Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
4 juni 2003
H. Clotildis


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Henri is op 28 april 1860 geboren in Noord-Italië, in Gravedona, op de noordwestelijke oever van het Comomeer. Zijn vader, Dominique, assistent rentmeester en vervolgens hoofdinspecteur van de belastingen voor de provincie Como, is de godsdienst niet welgezind: hij vergezelt zijn vrouw tot aan de ingang van de kerk en blijft buiten op haar wachten. Zijn moeder, Sophie, voorbeeldige christin is afkomstig uit Livorno in Toscane. In het gezin worden vijf kinderen geboren. Henri is het tweede. Henri die zich aangetrokken voelt tot het religieuze leven, maar er geen gevolg aan mag geven omdat de vader zich daartegen verzet, schrijft zich in aan de Wiskunde Faculteit van Pavia. De rustige en wel opgevoede jongen blijft maar een jaar aan de faculteit waar het anticlericalisme hem verbittering en afschuw inboezemt.

Een ziekenhuisbroeder die meerdere malen een zenuwinzinking heeft gehad de eer betonen van een zaligverklaring mag op het eerste gezicht enige verbazing wekken. Maar door pater Henri Rebuschini op 4 mei 1997 uit te roepen tot gelukzalige heeft Paus Johannes Paulus II heel wat mannen en vrouwen van onze tijd die met soortgelijke beproevingen worden geconfronteerd, hetzij voor wat hun eigen persoon betreft, hetzij in hun omgeving, een riem onder het hart gestoken. Weer terug in Como, doet hij zijn militaire dienst in het kader van het jaar van het vrijwilligerswerk. In zijn vrije tijd zondert hij zich graag af voor gebed en goede lectuur.

Hij volgt een opleiding aan de Militaire Academie van Milaan die hij verlaat als 2e reserve luitenant, geacht door zijn meerderen die hem aanmoedigen een militaire loopbaan te volgen. Maar wanneer hij weer terug in het gezin is, gaat hij liever boekhouden studeren en behaalt in 1882 met uitstekende cijfers het diploma.

Een weg die niet de zijne is

De echtgenoot van zijn zuster Dorina, die aan het hoofd staat van een zijdeweverij, 45 km ten noorden van Como, neemt hem bij zich in huis op en vertrouwt hem een administratieve baan toe. Tussen Henri en het huisgezin van zijn zuster is de verstandhouding uitstekend. Na drie jaar echter geven bepaalde tekenen aan dat de jongeman het moeilijk heeft. In zijn ogen staat droefheid te lezen. Hij vertrouwt zijn vader toe dat dit werk in de nijverheid en de handel hem niet ligt. Hij is 24 wanneer hij aan zijn zwager schrijft: «De gedachte dat ik altijd eerder een last zal zijn dan een waardevolle hulp..., tegelijk de wetenschap dat mijn ouders nooit rust zullen hebben zo lang ik op een weg blijf doorgaan die niet met mijn aard overeenstemt (en me ongelukkig maakt), dat alles heeft me er uiteindelijk van overtuigd dat ik ervan af moest zien, ten zeerste voor het welzijn van papa en mama, voor het jouwe en het mijne. Ik zeg je dit met een van pijn verkrampt hart» (9 augustus 1884). De moeilijkheden van Henri worden niet veroorzaakt door de keuze van een beroep in overeenstemming met zijn talenten en zijn natuurlijke aanleg, maar door de aanhoudende aantrekkingskracht die het religieuze leven op hem uitoefent, een aantrekkingskracht die hard wordt bestreden door zijn vader. Ondanks al zijn pogingen zijn lot te aanvaarden, vervalt hij weldra in een staat van morele verslagenheid; hij is zo mager dat het lijkt of hij lang ziek is geweest. In de loop van de zomer van 1884 geeft de vader zich eindelijk «gewonnen», na lange discussies met zijn zoon en door tussenkomst van de gelukzalige Guanella (priester en initiatiefnemer van maatschappelijke werken die in 1964 is zalig verklaard), die in alle abdijen van Como heeft laten bidden voor deze roeping.

Drie maanden nadat hij zijn werk heeft opgezegd, schrijft Henri zich in aan de Gregoriaanse Universiteit van Rome om er met succes zijn kerkelijke studie te voltooien. Hij verwerft er de achting van zijn docenten. Hij ontvangt de kleine wijdingen met de vermelding: «Opbouwend gedrag, bezit een zeer goede kerkelijke geest». Eind 1885 komen zijn ouders en tante Madeleine naar Rome en zijn gelukkig wanneer ze zien hoe tevreden en rustig hij is. In haar dagboek schrijft Madeleine: «Henri is blij en rustig. Ik begrijp hoe hij zich zo kan voelen. Hij weet zeker dat hij op de weg is die God hem heeft bereid».

Onder de druk

Onverwacht duikt er een obstakel op: van maart 1886 tot mei 1887, wordt Henri gevloerd door een ernstige zenuwinzinking. Met zijn edelmoedige inborst en zijn plichtsbesef dat geen halve maatregelen duldt, is Henri geneigd buitensporige boete te doen, zonder voldoende rekening te houden met zijn tere gestel. Hij zou zich eerder meer moeten voeden. Maar hij doet zijn best om de voorbeelden van boetedoening die hij om zich heen waarneemt na te volgen en zelfs te overtreffen en geraakt zodoende in een staat van nerveuze en mentale uitputting die menig maal de oorzaak is van een depressie. De heilige Teresia van Avila vroeg in haar tijd al wanneer ze in een karmelietenklooster geestelijke spanningen en tweestrijd aantrof, dat iedereen eerst een uur langer zou slapen! Vermoeidheid vermindert inderdaad ons weerstandsvermogen, maakt ons breekbaarder en verhoogt onze kwetsbaarheid. Een van de wapenen waarvan de duivel gebruik maakt in de geestelijke strijd is overbelasting die de schijn heeft van goed doen.

Henri keert terug in zijn familie. Hij brengt ook enige tijd in een kliniek door. In Madeleines dagboek treffen we de volgende notities aan: het zijn «momenten dat Gods hand zwaar op ons heeft gedrukt en ons heeft ondergedompeld in smart... Momenteel alleen maanden van stilte en van lijden. Moge God er tenminste een eind aan maken en ons onze schat teruggeven». Acht jaar later, wanneer hij deze periode te berde brengt, zal Henri schrijven: «Ik werd naar een kuuroord gestuurd; daar herstelde God mijn gezondheid door mij een volledig vertrouwen te schenken in zijn oneindige goedheid en barmhartigheid».

Een groot geestelijk vermogen

Voor hij zich bewust is van zijn roeping van ziekenbroeder, heeft hij aan den lijve ervaren wat lijden is. Zoals nu Paus Johannes Paulus II, zou hij hebben kunnen zeggen: «Doordat ik het persoonlijk heb ervaren ken ik ook het leed dat wordt veroorzaakt door lichamelijke onbekwaamheid, de zwakte die de ziekte eigen is, het gebrek aan energie om te werken en het feit dat men zich niet in vorm voelt om een normaal leven te leiden. Maar ik weet ook en dat zou ik graag duidelijk willen maken, dat dit leed ook een ander, verheven aspect bezit: het verschaft een groot geestelijk vermogen, want lijden betekent zuivering voor zichzelf en voor de anderen en wanneer het wordt beleefd vanuit christelijk perspectief, kan het veranderen in een offergave om in het eigen vlees aan te vullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus ten bate van zijn lichaam, dat de Kerk is (cf. Kol 1,24). U, beste zieken overal ter wereld, wens ik toe dat u moogt getuigen van de levende en troostgevende aanwezigheid van Onze-Lieve-Heer. Uw lijden dat u verwelkomt en aanvaardt dankzij een onwankelbaar geloof en in vereniging met Christus krijgt een buitengewone waarde voor het leven van de Kerk en het welzijn van de mensheid» (Boodschap voor de Eerste Wereldziekendag, 11 februari 1992).

In mei 1887 is de crisis over en is Henri weer volledig gezond. Hij zal nog enige malen opnieuw ziek worden, maar minder langdurig en niet zo ernstig. De specifieke geneesmiddelen voor deze soort van ziekten bestonden destijds niet; de beproeving is overwonnen dankzij een voortschrijdende juistere kennis van God welke een op vertrouwen gevestigde vader-zoon relatie met zich meebracht. De spiritualiteit van onze gelukzalige komt het best tot uiting in de achting die hij heeft voor de oneindige oceaan van barmhartigheid van het Hart van Jezus, van de moederlijke liefde van onze Moeder, de allerheiligste Maagd Maria, die de Kerk aanroept onder de troostende benaming van «gezondheid van de zieken».

In de zomer van 1887 is Henri werkzaam in het ziekenhuis van Como. Maar korte tijd later wordt hij vriendelijk naar huis gestuurd want, in plaats van te werken op zijn afdeling, brengt hij zijn tijd door in de ziekenzalen, aan het bed van de armste, nooddruftigste en eenzaamste zieken aan wie hij zijn laatste centime uitgeeft en zijn eigen lijfgoed wegschenkt; hij legt ook steeds meer huisbezoeken af aan de armen en de zieken. Door dit leed van dichtbij mee te maken ontstaat zijn roeping van ziekenbroeder.

In overgave aan Maria

In een notitieboekje tekent hij zijn spiritueel program op dat is geënt op de wegen van volmaaktheid van de heilige Ignatius van Loyola. Daar schrijft hij ook: «De allerheiligste Maagd Maria op wie ik me had toeverlaten opdat ze voor mij een baan zou vinden die aan mijn zwakke gezondheid zou zijn aangepast, had een baan voor mij gevonden op de administratie van het Burger Ziekenhuis waar ik iedere dag een paar uur werkte; de rest van de tijd bracht ik alleen door met de oefeningen van godsvrucht...; toen hij zag dat ik niet zo verder kon gaan en ik me geroepen voelde tot het religieuze leven, stelde mijn geestelijke vader (aan wie ik mijn voorkeur voor de religieuze familie van Sint-Franciscus had kenbaar gemaakt) mij die van de heilige Camillus voor die hem geschikter voor mij leek en ook omdat hij bezorgd was voor mijn gezondheid. Ik heb er geen discussie over gevoerd en gedaan wat hij zei: ik heb hem terstond omhelsd». Lezing van het leven van de heilige Camillus sterkt Henri in zijn keuze.

Camillus, die is geboren in het koninkrijk Napels in 1550 en begiftigd met een ongemene vitaliteit, trekt eerst de wapenrok aan, maar vervalt al gauw in zedeloosheid en wordt vervolgens in het Sint-Jacobus Ziekenhuis van Rome opgenomen. Wanneer hij de ellende ziet waarin de zieken daar verkeren, raakt hem dat zo zeer dat hij als vrijwillige verpleger in dienst treedt. Vervolgens voegen enige metgezellen zich bij hem en zo ontstaat «de Orde van de Dienaren van de Zieken» ofwel de Camillianen. Doordat hij zelf leed aan maag- en hoofdpijnen, nierstenen, maagzweren en vrijwel permanente steenpuisten, liep Camillus door de zalen als zieke onder de zieken, met aandacht voor de noden van iedereen. Hij stierf in Rome op 14 juli 1614. De Kerk heeft hem uitgeroepen tot de Patroonheilige van de ziekenhuizen, van de zieken en van de ziekenzusters.

Op 27 september 1887 treedt Henri op 27-jarige leeftijd in bij de Camillianen in Verona. Als eerste ding neemt hij zich voor altijd een vriendelijke houding aan te nemen. Deze onontbeerlijke deugd valt hem niet licht. Hij heeft ervaring achter de rug in het beroepsleven terwijl zijn noviciaatsgenoten nog de leeftijd hebben van adolescenten die zijn gesteld op vrijheid, ontspanning, rumoer en van ernstige gedachten snel een geestig woordspelletje maken. Hij doet dus zijn best de anderen positief te beoordelen, ondanks hun gebreken of irritante gedragingen. Dat ideaal valt hem soms zwaar: «Ik betrap me soms op opwellingen van antipathie, vooral jegens een van mijn heilige noviciaatsgenoten, zo schrijft hij. Soms stelt hij me vragen over mijn studie en in plaats van te antwoorden met zachtmoedigheid en met als enige gedachte aan zijn verlangen vriendelijk tegemoet te komen, reageer ik dan heel geïrriteerd: «Ik had liever dat je me niets zou vragen»; dat alles spruit voort uit hoogmoed en gebrek aan verbondenheid met de mijnen in de liefde. Ik zou aan niets anders willen denken dan op ieder ogenblik het grootst mogelijke goed te doen». In de werkelijkheid van alledag krijgt zijn besluit om altijd vriendelijk te zijn vaak een lelijke knauw door verzoekingen zoals het geven van een voorbarig oordeel, gevoelens koesteren van antipathie... Maar hij laat zich door zo'n tweestrijd niet uit het veld slaan; hij hernieuwt zijn voornemen om in de anderen Gods tempel te zien, aanschouwt het kruisbeeld en vat weer moed om gestadig te werken aan de verzachting van het hart.

Terugvallen

Door zijn goede geest wordt hij geacht door zijn meerderen die hem, gelet op de studie die hij reeds heeft volbracht in Rome, priester laten wijden terwijl hij nog novice is, op 14 april 1889. De bisschop van Mantua die hem het sacrament van de Orde toedient is Mgr. Sarto, de toekomstige Paus Pius X, vriend van de Camillianen. De eeuwige gelofte van Henri wordt afgelegd op 8 december 1891. Maar pater Rebuschini valt van tijd terug in een zenuwinzinking. Die terugvallen zijn het gevolg van zijn voornaamste tekortkoming: zijn perfectionisme, dat hem ertoe brengt zich spiritueel tot iets te verbinden zonder voldoende rekening te houden met met zijn kwetsbaar zenuwgestel. In de jaren 1890-1891 heeft hij opnieuw een depressie en lijdt zeer onder een beproeving van geestelijke aard: omdat hij te zeer geconcentreerd is op de gedachte aan de eeuwigheid is hij sterk geneigd zich afgewezen te voelen. Zijn benoeming tot aalmoezenier van het ziekenhuis maakt dat hij zijn evenwicht en innerlijke rust weer terugvindt doordat het hem helpt zichzelf te vergeten en zich bezig te houden met de ellende van zijn naasten. Maar in 1895 kondigt zich een nieuwe crisis aan. Wanneer hij wordt benoemd tot assistent novicenmeester en docent theologie, acht hij zich uit argwaan jegens zichzelf onbekwaam deze taken op zich te nemen. Een staat van voortdurende spanning is er het gevolg van. Zijn meerderen moeten hem van zijn taken ontlasten en godzijdank vindt hij weer snel zijn evenwicht terug. Tenslotte voert in 1922 een lange periode van gecompliceerde verantwoordelijkheden en overbelasting in het werk tot een laatste depressie die in een paar maanden is overwonnen.

Gezien deze uitingen van depressiviteit zou men geneigd zijn te denken dat pater Henri melancholiek en weifelend van temperament was. We mogen echter niet vergeten dat er tussen de crises van 1895 en 1922 een periode ligt van twintig jaar waarin hij normaal werkzaam is en hij op bewonderenswaardige wijze en met grote edelmoedigheid zware verantwoordelijkheden draagt. Vervolgens maakt hij van 1922 tot aan zijn dood in 1938 nog eens zestien jaar lang meer dan ooit de indruk van iemand met een stevig evenwicht en een en al innerlijke rust. Pater Jozef Moar die de laatste zeven jaar van zijn leven zijn metgezel was verklaarde tijdens het proces ter zaligverklaring dat hij pas door de biografieën te weten was gekomen dat pater Rebuschini in het verleden depressief was geweest. «In de tijd dat ik hem leerde kennen was hij volstrekt evenwichtig en altijd dezelfde. De gedachte zou nooit bij me zijn opgekomen dat hij wel eens depressies zou hebben gehad».

Door dit lijden heeft pater Henri de principes van christelijke wijsheid die de Heilige Vader Johannes Paulus II de zieken voorhoudt in praktijk kunnen brengen: «Beste zieken, ik zou in uw geheugen en in uw harten drie lichtjes willen achterlaten die me waardevol toeschijnen. Welk lijden u ook moge kennen, lichamelijk of geestelijk, persoonlijk of in het gezin, apostolisch en zelfs kerkelijk, is het allereerst van belang dat u er zich duidelijk bewust van bent, zonder het kleiner of groter te maken, en met al wat het teweeg kan brengen in uw menselijke gevoeligheid: gevoelens van mislukking, nutteloosheid van uw leven enz. Vervolgens is het onontbeerlijk dat u voortgaat op de weg van de aanvaarding. Ja, aanvaarden dat het zo is, niet uit min of meer blinde berusting, maar omdat het geloof ons verzekert dat Onze-Lieve-Heer uit kwaad het goede kan en wil halen. Tenslotte komt het mooiste gebaar dat u nog moet maken: de offergave. De offerande uit liefde voor de Heer en onze medebroeders stelt ons in staat een graad van theologale naastenliefde te bereiken die soms zeer hoog is, dat wil zeggen dat u zich voor de mensheid verliest in de liefde van Christus en de allerheiligste Drie-eenheid. Deze etappes die ieder die lijdt meemaakt, in zijn eigen rythme en met de hem eigen genade bezorgen hem een verbazingwekkende innerlijke vrijheid. Is dat niet de paradoxale lering van het evangelie: Hij die zijn leven verliest om Mij zal het vinden?» (Boodschap tot de zieken: Lourdes, 15 augustus 1983).

Er was geen ontkomen aan

In 1890 wordt pater Henri benoemd tot aalmoezenier van de militaire en burgerziekenhuizen van Verona. Door de klerken en de zusters, maar ook door de soldaten wordt hij geacht als een heilige. Zijn heiligheid is op zich de geruislooste die men zich kan voorstellen voor een aalmoezenier; zij is niet gebaseerd op opvallende daden maar op de eerste plaats op de voorbeeldigheid van zijn leven van dienstbetoon aan de zieken. In zijn apostolaat weet hij de verhardste harten te raken. De pastoor van Vescovato getuigt ervan: «Ik bevond me meerdere malen aan het bed van een of andere zieke samen met pater Henri. Het kwam voor dat mijn parochianen aan wie ik bij hen thuis de sacramenten niet had kunnen geven (de parochie van Vescovato stond toen bekend als zijnde «moeilijk») in rust en vreugde in de kliniek biechtten en communiceerden: wanneer ik hun vroeg hoe ze tot het besluit waren gekomen, antwoordden ze dat er met een priester als pater Henri geen ontkomen aan was omdat hij wist wat hij moest doen en wat hij moest zeggen om hen te overtuigen».

Het succes van pater Rebuschini bij deze zielen is te verklaren door zijn eenheid met God, in het bijzonder door de vrome viering van de Heilige Mis, het vurig bidden van het brevier, de aanbidding van het Heilig Sacrament en een opmerkelijke liefde voor de Allerheiligste Maagd. Zijn kniebuigingen dragen het merkteken van grote eerbied. Bij de verheffing van de hostie tijdens de Mis staat hij een ogenblik stil in aanbidding. Het Onze Vader, het gebed waarvan de woorden van Jezus zelf zijn, is voor hem het ontroerendste ogenblik van het Heilig Sacrificie.

Begin mei 1899 wordt pater Henri naar het klooster van Cremone gestuurd. De eerste taak die hem wordt opgedragen is die van aalmoezenier van de Zusters Camillianen. Het jaar daarop benoemt zijn superieur hem bovendien tot econoom van zijn klooster. Als man van innerlijk leven en gebed vervult pater Henri deze taak die hij niet bepaald aangenaam vindt, met de bedoeling Gods wil te volbrengen. Daarvoor beschikt hij noch over kantoorruimte, noch over een secretariaat. Hij kan echter steunen op de samenwerking van actieve en verstandige broeders. In gewone periodes moet hij de diverse producten kopen, reparaties aan water- en electriciteitsleiding uitvoeren, zorgen dat de operatiekamer van de kliniek goed kan functioneren, de moestuin en het kippenhok rendabel maken, de ontwikkeling van de wijn in de kelders in de gaten houden, de loonzakjes klaarmaken. Maar het ontbreekt in de loop der jaren niet aan minder gewone werken: renovatie van de keuken, aansluiting op het gemeentelijk electriciteitsnet, herstel van de daken, installatie van de centrale verwarming, zonder de moeilijkheden door het failliet van de bank waar de bescheiden middelen van de gemeenschap waren ondergebracht mee te rekenen...

Optimisme uit principe

Het beheer van pater Henri draagt het kenmerk van bepaalde principes waar zijn opvolger als econoom melding van maakt: «Hij leerde me de criteria voor behoedzaamheid bij het beheer van de financieën van het huis: hij wilde bijvoorbeeld altijd dat we goede waar kochten om de zieken goed te dienen en dat we onmiddellijk betaalden... Hij was uit principe optimistisch in zijn oordeel over anderen en hij legde zich met tegenzin neer bij de constatering dat de naaste kwaad had gedaan. Hij zei altijd dat het niet zo bedoeld was». Uit het verslag van een advocaat: « De pater is me komen raadplegen in Cremone en vraagt of ik mijn diensten wil verlenen aan een civiele zaak die te maken heeft met een erfenis ten gunste van de Sint-Camillus Kliniek en waarvan de erfgenamen de geldigheid betwisten. Ik heb de pater bij diverse gelegenheden gezien en met hem te maken gehad....Hij kwam op mij altijd over als iemand van een buitengewone eenvoud en een, ook tamelijk ongewone onthechtheid van de aardse dingen en belangen... Ik herinner me de stichtende indruk die ik eraan heb behouden toen ik werd geroepen me met die erfenis bezig te houden. Hij bewees dat hij waakte over de belangen van het huis, maar tegelijkertijd viel hij op door de goedheid in zijn manier van doen en door de totale afwezigheid van iedere vorm van muggenzifterij».

Aandacht voor hen die lijden

Pater Rebuschini heeft de taak van econoom 35 jaar lang uitgevoerd, tot in 1937. Maar vanaf 1938 beginnen zijn krachten af te nemen. Hij is 78 jaar. «De laatste dagen van pater Henri vielen op door een voorbeeldige rust en een volkomen overgave aan de goddelijke Voorzienigheid», zo meldt tijdens het proces ter zaligverklaring een neuropsychiater die zijn leven vanuit medisch oogpunt heeft bestudeerd. Op een van de eerste dagen van mei vraagt pater Henri, nadat hij de sacramenten van de zieken heeft ontvangen, aan allen om vergeving voor de slechte voorbeelden die hij mogelijk heeft gegeven, voor zijn onvolmaaktheden, voor al hetgeen aanstoot heeft kunnen geven. Hij vraagt ook dat men voor hem bidt en aan God het oordeel over zijn voorbije leven overlaat.

Op 9 mei draagt pater Vanti in zijn kamer de mis op. Op het moment dat hij de communie ontvangt strekt de stervende zijn armen uit, ontvangt het Lichaam van de Heer met een zeer grote vroomheid, kruist vervolgens de armen en verzinkt in gebed. De supreme ontmoeting met zijn welbeminde Heer heeft plaats op 10 mei om 5 uur 30. «Zijn voorbeeld, zo zal de Heilige Vader zeggen tijdens de zaligverklaring, is voor alle gelovigen een dringende aansporing tot aandacht voor de zieken en hen die lijden in het lichaam en in de geest».

Met de voorspraak van de gelukzalige Henri Rebuschini bidden wij voor u, voor hen die u dierbaar zijn, voor al degenen die worden geconfronteerd met lichamelijke zwakte of zenuwziekten die zoveel voorkomen in de wereld van vandaag en voor al uw intenties.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.