handen van dieven gevallen». Pauline verliest haar vermogen en geraakt diep in de schulden, op de hielen gezeten door de schuldeisers. In deze dramatische situatie geldt haar bezorgdheid op de eerste plaats de talrijke armen die haar kleine sommen geld hebben geleend voor de fabriek; ze wil dat geld beslist teruggeven om te voorkomen dat de mensen in de ellende geraken en, met dat doel voor ogen, besluit ze te gaan bedelen. Maar deze affaire heeft haar wel haar reputatie gekost. De leiding van het Werk van Geloofsverspreiding dat ze zelf heeft opgericht spreekt zich na haar vraag om hulp als volgt uit: «Gezien het feit dat we haar niet kunnen erkennen in de hoedanigheid van stichteres waarop ze aanspraak maakt, wil de Raad geen financiële steun verlenen». «Meer dan anderen, zal Paus Paulus VI zeggen, zou Pauline worden geconfronteerd met een last aan protesten, echecs, vernederingen en verlatenheden, die ze aanvaardt en in liefde voorbijstreeft om aldus aan haar Werk het merkteken van het kruis en de daaraan verbonden geheimenisvolle vruchtbaarheid te verlenen». Inderdaad gaan alle deuren dicht voor haar die er zoveel voor anderen heeft geopend en, bij ieder nieuw te verduren leed herhaalt ze: «Mijn God, vergeef het hun en overlaad hen met zegeningen zoveel als ze mij overstelpen met smart». De heilige Pastoor van Ars zal op een dag van zijn spreekgestoelte uitroepen: «Broeders, ik ken iemand die goed kruisen weet te aanvaarden, zelfs de zwaarste kruisen, en die ze met grote liefde draagt. Die persoon, broeders, is mejuffrouw Jaricot, uit Lyon!».
Het ware geluk
Na haar 35 jaar met rust te hebben gelaten verergert de hartaandoening van Pauline. De dienares Gods kwijnt maanden achtereen en ontvangt opnieuw het Heilig Oliesel op de avond van de eerste zondag van de Advent 1861. 9 Januari daaropvolgend, lang voor het ochtendgloren, hoort men haar mompelen: «Zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven... Maria! Maria! Ja, ja, fiat!» en tenslotte: «Moeder Maria, ik ben geheel de Uwe...!». Het zijn haar laatste woorden. Om vijf uur in de ochtend blaast Pauline met een glimlach op de lippen haar laatste adem uit en treedt, heel jong, heel mooi en stralend het ware leven, het Eeuwige Leven binnen. Op 25 februari 1963 heeft de zalige Paus Johannes XXIII haar deugden officieel als heldhaftig erkend hetgeen haar de titel van Eerbiedwaardige verleent. Zes jaar voor haar dood had Pauline een geestelijk testament opgesteld waarin men kan lezen: «Mijn enige schat is het Kruis! Door me aan U over te geven, Heer, werk ik aan mijn ware geluk; ik neem bezit van mijn enige ware goed. Wat doet het er dus toe, o allerliefste en allerdierbaarste wil van mijn God, dat U de aardse goederen, reputatie, eer en gezondheid van mij afnam, dat U mij deed afdalen via de vernedering tot in de diepste put en afgrond... Ik aanvaard uw kelk. Ik erken dat ik hem volkomen onwaardig ben maar, al weer van U, verwacht ik steun, omvorming, vereniging en volvoering van het offer voor uw meerdere glorie en het heil van mijn broeders».
Van 17 tot 19 september 1999, hebben in Lyon en in Parijs vieringen plaats gevonden ter ere van de tweehonderdste geboortedag van Pauline Jaricot. Bij die gelegenheid heeft Paus Johannes Paulus II aan de aartsbisschop van Lyon een brief gericht waarin hij lof brengt aan Pauline Jaricot: «Door haar geloof, haar vertrouwen, haar zielskracht, haar liefde en geduldige aanvaarding van alle kruisen, liet Pauline zich zien als ware leerlinge van Christus... Door speciaal aandacht te besteden aan deze vrouw die zich reeds zo vroeg onderscheidde door een ongehoorde ondernemingslust, moet de liefde tot de eucharistie, het gebedsleven en de missionaire activiteit van de gehele Kerk wier uiteindelijke doel is zich met de Verlosser te verenigen, Hem bekend te maken en alle mensen naar Hem toe te trekken, wel bijzonder worden gestimuleerd... Door bij Pauline in de leer te gaan, moet de Kerk zich aangemoedigd voelen om haar geloof dat zich openstelt voor de liefde tot de naasten te versterken en om haar missionaire traditie voort te zetten, in een grote verscheidenheid aan vormen».
Moge de heilige Jozef, Beschermheer van de Kerk, voor ons de genade verkrijgen dat wij de voorbeelden van de eerbiedwaardige Pauline navolgen en ons onvermoeibaar inzetten voor het Werk ten gunste van het heil der zielen.