|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
13 september 2001 H. Johannes Chrysostomos, Bisschop en Kerkleraar |
De Kerk, trouw aan de waarheid inzake God en de mens wijst het atheïsme af, want het is in tegenspraak met de rede en ieders ervaring. Zij leert dat wanneer de steun van het geloof in God en de hoop op een eeuwig leven ontbreken, de menselijke waardigheid ernstig in het gedrang komt; het raadsel van leven en dood, van zonde en lijden blijft onopgelost: zodoende vervallen de mensen al te vaak tot wanhoop. De Kerk weet dat haar boodschap in overeenstemming is met de waarheid en met wat diep in ieder mensenhart leeft en dat die boodschap hoop geeft aan hen die niet meer durven geloven in de grootheid van hun bestemming. Buiten die boodschap is er niets wat het hart van de mensen vermag gelukkig te maken: «Gij hebt ons voor U gemaakt, Heer, en ons hart zal geen verpozing kennen voor het zijn rust in U heeft gevonden» (Sint-Augustinus).
Discrete maar vitale aanwezigheid
De wereld en de mens bevestigen inderdaad door hun vergankelijke aard en hun beperkingen dat noch hun eerste beginsel, noch hun uiteindelijk doel in henzelf is vervat. Er bestaat dus noodzakelijkerwijs een werkelijkheid die de eerste oorzaak en het uiteindelijk doel is van alles, het Wezen zonder oorsprong en zonder doel dat God wordt genoemd. Maar de huidige mens wordt eerder geraakt door de getuigenissen uit het leven zelf dan door leerstellige uiteenzettingen. Vandaar dat de levende voorbeelden en met name die van de contemplatieven soms een doeltreffender middel tegen het atheïsme zijn. Het is dus van belang dat wij leren «het charisma en de specifieke rol van de contemplatieven, hun discrete, maar vitale aanwezigheid, hun stille getuigenis dat ons oproept tot gebed en verwijst naar de waarheid van het bestaan van God te erkennen» (Instr. Verbi sponsa; Congregatie voor het Godgewijde Leven, l3 mei 1999, n. 8).
Op 10 mei 1998 heeft Paus Johannes Paulus II de in 1974 overleden karmelietes Moeder Maravillas de Jesús, die «leefde met de bezieling van een heldhaftig geloof, als antwoord op een roeping tot een hard leven, waarbij ze God in het middelpunt van haar bestaan had geplaatst, zalig verklaard. Haar leven en haar dood zijn een welsprekende boodschap van hoop voor de wereld die zo'n grote behoefte heeft aan waarden en die zo vaak door hedonisme, gemakzucht en een leven zonder God wordt bekoord» (Preek bij de zaligverklaring).
Maravillas wordt geboren op 4 november 1891 te Madrid. Haar moeder, die opviel door haar naastenliefde, haar behoedzaamheid en haar levendige intelligentie, heeft veel devotie voor Onze-Lieve-Vrouw «de las Maravillas» (van de Wonderen), Patrones van Cehegín (Zuid-Spanje), waaruit haar familie afkomstig is. Haar vader, markies van Pidal, is Spaans ambassadeur bij de Heilige Stoel. Als overtuigd christen en door en door nederig van aard, stelt hij de hoogstaande morele en intellectuele kwaliteiten waarmee God hem heeft begiftigd ten dienste van de godsdienst.
Maravillas hoort graag de heiligenverhalen die haar grootmoeder van moeders kant haar vertelt. Reeds op vijfjarige leeftijd besluit Maravillas, in navolging van de heilige Agnes die zich volledig aan Christus had gewijd middels de gelofte van kuisheid, hetzelfde te doen. Deze «gelofte» van maagdelijkheid is de vrucht van een bijzondere genade van God. In 1939 zal Moeder Maravillas aan haar biechtvader schrijven: «De genade van de roeping heb ik ontvangen op hetzelfde moment als het vermogen mijn verstand te gebruiken en Gods roep heb ik zo duidelijk waargenomen dat ik toen even vastbesloten was non te worden als nu; ik heb mijn leven lang deze niet de geringste twijfel gekend».
Het kind is echter niet volmaakt en neemt met genoegen complimenten in ontvangst. «Op een dag, zo vertelt ze, bevond ik me in gezelschap van enkele personen wier oordeel , waarvan ik wist dat het voor mij altijd voordelig uitviel, zeer op prijs stelde; als ik ze verliet vermeide ik me in deze gedachten en dan hoorde ik diep in mezelf duidelijk een stem die zei: «En ik, telde ik niet mee». Die woorden (van Jezus) maakten zo'n indruk op mijn ziel dat van toen af aan al die ijdele verlangens veranderden in dat ene, maar zeer hevige verlangen veracht te worden, dat me sindsdien niet meer heeft losgelaten». We moeten Maravillas echter niet aanzien voor een melancholiek meisje; ze sprankelt in tegendeel van vreugde, houdt van levendige en zelfs gewelddadige en gevaarlijke spelletjes. Wanneer zij met haar broer en zusje hun strijdkreet: «We trekken ten oorlog!» laten klinken, begint het hele huis te beven.
Op 19 december 1913 verlaat markies van Pidal deze wereld voor de eeuwigheid, enige tijd later gevolgd door de grootmoeder van Maravillas. Zij blijft de enige morele steun voor haar moeder. Maar het meisje brandt van verlangen in te treden bij de Karmelietessen. Wanneer zou dat mogelijk zijn? Op een dag in 1918 vraagt haar moeder haar tijdens een wandeling plotseling: «Luister, Maravillas, denk je nog altijd hetzelfde?» Na enig stilzwijgen, dringt ze verder aan: «Als je me nu geen antwoord geeft, reken er dan niet op dat ik de moed zal hebben er weer eens over te beginnen!». Dan onthult Maravillas haar dat ze zich nog altijd aangetrokken voelt tot het karmelietessenleven. De Karmel! Mevrouw van Pidal had zich nimmer zo'n hard leven voor haar dochter voorgesteld; niettemin aanvaardt ze het. En zo treedt Maravillas op 12 oktober 1919 in bij de Karmelietessen van het Escurial in de buurt van Madrid.
Geestdriftig begin en troosteloos einde
Enige tijd na haar noviciaat hoort zuster Maravillas de oproepen van God om een Karmelietessenklooster te stichten op de Heuvel der Engelen: «Hier wil ik dat jij en de andere zielen een huis voor me bouwen waarin ik mijn welbehagen zal scheppen. Mijn Hart heeft behoefte aan troost. Ik wil dat het klooster de balsem is die de wonden in mij, door de zondaars veroorzaakt, verzacht. Spanje zal worden gered door het gebed». Zuster Maravillas neemt Moeder Josefa, de stichteres van het karmelietessenklooster van het Escurial, in vertrouwen. Groot is haar verbazing wanneer enige tijd later Moeder Rosario de Jesús, sub-priorin, haar een vertrouwelijke mededeling van dezelfde aard doet. Na deze dubbele oproep van de Heer gaat Moeder Josefa, met instemming van de priorin, te rade bij ter zake kundige priesters. Allen geven hun goedkeuring aan het plan dat de bisschop van Madrid eveneens met grote belangstelling begroet. Op 19 mei 1924 vestigen de eerste vier zusters, die zijn uitgekozen voor de stichting, zich in een klein huis te Getafe, zeer dicht bij de Heuvel, in afwachting van de bouw van het nieuwe klooster. De dertigste legt zuster Maravillas er haar eeuwige gelofte af. Korte tijd daarna wordt ze in weerwil van haar verzet benoemd tot Overste. Zij die de laatste wenste te zijn zal 48 jaar lang Overste blijven. Op 11 oktober 1925 ontvangt ze bovendien de taak van novicemeesteres.
Wanneer een postulante het klooster binnenkomt heeft Moeder Maravillas snel gezien of zij werkelijk roeping heeft: al in de eerste weken weet ze of de postulante, ondanks het hartverscheurende afscheid van de familie, die innerlijke vrijheid ervaart die onbegrijpelijk is voor wie deze niet kent. Met haar natuurlijke eenvoud boezemt Moeder Maravillas zo'n groot vertrouwen in dat men haar alles zegt en twee woorden van haar volstaan om welke preoccupatie dan ook te veranderen in hoop en vreugde. Zij leidt de novicen op de weg van het contemplatieve leven zoals dat wordt onderwezen door de heilige Theresia van Avila in haar geschriften, vooral in de Weg naar volmaaktheid. «Alles staat daarin, en zo goed!», merkt ze op.
Het contemplatieve leven in een klooster wordt door onze tijdgenoten vaak gezien als nutteloos. Waarom zal men zich afsluiten achter muren en hekken wanneer er voor zoveel charitatieve werken zoveel toegewijd personeel nodig is? Zijn de beperkingen van een kloosterleven geen aantasting van de menselijke vrijheid? Trekken contemplatieven zich niet egoïstisch terug in hun geestelijk comfort dat hun leven steriel maakt? Tegenover deze tegenwerpingen herinnert de Kerk ons eraan dat het contemplatieve leven een zeer bijzondere genade is en een kostbare gave van heiligheid, een teken van de verbondenheid tussen de Kerk-Bruid met haar Heer die boven alles liefheeft (vgl. Johannes Paulus II, Apostolische Exhortatie Vita Consecrata, 25 maart l996, n.59).
Gij zult beminnen
Opdat zij alleen met God kan leven, in aanbidding en lofzang, is het noodzakelijk dat zij vrij is van iedere band, van alle drukte, van iedere afleiding. Dat is de voornaamste reden van de kloosteromheining. Door de gelegenheden van contact met de buitenwereld te beperken sluit zij voor een groot deel de verstrooiing uit die het resultaat is niet alleen van een veelvoud aan beelden, bron van wereldse gedachten en ijdele verlangens, maar ook van informatie en emoties die afleiden van het enig noodzakelijke. Dankzij de kloostermuren blijft de religieuze in een klimaat van vrede en heilige eenheid met de Heer en met de andere Zusters. Paus Johannes Paulus II kon dan ook op 7 maart 1980 zeggen: «De kloosteromheining opgeven zou betekenen dat men opoffert wat het specifiekst is aan een van de vormen van religieus leven via welk de Kerk laat zien aan de wereld dat contemplatie verheven is boven actie, het eeuwige verheven is boven het tijdelijke».
De kloosteromheining komt ook de diepe vereniging met het Lijden en de Verrijzenis van Christus ten goede. Door te kiezen voor een beperkte levensruimte nemen de kloosterlingen deel aan de diepe ootmoed van Christus, in een vorm van armoede die tot uiting komt in het afstand doen van niet alleen materiële zaken maar ook van ruimte, van menselijke betrekkingen en van heel wat goederen.
Een vreemde vraag
Op 1 mei 1936 probeert een gewapende bende door over de muren te klimmen een overval op het klooster te plegen. De burgemeester van Getafe komt gehaast de Karmelietessen waarschuwen. Moeder Maravillas ontvangt hem in de spreekkamer. Deze man, bijgenaamd «de Rus», is een militante communist. De Overste bewaart een kalmte en een tegenwoordigheid van geest die diepe indruk op hem maken; in het vervolg zal hij al het mogelijke doen om de Zusters van dienst te zijn. Weldra breekt het strijdgewoel los op de Heuvel. Terwijl de granaten rondom uiteenspatten en de machinegeweren kletteren, verneemt men het bericht dat talloze religieuzen zijn gearresteerd en gedood. Moeder Overste stelt haar dochters voor een veilig onderkomen te zoeken in hun respectieve families. Allen blijven zonder enig aarzelen in het klooster op gevaar af de marteldood te ondergaan. Op 22 juli geven leden van de militie (naam die aan een van de gewapende groepen werd gegeven) de Karmelietessen het bevel de Heuvel te verlaten. Zij worden met open armen ontvangen door de Ursulinen van Getafe. Door een luik in het dak kunnen ze de Heuvel zien: met behulp van een hijskraan werpen de leden van de militie het beeld van het Heilig Hart omver onder het slaken van afschuwelijke godslasterlijke kreten. De zusters zijn diepbedroefd maar behouden hun innerlijke rust.
Met zachte hand overgehaald
Weldra is men verplicht Madrid te evacueren. De Overste krijgt , maar niet zonder moeite, gedaan dat de Karmelietessen niet van elkaar worden gescheiden. Ze gaan naar Frankrijk en komen in Lourdes terecht op 16 september 1937. Gebroken van vermoeidheid, maar brandend van liefde voor Jezus en Maria, blijven ze er vierentwintig uren alvorens naar Spanje terug te keren, in de «nationalistische» zone waar de Kerk vrij is, in het klooster van Batuecas, niet ver van Salamanca. In deze oase van groen genieten ze van een welverdiende rust. De Overste wordt in beslag genomen door restauratiewerkzaamheden ter plekke, gebed en zorg voor haar dochters. Aan de buitenkant valt niets anders waar te nemen dan haar gelijkmatig karakter, haar onverranderlijke innerlijke rust en haar aandacht voor iedereen. De zusters zijn echter verbaasd over de houding van de eerwaarde Florencio, biechtvader van de communauteit: terwijl hij tegenover iedereen éen en al zachtaardigheid en minzaamheid is, neemt hij tegenover de Overste een nogal harde en soms zelfs uitgesproken onaangename houding aan. De reden van dat gedrag zal na de dood van de Overste aan de hand van zorgvuldig door de priester bewaarde brieven en persoonlijke aantekeningen bekend worden gemaakt. De Overste die er innig naar verlangde voor Jezus te mogen lijden, aan zijn Lijden deel te hebben en aan de smartelijke vernederingen die Hij voor ons heil heeft ondergaan, schreef aan haar biechtvader: «Ik schrijf u vandaag om u met heel mijn ziel te vragen, ter wille van Gods liefde, dat u jegens mij de grootst mogelijke strengheid zult betrachten, dat u mij nooit zult geven wat ik zou mogen verlangen, dat u mij in het bijzijn van de zusters en in hun afwezigheid zult minachten, dat u mij wilt geven wat het allerbitterst is Ik koester naar dit alles een vurig verlangen!»
In 1939, wanneer de burgeroorlog ten einde is gekomen, gaat men weer terug naar de «Heuvel der Engelen». Het monument is afgebroken, het klooster onbewoonbaar. Maar de Overste en enkele zusters vestigen zich er ondanks alles toch. Op verzoek van de bisschop blijft een groepje Karmelietessen in Las Batuecas: de scheiding die dit ten gevolge heeft is hartverscheurend voor de zusters, maar allen aanvaarden van ganser harte de heilige wil van God die zich via de prelaaat heeft geopenbaard. De vrede brengt een uitzonderlijke bloei aan roepingen met zich mee, de vrucht van al het lijden dat in de moeilijke jaren aan God is opgedragen. De karmelietessenstichtingen volgen elkaar in verbazingwekkend hoog tempo op.
Vanaf 1961 leeft Moeder Maravillas de Jesús gewoonlijk in de verborgenheid van het klooster van La Aldehuela. Door haar vele werk is ze uitgeput en op 7 november heeft ze een eerste hartaanval. Ze is er spoedig weer van hersteld maar haar organisme is blijvend verzwakt. Naar mate haar lichamelijke krachten afnemen, legt ze merkwaardigerwijze een steeds grotere activiteit ten dienste van de naaste aan de dag. Aan haar werktafel, of in de spreekkamer, ze doet voor iedereen alles wat in haar vermogen ligt: ze helpt meerdere karmelietenkloosters zowel voor mannen als vrouwen, bemoedigt seminaristen die roeping hebben, geeft de impuls tot de bouw van middelbare scholen en brengt de kloosters onder in een stichting voor onderlinge materiële en geestelijke steun.
Een leven dat overloopt
Op 27 oktober 1972 wordt Moeder Maravillas door een nieuwe hartaanval geveld. Dankzij de goede zorgen van haar dochters en van toegewijde artsen, overleeft ze tot 1974 en behoudt haar helderheid van geest om zich zoals ze is gewend mensen de weg te wijzen, raad te verschaffen en haar eigen gebedsleven te onderhouden. Zoals haar hele leven, zoals de woorden die ze sprak, zoals haar zachtaardige en indringende manier van handelen, waren ook haar laatste ogenblikken op aarde van een buitengewone eenvoud en vredig slaapt ze in de Heer in op 11 december 1974.
De Zalige Moeder Maravillas zei graag: «Het enige wat we te doen hebben is ons laten leiden door de allerliefdevolste Voorzienigheid van God U zult zien hoe alles in orde komt, hebt groot vertrouwen in de Heer». Dat is de genade die wij aan de H. Jozef vragen voor u en allen die u dierbaar zijn.