Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Aquesta carta en català]
[Questa lettera in italiano]
7 maart 2002
4de Zondag van de Vasten, «Lætare»


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

De kennis van en de liefde tot God verruimen het hart van de mens en kunnen hem zelfs zo ver brengen dat hij met vreugde zijn leven geeft voor het heil van zijn broeders, zoals wordt aangetoond met het voorbeeld van de heilige Just de Bretenières.

«Ik zie de Chinezen»

Just de Bretenières wordt op 28 februari 1838 geboren te Chalon-sur-Saône, in Bourgondië, ten huize van zijn grootouders van moederszijde. Enkele maanden later keren zijn ouders terug op het kasteel van Bretenières, eigendom van de familie dichtbij Dijon, waar ze in de zomer wonen terwijl de winter wordt doorgebracht in Dijon. Bezorgd om de toekomst van haar zoon, geeft mevrouw de Bretenières hem in handen van de Heilige maagd: «Koningin der Engelen, gedenk dat u de moeder zijt van dit kind. Ik wijd hem voor altijd aan u toe!» Op zesjarige leeftijd speelt Just met zijn broer Christian, die twee jaar jonger is, in het park van het kasteel van Bretenières. Ze graven in de grond met hun schepjes. «Zwijg!» zegt Just plotseling tegen zijn broer. Hij buigt zich over het gat dat hij zojuist heeft gemaakt, komt overeind en schreeuwt: «Ik zie de Chinezen!... Oh! Ik hoor ze... ze roepen me!... Ik moet ze gaan redden!» Dit voorval staat diep in Justs geheugen gegrift en zal nimmer worden uitgewist. Een paar jaar later zal hij op de opmerking van zijn broer: «Het kasteel zal op een dag van jou zijn, want jij bent de oudste» antwoorden: «Welnee, het zal nooit van mij zijn; het zal voor jou zijn, want ik word priester». Het grootste geluk voor Just is misdienaar zijn of het Allerheiligst Sacrament bewieroken. Hij wedijvert met zijn broer om wie het in de meimaand, de maand van Maria, het mooist mogelijk doet.

Binnen het gezin de Bretenières is hetgeen de kinderen nodig hebben ruimschoots aanwezig, maar voor luxe en gemakzucht is er geen plaats. In oktober 1851 worden de twee jongens in handen gegeven van een 28-jarige huisonderwijzer, de eerwaarde Gautrelet. Deze heeft opgemerkt dat Just de neiging heeft te oordelen op basis van een tamelijk ver doorgedreven logica die het hem onmogelijk maakt gematigde opvattingen toe te laten. Wanneer het gaat om de beoefening van deugdzaamheid mag er naar zijn gevoel geen plaats zijn voor onvolmaaktheden en ook niet voor gradaties. Just heeft een alleraardigst karakter en is bijna altijd vriendelijk gestemd. Hij speelt graag, maar eerder om iemand een genoegen te doen dan uit persoonlijke voorkeur. Toch beklaagt Just zich op zekere avond omdat een kaartspel waar hij veel van houdt niet heeft kunnen plaatsvinden. Om hem te straffen voor zijn ongeduldigheid wordt er de daarop volgende dagen niet gespeeld. Nerveus en gevoelig als hij is vertoont Just van jongs af een bovenmatige vrees voor pijn. Maar het verlangen missionaris te worden stimuleert hem om blijmoedig vermoeienis, hitte, dorst te verdragen, zich eraan te wennen lasten te dragen en zich met weinig tevreden te stellen tijdens trektochten door de bergen in de vakanties. In 1856 doet hij zijn middelbare schoolexamen in Lyon en begint dan aan een studie Letteren, want zijn ouders vinden hem nog te jong om zijn roeping in praktijk te brengen. Bij zijn voornemen om zich aan God te geven denkt hij aan de Dominicanen die missies hebben in het Verre Oosten. Tot het kloosterleven voelt hij zich eveneens aangetrokken. Maar uiteindelijk gaat hij op aanraden van zijn biechtvader en van zijn ouders naar het Seminarie van Issy (Parijs). Daar wordt de roep van God in de richting van de missie bevestigd: «We spraken op een dag over het Allerheiligst Sacrament, zal een van zijn medeleerlingen later zeggen en we constateerden mismoedig welk een geringe plaats de gedachtenis van deze weldaad innam in het leven van de christenen. De geconsacreerde hostie aanzien/aanschouwen, zei Just, de goddelijke roepstem horen die je uitnodigt de zielen in verre landen te veroveren en je vervolgens terugtrekken, is dat mogelijk?» De jonge seminarist brengt twee jaar in Issy door. Men vertrouwt hem de functies van organist en verpleger toe. Met zijn opgewektheid wint hij de sympathie van al zijn medeseminaristen. Van tijd tot tijd brengt hij een bezoek aan zijn ouders die in Parijs een appartement hebben.

In mei 1861 besluit hij naar het seminarie van de Missions Étrangères de Paris te gaan. Meneer en mevrouw de Bretenières aanvaarden het, maar niet zonder smart. Op 28 juni schrijft Just: «Ik begrijp heel goed dat de weg die ik kies lastig en zwaar is, ik sluit mijn ogen niet voor de obstakels, het leed en de gevaren die ik zal ontmoeten; maar nogmaals, ik geef me geheel over in de handen van de Heer».

In het seminarie van de Missions wordt Just in de herfst van 1861 verwelkomd als een lang verwachte broeder: «Gisteravond bij het verlaten van de refter, schrijft hij, hebben allen mij omhelsd. Onze-Lieve-Heer verspreidt hier een buitengewone naastenliefde. We zijn meer dan broeders, we vormen éen geheel, éen enkel hart, één enkele ziel». Het jaar begint met een retraite op basis van de Oefeningen van de heilige Ignatius. Just komt er vervuld van godsvrucht uit te voorschijn. Aan zijn broer schrijft hij: «Het voornaamste dat ik je te zeggen heb is en zal altijd zijn hetgeen de heilige Ignatius zei en herhaalde tegenover de heilige Franciscus-Xaverius die vol vuur bezig was met zich de wetenschap eigen te maken in Parijs: Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van eigen leven? (Mt 16,26)... Om zo spoedig mogelijk de plaats te vinden die de Voorzienigheid voor jou heeft bestemd, denk hier altijd aan en verlies het nooit uit het oog: al waarvan je, buiten God, zult denken dat het je voldoening zou kunnen schenken, zal je nooit voldoening schenken. Alles is ijdelheid, behalve Onze-Lieve-Heer beminnen».

De vrolijkheid zelve

Aan het eind van het jaar verwacht Just de kleine wijdingen te mogen ontvangen maar hij komt niet voor op de lijst van de opgeroepenen. Het is hem niet bekend dat de reglementen van het seminarie vereisen dat iemand een geheel jaar achter de rug heeft alvorens de wijdingen te ontvangen. Hij gelooft dus dat zijn superieuren hem niet geschikt achten voor de missie en ervaart het als een bittere tegenvaller: «Reeds twee dagen val ik onder deze maatregel die ik maar niet kan verklaren, want, als ik diep in mijn hart kijk, is het me niet mogelijk aan mijn roeping te twijfelen. Ik wil echter, alvorens de vraag te stellen aan mijn geestelijk leidsman en hem deelgenoot te maken van mijn verdriet, geheel en al, als dat moet, aan God het offer van mijn aspiraties brengen en me aan zijn wil overgeven. 's Nachts kan ik niet slapen; maar als ik me al te verward voel begin ik heel zachtjes een of andere hymne te zingen voor Maria, in wier handen ik mijn belangen heb neergelegd; dat doet me goed en geeft me weer moed». Zijn Superieur, de eerwaarde Albrand, stelt hem weldra gerust: hij is wel degelijk geroepen tot het missiewerk.

De jaren gaan voorbij in gebed, met studie en werken ter heiliging: «Bepaalde punten houden me meer bezig dan het vooruitzicht van het leven van een missionaris, schrijft hij, en wel de eigen vervolmaking die voor iedere priester noodzakelijk is. Daaraan zal ik het meeste werk hebben en daarvoor zal ik veel moeite moeten doen». Gedegen studie van de werken van de heilige Johannes van het Kruis toont hem de weg die hij heeft te volgen. Iedere ochtend besteedt hij geruime tijd aan het gebed. Overdag sterkt hij zijn geloof door langere tijd in aanbidding voor het tabernakel door te brengen. Zijn devotie voor de Eucharistie zal hem zijn leven lang een steun zijn. Ter navolging van Jezus Christus legt hij zich toe op een arm leven voor wat betreft kleding, inrichting van zijn kamer enz. Gedreven stelt hij zich in dienst van de armen waar de seminaristen heen worden gestuurd. Zijn voorkeur gaat uit naar de nederigste bezigheden en hij grijpt iedere gelegenheid aan zich in de ogen van de anderen te verlagen. Uit gehoorzaamheid onderwerpt hij al wat hij doet aan de goedkeuring van zijn Superieur. Ondanks zijn gebruikelijke soberheid is hij de vrolijkheid zelve; in de klas brengt hij iedereen aan het lachen. Hij maakt graag grappen en levert een verrukkelijke imitatie van de kraaiende haan; meer dan eens brengt hij de nodige opschudding teweeg op de binnenplaats door midden in de nacht de «kukelu» van de morgenstond ten gehore te brengen. De vreugde die hij tentoon spreidt is de vrucht van een intens geestelijk leven.

Hij weet zich bemind

«Voor de christen evenals voor Jezus, schrijft paus Paulus VI, gaat het om het beleven, in dankgebed aan de Vader, van de menselijke vreugden die de Schepper hem geeft... Omdat Chistus in ieder opzicht ons menselijk bestaan heeft gedeeld, met uitzondering van de zonde, heeft Hij de affectieve en geestelijke vreugden verwelkomd en ondergaan als een gave van God... Maar het is hier van belang het geheim van de onpeilbare vreugde die Jezus vervult en die Hem eigen is goed te begrijpen... Dat hij een dergelijke vrede, een dergelijke blijheid en een dergelijke bereidheid uitstraalt komt door de onuitsprekelijke liefde waarmee Hij zich bemind weet door zijn Vader... De discipelen en allen die in Christus geloven zijn geroepen om in deze vreugde, vrucht van de Heilige Geest, te delen (...), zij bestaat daarin dat de menselijke geest rust en innerlijke voldoening vindt in het bezit van de Goddelijke Drie-eenheid die we kennen door het geloof en die wordt bemind met de charitas die van Hem afkomstig is» (Paulus VI, Exhortatie Gaudete in Domino).

Maar, zo vervolgt de Paus, «de geestelijke vreugde hier op aarde zal altijd in zekere mate de pijnlijke beproeving inhouden van de vrouw in barensweeën en een schijnbare verlatenheid die lijkt op die van het ouderloze kind: getreur en geweeklaag, terwijl de wereld te koop loopt met de voldoening die zij schept in de verkeerde dingen. Maar de droefenis van de discipelen, die naar God is en niet naar de wereld, zal weldra in vreugde verkeren, een vreugde die niemand hun zal kunnen ontnemen (cf. Joh 16,20-22)» (GD). Een enkele keer gaat Just door een periode van droefheid. Het komt voor dat hij verslagen is bij de gedachte aan de deugden die voor een missionaris noodzakelijk zijn en het leed dat zijn voorgangers te verduren hebben gehad. Op een dag houdt hij het niet meer uit en gaat naar de Overste. «Ik kan hier niet langer blijven; mijn geweten verplicht mij terug te keren naar mijn familie», verklaart hij bedroefd. De eerwaarde Albrand hoort hem glimlachend aan: «Is dat alles wat je mij wilde zeggen? Ja, Eerwaarde. Welnu, ga terug naar je kamer en denk er niet meer aan!» Terstond is de bekoring vervlogen.

Op 21 mei 1864 wordt Just priester gewijd. «Bid voor mij dat ik de genade van het martelaarschap mag ontvangen, schrijft hij aan een vriend». Het wachten is nog alleen op de opdracht naar de missie te vertrekken. De aspirant-missionarissen verkeren tot het laatste moment in het ongewisse voor wat betreft de plek van hun bestemming. Ze moeten bereid zijn uit Gods hand de missie te aanvaarden waar ze heen worden gestuurd, ongeacht waar dat is. Daar hij zichzelf volledig aan God heeft opgeofferd, is het Just geheel om het even. Op maandag 13 juni roept zijn Superieur hem bij zich: «Voor welke missie heb je een voorkeur? Ik heb geen voorkeur. Welnu, ik stuur je naar Tibet. Vind je dat fijn? Heel fijn, Eerwaarde. Nee, je gaat naar Tonkin. Zoals u wenst. Het kan je dus niet schelen? Nee, Eerwaarde. Laten we nu even serieus spreken... Je gaat naar Korea». Ogenblikkelijk schrijft Just aan zijn oude huisleraar: «Ik geloof dat Onze-Lieve-Heer het beste voor mij heeft uitgezocht... Leve Korea, land van martelaren!» Het bloed van de christenen heeft de laatste honderd jaar inderdaad overvloedig gestroomd over de Koreaanse aarde. Op dinsdag 19 juli 1864 schepen Just en negen confraters in Marseille in naar het Verre Oosten. Ze slagen erin klandestien Korea binnen te komen op 29 mei 1865. Just woont in de hoofdstad Seoul, niet ver van zijn bisschop, monseigneur Berneux: «Nu ben ik dus burger van Seoul, de «stad der lusten». Maar laat u zich niet verblinden door deze prachtige naam. U moet zich eerder een onmetelijk grote agglomeratie van aarden hutten voorstellen die tegen elkaar aan staan geperst zodat er bij wijze van straten slechts smalle doorgangen overblijven waarin twee personen nauwelijks naast elkaar kunnen lopen. Die stegen dienen tegelijkertijd als riolen. Ik geef u te raden waarin wij genoodzaakt zijn te lopen!»

Onder zijn hoed

Hij wordt ondergebracht bij christenen, in een zeer armzalige kamer: als stoel, de aarde; als tafel, de aarde; als bed, een eenvoudige plank onder het hoofd. Wanneer hij buiten gaat – uitsluitend 's nachts vanwege de vervolging-trekt hij zijn rouwkostuum aan, met «een hoed in de vorm van een duiventil waarin je zover zit ingepakt dat hij tot de ellebogen reikt, uitstekend om door niemand te worden gezien en zelf niets te zien: op die manier kun je je stil gebed doen onder je hoed!» Zijn dagen zijn gevuld met gebed en studie van de Koreaanse taal. Na zes maanden en dankzij de hulp van een jonge christen is de missionaris in staat zich voldoende verstaanbaar te maken in het Koreaans om te preken en biecht te horen. De catechisanten komen van ver (150 km en meer), om zich te laten dopen of de heilige communie te ontvangen: «Ik heb, zo schrijft Just, zeventigjarige vrouwen van 240 km ver zien komen om de communie te ontvangen. Arme zielen die de priester maar een keer per jaar zien en die zo zeer dorsten naar het Woord van God! En dan te weten dat in Europa de gelovigen deze rijkdommen in overvloed bezitten en ze er niet altijd van profiteren zoals ze dat zouden moeten doen!» Just is blij als hij, onder de naam van Eerwaarde Païk, eindelijk zijn confraters kan gaan helpen. In de laatste maanden van 1865 hoort hij biecht, verzorgt hij de voorbereiding op de doop en dient het doopsel toe aan minstens 40 volwassenen, zegent verscheidene huwelijken in, dient een enkele keer het Vormsel en vaak het Heilig Oliesel toe. Er lijken veel bekeringen op komst te zijn.

Maar dan keert het getij. Na een periode van rust wordt de vervolging van de Europeanen en de christenen krachtdadig hervat. Het verraad van een huisbediende van de bisschop heeft de arrestatie van verscheidene priesters tot gevolg. Mgr. Berneux wordt in hechtenis genomen op 23 februari 1866. De 26e 's ochtends vallen soldaten de kamer van Just binnen op het moment dat hij zich gereed maakt om de mis te vieren en nemen hem mee, vastgebonden aan een rood koord, onderscheidend teken voor grote misdadigers. Bij zijn aankomst in het gerechtsgebouw treft hij tot zijn grote vreugde zijn bisschop aan.Met diepe nederigheid en grote eerbied knielt hij voor hem neer alvorens plaats te nemen op de stoel die hem wordt aangewezen. Op de gestelde vragen antwoordt Just onvermoeibaar: «Ik ben naar Korea gekomen om uw zielen te redden. Ik zal met genoegen voor God sterven». Hij ondergaat dan de «shien-noum» foltering: men dient de veroordeelde die geboeid op een stoel zit slagen toe op de schenen en de voeten met stokken voorzien van een driehoekig snijpunt. Vier dagen achtereen verschijnt de missionaris voor diverse instanties. Na iedere ondervraging wordt zijn lichaam bewerkt met de punt van een speer zo breed als een arm. Stil biddend ondergaat de martelaar de pijn. Iedere avond brengt men hem uitgeput terug in zijn gevangenis waar zijn wonden worden verbonden met geolied papier. Met Just worden ook Mgr. Berneux evenals de eerwaarden Beaulieu en Dorie gemarteld en vervolgens ter dood veroordeeld.

Opspringen van vreugde

Hun liefde voor de zielen heeft hen ertoe geleid dat ze zichzelf volledig hebben weggeschonken. In 1862 had Just aan zijn oude huisleraar, die, ondanks zijn ijver voor het heil der zielen, de zelfverloochening duchtte die de roeping van missionaris zou inhouden, geschreven: «Oh! Hij die de prijs van een ziel kent en die niets hoger acht dan werken voor haar redding, zal nauwelijks belang hechten aan al wat hij daarvoor verplicht is te doen; hij zou lachen van verbazing als iemand hem zou zeggen: «Vergeet niet dat je je gewoontes hebt van drinken, eten, opstaan en naar bed gaan en dat je al die gewoontes zult moeten opgeven». Het is nog maar de vraag of hij werkelijk denkt dat hij iets opgeeft?... De liefde voor het welzijn der zielen maakt dat zijn gedachten elders vertoeven; hij steekt de zeeën over zonder aan de gevaren te denken; hij springt op van vreugde als God hem voert naar een plek waar zijn leven van alle kanten wordt bedreigd; hij zal zijn vreugdezangen niet kunnen inhouden als hij ziet hoe hij aan vervolgingen is blootgesteld, door het zwaard wordt bedreigd, onophoudelijk op het punt staat te sterven van de honger, van vermoeienis, ellende en angst; daarbij zal hij nog denken dat hij niet genoeg lijdt, want hij heeft zielen tegenover zich die de genade nog niet tot zich toe willen laten».

8 maart 1866 – Niet in staat rechtop te staan worden alle veroordeelden, vastgebonden op een stoel, naar de plek van executie gebracht. Als misdadigers tegen de staat moeten ze worden geëxecuteerd op een van de uitgestrekte zandstranden op ongeveer 5 km afstand van Seoul. Vierhonderd gewapende soldaten houden de menigte in bedwang. Aan enkele aanwezigen die beledigende opmerkingen maken geeft de bisschop het ferme antwoord: «Spot en lach niet zo; jullie zouden eerder moeten huilen. We waren gekomen om jullie de weg naar de Hemel te wijzen en dat zullen we nu niet meer kunnen doen. Wat zijn jullie te beklagen!» Onderweg stoppen de dragers verscheidene malen. Mgr. Berneux maakt van de gelegenheid gebruik om zich te onderhouden met zijn medemartelaren. De vreugde, gave van God aan hen die zichzelf vergeten en zich opofferen voor Hem, straalt van hun gezichten, tot verbazing van de niet-gelovigen. «Zoet is de dood!» zegt Just tegen hen waarbij hij hun zijn van vrede stralend gelaat toekeert. «De wereld die niet bekwaam is de Geest van Waarheid tot zich toe te laten, neemt slechts éen zijde der dingen waar. Zij neemt slechts de droefenis en de armzaligheid van de discipel in overweging, terwijl deze juist altijd in het diepst van zijn wezen in vreugde verkeert omdat hij in gemeenschap met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus leeft» (Paulus VI, GD).

Just wordt na zijn bisschop als tweede opgeroepen. Ter aarde gelegd wordt hij van zijn kleren ontdaan. Beide oren zijn dubbelgevouwen en doorboord met een pijl. Onder zijn armen die op zijn rug zijn gebonden steekt men een dikke lange stok. Twee soldaten heffen hem op en terwijl ze hem ondersteunen in deze pijnlijke positie starten ze een lange spiraalvormige rondgang om hem aan de verzamelde menigte te tonen. Vervolgens wordt hij op zijn knieën en met het hoofd voorover gebogen op de grond neergelaten. Op het teken van een mandarijn voeren zes beulen een rondedans uit rondom de martelaar waarbij ze met hun sabels zwaaien en onafgebroken woeste kreten uitstoten: «Dood aan hem! Dood aan hem!» Tenslotte ontladen ze hun geweren: bij het vierde schot valt het hoofd. Voor de toeschouwers is alles afgelopen; maar de ziel van Just is reeds in de hemelse vreugde zonder eind. Hij had 28 jaar op onze aarde van beproevingen geleefd. Met diepe smart en vele tranen vergietend neemt de vader kennis van de dood van zijn zoon. De moeder huilt niet maar haar gezicht drukt een intens gevoeld leed uit. Beiden vallen op de knieën en danken de goede God: hun zoon is in de Hemel.

In de aarde gevallen

Zoals wij mensen het bezien lijkt de dood van Just die een apostolaat vroegtijdig afbreekt een echec. Maar het geloof verzekert ons dat als de graankorrel in de aarde valt en sterft, hij veel vrucht voortbrengt (Joh 12,24). Tijdens de heiligverklaring van de 103 martelaren van Korea, waaronder Just de Bretenières en zijn metgezellen, op 6 mei 1984, zei Paus Johannes Paulus II: «De dood van martelaren vertoont gelijkenis met de dood van Christus aan het kruis omdat hun dood, zoals de zijne het begin is geworden van een nieuw leven. Dat nieuw leven is niet alleen tot uiting gekomen in hen die de dood voor Christus hebben ondergaan, maar het heeft zich ook tot anderen uitgestrekt. Het is het gist van de Kerk als levende gemeenschap van discipelen en getuigen van Jezus Christus geworden. «Het bloed van de martelaren is een zaad van christenen»: deze uitdrukking uit de eerste eeuwen van ons christendom wordt voor onze ogen bevestigd».

De katholieke Kerk in Korea heeft inderdaad een opmerkelijke bloeitijd gekend en kent die nu nog. Ieder jaar ontvangen meer dan 100.000 catecheten het Doopsel. Van 1990 tot 1996 is het aantal katholieken van 2,7 gestegen naar 3,5 miljoen; zij vertegenwoordigen 7,7% van de bevolking. Er zijn meer dan duizend Koreaanse priesters aan wie door 18 bisschoppen leiding wordt gegeven. De nieuwe president van Zuid-Korea, die op 18 december 1997 is gekozen, is praktizerend katholiek. Op 18 oktober 2000 heeft hij de Nobelprijs voor de Vrede ontvangen. De evangelische dynamiek van Korea blijkt uit het feit dat meer dan 200 missionarissen (priesters, religieuzen en religeuzes) zijn uitgezonden naar het buitenland; anderzijds hebben 60 priesters zich als vrijwilligers gemeld om (communistisch) Noord-Korea ,zodra de omstandigheden het toelaten, te gaan evangeliseren.

De martelaren hebben hun bloed niet vergeefs vergoten. Ze zijn «de vreugde ingegaan van Maria die, aan de voet van het Kruis, aan het Lijden en de dood van haar Zoon en Verlosser heeft deelgenomen. De Koningin der Martelaren verheugt zich met ons!» (Johannes Paulus II, Ibid.). «Na Maria, schreef Paulus VI, treffen wij de zuiverste en innigste vreugde aan daar waar het Kruis van Jezus wordt omhelsd met de grootste trouw en liefde, bij de martelaren die door de Heilige Geest midden in de beproeving worden geïnspireerd hartstochtelijk de komst van de Bruidegom af te wachten» (GD). Laten we aan de heilige Just de Bretenières vragen dat hij voor ons de vreugde verkrijgt die de Heilige Geest schenkt, zelfs midden in de smartelijkste beproevingen des levens. Wij bidden voor al uw intenties.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.