|
[Cette lettre en français] [Esta carta en español] [Aquesta carta en català] [Questa lettera in italiano] |
14 februari 2001 Heiligen Cyrillus en Methodius-Patroons van Europa |
Takashi Nagaï is in 1908 in Isumo, dichtbij Hiroshima, in een gezin met vijf kinderen dat het shintoïsme aanhing, geboren. In 1928 begint hij aan een studie medicijnen in Nagasaki. «Vanaf de eerste dag van de middelbare school was ik gevangene van het materialisme. Nauwelijks op de universiteit beland, zal hij later schrijven, moest ik al lijken opensnijden... De prachtige structuur in het geheel van het lichaam, de minutieuse organisatie van de kleinste onderdelen ervan, dat alles wekte in mij een en al bewondering. Maar hetgeen ik aldus onder handen had, was nooit enkel en alleen materie. De ziel? een spook dat was uitgevonden door figuren die eenvoudige lieden wilden bedriegen».
De laatste blik van een moeder
intuïtie die de smaak van de waarheid bezat, zo kwam het allemaal in me op».
Takashi begint dan de «Pensées» van Pascal, een XVIIe eeuwse Franse schrijver, dichter en geleerde te lezen. «De ziel, de eeuwigheid... God. Onze grote voorganger, de natuurkundige Pascal, had die dingen dus in alle ernst aanvaard! zei hij bij zichzelf. Die uitnemende wijsgeer geloofde er echt in! Wat moest dat katholiek geloof wel niet zijn dat de geleerde Pascal het kon aanvaarden zonder in tegenspraak te komen met zijn wetenschap? «Pascal legt uit dat wij God ontmoeten door het geloof en in het gebed. Zelfs wanneer u nog niet kunt geloven, zegt hij, veronachtzaamt het gebed niet en ook het bijwonen van de mis niet. Ik ben altijd bereid een hypothese in het laboratorium op haar juistheid te controleren, denkt Nagaï, waarom het gebed waar Pascal zo op aandringt niet eens proberen? Hij besluit een katholiek gezin te zoeken dat hem tijdens zijn studie in huis neemt. Dat zal hem de gelegenheid verschaffen het katholicisme en het christelijk gebed te leren kennen.
Hij wordt in het gezin Moriyama ontvangen. Meneer Moriyama, veehandelaar, stamt uit een van die oude christelijke geslachten die, dwars door 250 jaar van vervolgingen het geloof dat door de heilige Franciscus Xaverius naar Japan was gebracht, hebben weten te behouden. De zuiverheid van dat christelijke geloof verbaast de jonge Nagaï: nederige boeren leren hem door hun voorbeeld hetgeen Pascal, de grote geleerde, had geloofd!
In maart 1932 wordt hij ten gevolge van een ernstige oorontsteking doof aan het rechteroor en schopt daardoor zijn eigen toekomstplannen in de war: daar hij zich niet meer van de stethoscoop kan bedienen, moet hij de gewone geneeskunde opgeven. Hij richt zijn studie dan op de radiologische geneeskunde die in Japan in de kinderschoenen staat. Hij geeft zich rekenschap van de grandioze mogelijkheden die deze wetenschap de artsen heeft te bieden voor het opsporen van ziekten.
De heer en mevrouw Moriyama hebben een dochter, Midori, onderwijzeres in een andere stad. Alle drie bidden ze voor de bekering van Takashi, want ze denken dat God hem misschien met die bedoeling naar hen heeft gezonden. Op 25 december 1932 is Midori bij haar ouders voor het Kerstfeest. «Dokter, vraagt de heer Moriyami aan Takashi, waarom gaat u niet met ons mee naar de nachtmis? Maar ik ben geen christen! Dat is van geen belang, de herders en de koningen die naar de stal kwamen waren dat ook niet. Echter, toen ze het kind zagen, geloofden ze. U zult nooit kunnen geloven, als u niet komt bidden in de kerk». Enige tellen later is Nagaï verbaasd zichzelf te horen antwoorden: «Ja, ik ga graag vanavond met jullie mee». Vijfduizend christenen vullen de kathedraal en zingen allemaal hetzelfde Credo in het Latijn. Nagaï is diep onder de indruk en wordt erdoor gestimuleerd verder na te denken over het katholiek geloof, zonder zich echter te laten overtuigen.
De kleine catechismus van Midori
Het jaar daarop wordt Takashi gemobiliseerd bij het Japanse leger en hij vertrekt ten strijde tegen de Chinezen in Mantsjoerije. In een pakje dat Midori hem toestuurt zit een catechismus die hij met belangstelling leest. Na verloop van een jaar komt hij naar zijn land terug, bijna bijna wanhopig omdat hij zich bewust is geworden van de ongeordendheden in zijn leven en de herinnering aan de afschuwelijke oorlogstaferelen. Hij begeeft zich naar de kathedraal van Nagasaki en ontmoet er een Japanse priester die zich langdurig met hem onderhoudt. Na weer moed te hebben verzameld, hervat Takashi zijn radiologische werkzaamheden en begint aan de studie van de bijbel, de liturgie, het gebed van de katholieken. Maar de morele eisen die het Evangelie stelt en de noodzaak zijn banden met het shintoïsme waarmee hij aan zijn familie is gehecht op te geven, staan een bekering nog altijd in de weg. Op een dag van één en al twijfel grijpt hij weer eens naar de «Pensées» van Pascal en stuit op een zin die zijn aandacht trekt: «Er is genoeg licht voor hen die slechts verlangen te zien en genoeg duisternis voor hen die tot het tegenovergestelde zijn geneigd». Plotseling wordt hem alles duidelijk. Hij neemt zijn besluit en vraagt het doopsel aan dat hij ontvangt in juni 1934. Hij kiest de naam Paulus uit, ter nagedachtenis aan de heilige Paulus Miki, Japans martelaar die in 1597 in Nagasaki is gekruisigd.
Twee maanden later treedt hij in het huwelijk met Midori. Hij heeft haar tevoren wel op de grote gevaren gewezen waaraan zijn beroep hem blootstelt. De radiologen hadden destijds inderdaad niet voldoende middelen om zich te beschermen tegen de röntgenstralen. Midori heeft het gevaar voor het leven van Takashi begrepen, maar zij deelt zijn zienswijzen alsook zijn ideaal van «pionier» die mensenlevens wil redden. Nagaï wordt meer dan alleen arts, hij wordt een apostel van de naastenliefde. «De taak van de arts, schrijft hij, is met zijn patiënten mee te lijden en zich met hen te verheugen, altijd weer nieuwe mogelijkheden zoeken hun lijden te verminderen alsof het zijn eigen lijden betrof. Hun pijnen moeten zijn medeleven wekken. Het is immers zo dat niet de arts uiteindelijk de zieke geneest maar Gods welbehagen. Wanneer men dat eenmaal heeft begrepen ligt het gebed vanzelfsprekend in het verlengde van de geneeskundige diagnose».
Wanneer hij opnieuw wordt gemobiliseerd van juni 1937 tot maart 1940, neemt hij als arts deel aan de Chinees-Japanse oorlog. Zijn toegewijdheid jegens allen, Japanse of Chinese militairen, vrouwen, kinderen en oude mensen die meedogenloos in de afschuwelijkste slachtpartijen werden meegesleept, nam heroïsche vormen aan. Bij zijn terugkeer in Japan neemt de vraag naar röntgenfoto's alleen maar toe. Het duurt niet lang of Takashi bemerkt op zijn handen de eerste verontrustende sporen; bovendien is hij vaak uitgeput. In zijn dagboek noteert hij dat hij soms, wanneer hij zich volledig uitgeblust voelt, hij zijn deur dicht doet en voor het beeld van Maria in zijn kantoor gaat zitten. Hij bidt de rozenkrans en geleidelijk aan hervindt hij zijn innerlijke rust.
Drie levensjaren
patiënt. Hier is de patiënt, antwoordt Nagaï terwijl hij op zijn buik wijst. En de arts? Daar, en hij wijst op zijn ogen». Bij het zien van de röntgenfoto, houdt Nagaï de adem in: op het linker gedeelte komt een grote zwart vlek voor: overmatige vergroting van de milt! Zijn diagnose is leukemie. «Heer, ik ben slechts een nutteloze dienaar, mompelt hij. Bescherm Midori en onze twee kinderen. Dat mij geschiede naar uw wil». Dokter Kageura, hoofd van de afdeling interne geneeskunde, bevestigt zijn analyse: «Chronische leukemie. Levensduur: drie jaar». Hij heeft zijn leven gebruikt om talloze zieken, die niemand anders dan hij had kunnen doorlichten, te redden.
Eenmaal thuis gekomen, vertelt hij alles aan Midori. Deze knielt neer voor het kruisbeeld dat haar familie tijdens de 250 jaren van vervolgingen had bewaard en bidt langdurig, krampachtig snikkend, tot de rust weerkeert in haar ziel. Nagaï bidt ook; hij wordt overmand door wroeging wanneer hij bedenkt dat hij zich altijd met gebogen hoofd in zijn werk heeft gestort zonder voldoende aan zijn vrouw te denken. Maar Midori laat zien dat ze tegen de situatie is opgewassen. De volgende dag gaat een nieuwe man weer op weg naar zijn werk: de volledige aanvaarding van de tragedie door Midori en haar weigering te horen spreken over «veronachtzaming» hebben hem vervuld van trots.
9 augustus 1945, elf uur en twee minuten. Een verblindende lichtflits. In Urakami, de noordelijke wijk van Nagasaki, is zojuist een atoombom ontploft. In de oorlog tegen Japan hebben de leiders van Amerika hun toevlucht genomen tot een nieuw afschrikwekkend wapen: de A-bom. Een eerste is op Hiroshima neergelaten, een tweede verwoest Nagasaki: temperatuur: 9000oC, 72 000 doden, 10 000 gewonden. Op de faculteit geneeskunde die op 700 meter van het centrum van de ontploffing ligt, wordt Nagaï die radiografische films staat te klasseren op de grond geworpen, op zijn zij in de glasscherven gedrukt. Uit zijn rechterslaap gutst het bloed... voorwerpen vliegen als dode bladeren in de herfst door de ruimte. Weldra een onafgebroken stroom gewonden: bloederige schimmen, de kleren van het lijf gescheurd, de haren verbrand, hollen naar de poort van het ziekenhuis... Een vizioen van de hel.
«Haar rozenkrans!»
Hij buigt het hoofd: «Mijn God, ik dank u haar te hebben vergund al biddende te sterven. Maria, moeder van smarten, dank aan u dat u bij haar bent geweest in het uur van haar dood... Jezus, Gij hebt het zware kruis gedragen tot Gij eraan werd vastgenageld. Nu komt Gij een licht van vrede laten schijnen op het mysterie van het lijden en van de dood, die van Midori en de mijne... Vreemde lotsbestemming: ik had zo gedacht dat Midori mij naar het graf zou dragen.. Nu rusten haar armzalige resten in mijn armen... Het lijkt of zijn stem mompelt: vergeef, vergeef». De vergeving van Nagaï zal volledig zijn. Hij zal met liefde de christenen, ontmoedigd door het verlies van hun familie, aanmoedigen de A-bom te beschouwen als deel uitmakend van Gods voorzienigheid, die altijd het goede haalt uit het kwade.
Op 15 augustus 1945 zendt de radio 's middags een boodschap van de Keizer uit waarin deze de capitulatie van Japan bekend maakt. Begin september is Nagaï stervende. De straling van de A-bom had zijn kwaal verergerd. Hij ontvangt de laatste sacramenten en zegt: «Ik sterf tevreden», en raakt vervolgens half in coma. Men brengt hem water uit de grot van Lourdes die daar niet ver vandaan is gebouwd door de eerwaarde Maximiliaan Kolbe. «Ik hoorde, zo schrijft hij, een stem die me zei aan Maximiliaan Kolbe te vragen voor mij te bidden. Dat heb ik gedaan. Toen heb ik me tot Christus gericht en gezegd: «Heer, aan Uw heilige handen geef ik me over»». De volgende ochtend is Takashi buiten levensgevaar en kent hij aan de eerwaarde Kolbe (nu heilig verklaard) de verdienste toe dat zijn ziekte hem nog zes jaar uitstel heeft gegeven.
«Ik wil er het eerst wonen!»
Op 23 november 1945 wordt Nagaï uitgenodigd het woord te voeren tijdens de Requiemmis die wordt opgedragen naast de puinhopen van de kathedraal van Urakami. De holocaust van Christus op de Calvarieberg werpt zijn licht op en verleent betekenis aan de «holocaust» van Nagasaki: «Op de ochtend van 9 augustus, zegt Takashi, ontplofte er een atoombom boven onze stad. In een oogwenk werden er 8000 christenen tot God geroepen... 's Avonds om twaalf uur vatte onze kathedraal plotseling vlam en verging tot as. Op datzelfde moment maakte zijne Majesteit de Keizer in het Keizerlijk Paleis zijn beslissing bekend... Op 15 augustus werd de keizerlijke verordening die een einde maakte aan de strijd officieel uitgevaardigd en ontwaarde de hele wereld het licht van de vrede. 15 Augustus is ook het hoogfeest van Maria Tenhemelopneming. Niet voor niets was de kathedraal van Urakami aan haar toegewijd. Bestaat er geen diep verband tussen de vernietiging van deze christelijke stad en het einde van de oorlog? Was Nagasaki niet het uitgekozen slachtoffer, het smetteloze lam, het brandoffer dat naar de slachtbank wordt geleid om er geofferd te worden, ter dood gebracht voor de zonden van alle volken tijdens de tweede wereldoorlog?... Laten we dankbaar zijn dat Nagasaki is uitgekozen voor deze holocaust! Laten we dankbaar zijn, want door dit offer is de vrede teruggekeerd in de wereld en de godsdienstvrijheid in Japan».
In de lente van 1947, is Takashi vanwege zijn ziekte gedwongen het bed te houden in zijn hut. Hij moet afzien van zijn taken als professor en heeft derhalve geen inkomsten. «Mijn hoofd werkt nog, zegt hij bij zichzelf. De ogen, de oren, de handen en de vingers zijn nog goed». En hij begint te schrijven. Voor zijn kinderen die nog heel jong zijn, Makato en Kayano, stelt hij een bundel van goede raadgevingen samen: «Lieve kinderen, bemint jullie naasten zoals jezelf. Deze woorden laat ik jullie na. Daarmee begin ik dit geschrift en wellicht eindig ik er ook mee en zal ik mezelf er ook mee samenvatten». Deze boodschap, zijn voorbeeld alleen al, was voldoende om in hun harten te worden gegrift. Was het hele bestaan van hun vader iets anders geweest dan een heldhaftig dienstbetoon aan de naaste, een dienstbetoon dat hem nu naar de dood leidde? Aan dat dienstbetoon wil Nagaï zelfs zijn laatste uren nog wijden.
Op de rug gelegen, schrijft hij met een tekenplankje, als van scholieren, in de hand. Notities zoals: «Bij mijn ontwaken vannacht om 1 uur was de koorts gezakt. Na het kopje koffie uit de thermosfles heb ik tot zeven uur vanochtend kunnen schrijven, het werk is goed opgeschoten!» Weldra zal hij nog slechts 's nachts kunnen schrijven want vanaf het ochtendgloren dienen de bezoekers zich aan, maar hij vertoont geen spoor van ongeduldigheid: «Ik vind het vervelend, schrijft hij, maar aangezien zij zo vriendelijk zijn geweest hier naartoe te komen, moet ik dan niet proberen een beetje vreugde in hun harten te brengen en met hen praten over de hoop van ons, katholieken? Ik kan ze niet wegsturen».
Onder die moeiljjke omstandigheden schrijft en publiceert hij vijftien delen in vier jaar tijd. Welk doel heeft hij daarbij voor ogen? Allereerst een getrouw verslag geven van de atoomontploffing via zijn uitzonderlijke ervaring en zijn persoonlijke competentie, vervolgens wil hij meewerken aan het vestigen van de vrede. Vooral in de overtuiging dat een duurzame vrede slechts kan zijn gefundeerd op de geest van liefde die uit de katholieke leer straalt, ziet hij het als zijn roeping de christelijke boodschap uit te dragen.
Een enkele garantie
In maart 1951 is de gezondheidstoestand van de arts alarmerend, zonder dat dit echter zijn gebruikelijke goede stemming ondermijnt. In april schrijft hij zijn laatste boek. Hij heeft het nauwelijks af of hij krijgt een hersenbloeding. Hij wordt naar het ziekenhuis vervoerd waar hij het bewustzijn verliest. Weer bij kennis gekomen, spreekt hij met luide stem: «Jezus, Maria, Jozef», waarna hij veel zwakker vervolgt: «Ik beveel mijn ziel in uw handen». Diep ontroerd geeft de verpleegster het grote kruisbeeld van de familie aan Makato, zijn zoon, opdat hij het zijn vader zou overhandigen. Deze grijpt het vast en roept met verbazingwekkend luide stem uit: «Bid alsjeblieft, bid...»; daarop is het afgelopen... in werkelijkheid begint alles in God en Nagaï vindt «Midori aan zijn zijde» terug, zoals hij het zes jaar tevoren had gewenst. Het is 1 mei, begin van de maand van Maria.
Tijdens de uitvaart in de kathedraal van Urakami leest de burgemeester van Nagasaki plechtig de 300 betuigingen van deelneming voor, te beginnen met die van de Eerste Minister. Na de plechtigheid begeeft de menigte zich op weg naar het kerkhof, op anderhalve kilometer afstand in het zuiden van de stad; het begin van de stoet komt daar aan wanneer het grootste deel de kathedraal nog niet uit is. Takashi Nagaï wordt naast Midori begraven. Voor haar grafsteen had hij het volgende opschrift gekozen: Ik ben de dienstmaagd des Heren. Mij geschiede naar Uw woord (Lc 1, 38) en voor de zijne: Wij zijn maar slaven; we hebben gedaan wat we moesten doen (Lc 17, 10). Zijn invloed verbreidt zich dankzij zijn boeken (sinds 1948 worden ze overal in Japan gelezen) die een opmerkelijke bijdrage hebben geleverd aan de maatschappelijke opvoeding van zijn medeburgers en aan de evangelisatie van zijn land.
Laten we aan de Allerheiligste Maagd Maria en aan Sint-Jozef voor ons en voor allen die ons lief zijn vragen om een ware bekering, een liefde jegens de naaste die reikt tot de hoogste offergave en een zalige dood die ons binnenvoert in het eeuwig geluk in de Hemel.