|
[Cette lettre en français] [Questa lettera in italiano] |
1 november 2000 Allerheiligen |
Welnu, «sedert enige tijd wordt het gezin als instituut herhaaldelijk aangevallen. Het gaat daarbij om aanvallen die des te gevaarlijker en verraderlijker zijn doordat zij de onvervangbare waarde van het op het huwelijk gebaseerde gezin miskennen» (Johannes Paulus II, 4 juni 1999). Het huwelijk is het verbond waardoor «een man en een vrouw met elkaar een algehele levensgemeenschap vormen, die uit haar natuurlijke aard gericht is op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen» (Wetboek van Canoniek Recht, c. 1055, par. 1). De eerbiediging van een dergelijke verbintenis is «van onschatbare waarde voor de persoonlijke groei van alle gezinsleden, voor de waardigheid, de stabiliteit, de vrede en voorspoed van geheel de mensengemeenschap» (Vaticanum II, Gaudium et spes, 48). Daarom verdedigt de Kerk met kracht de identiteit van het gezin en van het huwelijk. Met dit doel voor ogen stelt zij ons «de liefhebbende echtelieden Louis en Zélie Martin, de ouders van de H. Teresia van Lisieux», ten voorbeeld, wier deugden door Paus Johannes Paulus II als heldhaftig zijn erkend, op 26 maart 1994.
«Het komt doordat ik geloof!»
Vlak voor de herfst van 1848 neemt Louis de beslissing zich geheel en al aan God te geven. Hij begeeft zich naar het hospitium van de Grote-Sint-Bernard, in het hart van de Alpen, waar kanunniken zich wijden aan het gebed en het redden van reizigers die in de bergen zijn verdwaald. Hij meldt zich bij de Prior die hem voorstelt terug naar huis te keren om zijn studie van het Latijn af te maken alvorens het noviciaat in te gaan. Na een vruchteloze poging op latere leeftijd de studie te hervatten, ziet Louis, niet zonder spijt, van zijn voornemen af. Ter afronding van zijn leertijd, gaat hij naar Parijs. Vervolgens vestigt hij zich weer in Alençon, woont er bij zijn ouders en leidt een zeer geregeld leven zodat zijn vrienden van hem zeggen: «Louis is een heilige».
In beslag genomen door zijn diverse bezigheden, denkt Louis niet aan trouwen. Dat verdriet zijn moeder, maar op de kantwerkschool waar ze lessen volgt, valt haar een meisje op dat handig is en goede manieren heeft. Zou dat niet de «parel» zijn die ze voor haar zoon wenst? Dat meisje is Zélie Guérin, tweede van drie kinderen, geboren op 23 december 1831 in Gandelain, in de Orne (Normandië). Haar vader en moeder komen uit zeer christelijke gezinnen. In september 1844 vestigen zij zich in Alençon, waar de twee oudste meisjes een gedegen opleiding krijgen in het pensionaat van de Zusters van de H. Harten (Picpussen).
Zélie denkt erover non te worden, evenals haar oudste zus die later Zuster Marie-Dosithée wordt in het klooster van de Visitatie in Le Mans. Maar de Overste van de Zusters van Liefde aan wie Zélie om toelating vraagt, antwoordt haar zonder aarzelen dat zulks niet de wil van God is. Tegenover zo'n categorische verklaring buigt het meisje het hoofd, maar niet zonder droefenis. Met een aandoenlijk bovennatuurlijk optimisme roept ze uit: «Mijn God, ik stap in het huwelijk om uw heilige wil te doen. Geeft u mij dan alstublieft veel kinderen en mogen zij u ook toegewijd zijn». Zélie gaat dan naar een kantwerkschool om zich te bekwamen in de vervaardiging van het Point d'Alençon, een bijzonder vermaarde kanttechniek. Op 8 december 1851, op de feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis, krijgt ze een ingeving: «Point d'Alençon laten maken». Vanaf dat moment gaat ze voor eigen rekening werken.
Op een dag kruist ze een jonge man van wiens edele voorkomen, gereserveerde manier van doen en een houding van een en al waardigheid, ze diep onder de indruk komt. Zélie hoort van binnen een stem die zegt: «Dit is degene die ik jou heb toebedacht». De identiteit van de voorbijganger, Louis Martin, wordt haar weldra onthuld. Al spoedig waarderen en beminnen de jongelui elkaar. Ze zijn het zo snel met elkaar eens dat ze op 13 juli 1858 trouwen, drie maanden na hun eerste ontmoeting. Louis en zijn echtgenote zijn van plan als broer en zus te leven, het voorbeeld volgend van de H. Jozef en de Maagd Maria. Tien maanden samenwonen in volledige onthouding stellen hen in staat hun beider zielen te doen samensmelten in diepgaande geestelijke gemeenschap. Maar door de behoedzame tussenkomst van hun biechtvader en door hun verlangen kinderen aan de Heer te schenken, besluiten ze dit heilige experiment te onderbreken. Zélie schrijft later aan haar dochter: «Ik voor mij wenste veel kinderen te krijgen om ze op te voeden voor de Hemel». In minder dan dertien jaar krijgen ze negen kinderen. Schoonheid en vruchtbaarheid zullen hun liefde kenmerken.
Het volledige tegendeel
«Er groeit, vervolgt de Paus, vooral onder de jongeren, een nieuw besef van eerbied voor het leven vanaf de conceptie... Het is een zuurdesem van hoop voor de toekomst van het gezin en de mensheid» (Ibid.). In de nieuwgeborene wordt inderdaad het gemeenschappelijk goed van het gezin en van de mensheid verwezenlijkt. Het ouderpaar Martin ervaart deze waarheid door het verwelkomen van hun vele kinderen: «We leefden alleen nog voor onze kinderen, dat was ons hele geluk en dat hebben we slechts in hen gevonden», schrijft Zélie later. Hun huwelijksleven verloopt echter niet zonder beproevingen.
Drie kinderen sterven er op jonge leeftijd, waaronder de twee jongens. Daarna het plotselinge overlijden van Marie-Hélène op vijf-en-een-halfjarige leeftijd. Gebeden gevolgd door bedevaarten te midden van alle angst, in het bijzonder in 1873 tijdens de ernstige ziekte van Thérèse en de tyfus van Marie. Het vertrouwen van Zélie op de momenten van de grootste ongerustheid wordt versterkt wanneer ze het geloof van haar man ziet, met name doordat hij zo nauwgezet de zondagsrust in acht neemt: nooit en te nimmer opent Louis op zondag zijn winkel. Het is het «feest van de Goede God» dat in het gezin wordt gevierd, ten eerste via de diensten in de parochie en vervolgens door de lange wandelingen. De kinderen worden meegenomen naar de feesten van Alençon met de ene optocht na het andere vuurwerk.
De kinderen worden opgevoed in vreugde, in liefde en tegelijk wordt er het een en ander van hen geëist. Zodra hun verstand ontwaakt leert mevrouw Martin hun de ochtendofferande van het hart aan de Goede God, de eenvoudige aanvaarding van de dagelijkse moeilijkheden «om Jezus genoegen te doen». Een onuitwisbaar kenteken dat de grondslag zal vormen van de «kleine weg» die door hun benjamin wordt onderwezen: de toekomstige Heilige Teresia van het Kind Jezus. «De huiselijke haard is bijgevolg de eerste school voor het christelijk leven», zoals de Katechismus van de Katholieke Kerk (KKK, 1657) ons leert. Louis staat zijn echtgenote ter zijde: om vier uur 's ochtends gaat hij op weg, op zoek naar een voedster voor een van de jongsten die ziek is; hij vergezelt zijn vrouw 's nachts in de vrieskou naar het ziekbed van hun eerste zoon, Joseph, op tien kilometer van Alençon; hij houdt de wacht bij zijn zieke oudste dochter, Marie, door de tyfus aangetast op de leeftijd van dertien jaar...
De dynamiek van de liefde
Duurzame vruchten
Geestelijke retraites leveren vruchten van bekering en heiliging op, want onder invloed van de dynamiek ervan, wordt de ziel die zich onderdanig laat verlichten door en open staat voor de Heilige Geest steeds meer gezuiverd van de zonden, daarbij Jezus Christus als volmaakt voorbeeld navolgend, om te komen tot een innigere vereniging met hem. Vandaar dat paus Paulus VI kon zeggen: «Getrouw jaarlijks de oefeningen doen in een beschermde omgeving is een garantie voor vooruitgang van de ziel». Van alle methodes van geestelijke oefeningen «is er één die de volledige en herhaalde goedkeuring heeft weggedragen van de Heilige Stoel... de methode van de H. Ignatius van Loyola, degene die het Ons behaagt Meester, gespecialiseerd in geestelijke oefeningen, te noemen» (Pius XI, Encycliek Mens Nostra).
Het diep christelijke leven van het ouderpaar Martin staat op natuurlijke wijze open voor de liefde jegens de naaste: discreet verstrekte aalmoezen aan behoeftige gezinnen, met wie de dochters naargelang hun leeftijd in contact staan, hulp aan de zieken. Ze deinzen er niet voor terug om gerechtelijk strijd te voeren ter ondersteuning van de onderdrukten. Zo zetten ze ook samen de nodige stappen om een armlastige in een tehuis opgenomen te krijgen terwijl die er geen recht op heeft daar hij niet oud genoeg is. Deze dienstverlening overschrijdt de kaders van de parochie en geeft blijk van een grote missionaire geest: royale jaarlijkse giften aan de Verspreiding van het Geloof, deelname aan de bouw van een kerk in Canada, enz.
Maar het innige gezinsgeluk van de familie Martin zou niet lang duren. Al in 1865 ontdekt Zélie in haar borst de aanwezigheid van een tumor, die zich openbaarde na een val tegen de hoekrand van een meubel. Haar broer, apotheker en haar man schenken er weinig aandacht aan. Eind 1876 treedt de kwaal aan het daglicht en de officiële diagnose luidt: «fibro-adenoma, niet meer te opereren» want in een te ver gevorderd stadium. Dapper biedt Zélie weerstand tot het bittere einde. Zich bewust van de leegte die haar verscheiden zal veroorzaken, vraagt ze aan haar schoonzuster, mevrouw Guérin, haar man te helpen bij de opvoeding van de jongste kinderen als zij is overleden.
Mevrouw Martin sterft op 28 augustus 1877. Voor de 54-jarige Louis is het een harde klap, een diepe gapende wond die pas in de Hemel weer zal toegaan. Maar hij aanvaardt alles in een voorbeeldige geest van geloof en in de overtuiging dat zijn «heilige echtgenote» in de Hemel is. Hij zal zijn taak, de opvoeding van vijf meisjes, in de vrede van nimmer falende liefde volbrengen. Vandaar dat Teresia schrijft: «het zo gevoelige hart van papa, dat al zo vol liefde was jegens mij, kreeg toen ook nog een moederlijke hartelijkheid erbij!...» Mevrouw Guérin biedt het gezin Martin haar hulp aan en stelt haar zwager voor zijn huis en haard naar Lisieux te verplaatsen. De apothekerij van haar man zal voor de kleine weesmeisjes een tweede tehuis worden en de intieme banden die beide families reeds met elkaar onderhielden zullen slechts worden versterkt dankzij dezelfde tradities van eenvoud, arbeidzaamheid en rechtschapenheid. Ondanks de herinneringen en de trouwe vrienden die hij in Alençon moest achterlaten, besluit Louis het offer te brengen en verhuist naar Lisieux.
Een grote eer
Zijn persoonlijke heiligheid blijkt vooral uit het aanbieden van al zijn dochters en daarna van zichzelf. Zélie had de roeping van haar twee oudste dochters reeds voorzien: Pauline treedt in bij de Karmelietessen van Lisieux in oktober 1882 en Marie in oktober 1886. Tegelijkertijd maakt Léonie, een kind met een moeilijk karakter, een begin met een reeks vruchteloze pogingen, eerst bij de Clarissen, daarna bij de Visitatie waar ze na twee mislukte pogingen definitief intreedt in 1899. Thérèse, de benjamin, het «koninginnetje», zal alle hindernissen overkomen om in te treden bij de Karmelietessen op 15-jarige leeftijd in april 1888. Twee maanden later bekent Céline haar vader dat zij zich ook tot het religieuze leven voelt geroepen. Louis Martin heeft op dit nieuwe offer dat van hem wordt verlangd een schitterende reactie: «Kom, laten we samen voor het Heilig Sacrament de Heer danken die mij de eer doet mij al mijn kinderen af te nemen».
Naar het voorbeeld van mijnheer Martin, moeten de ouders de roepingen als een gave Gods ontvangen: «Gij, ouders, brengt dank aan de Heer als hij een van uw kinderen tot het godgewijde leven heeft geroepen. Het moet als een grote eer worden beschouwd zoals dat steeds het geval was, als de Heer naar een gezin ziet en een van de leden daarvan uitkiest om hem of haar te vragen de weg van de evangelische raden te volgen. Koestert het verlangen een van uw kinderen aan de Heer af te staan opdat de liefde voor God in de wereld groeit. Is er wel schoner vrucht van de echtelijke liefde denkbaar?» (Apostolische exhortatie, Vita consecrata, Johannes Paulus II, 25 maart 1996, n. 107).
Roeping is allereerst een goddelijk initiatief. Maar een christelijke opvoeding begunstigt een groothartig antwoord op de roep van God: «In het gezin zijn de ouders door woord en voorbeeld voor hun kinderen de eerste geloofsverkondigers en zij dienen de roeping van elk onder hen, heel bijzonder wanneer het om een gewijde roeping gaat, met zorg te bevorderen» (KKK, 1656). «Wanneer dan ook de ouders de waarden van het evangelie niet beleven, zullen de jongen of het meisje de uitnodiging moeilijk kunnen horen, de noodzaak begrijpen van de te brengen offers, of oog hebben voor de schoonheid van het te bereiken doel. Juist in het gezin immers hebben de kinderen hun eerste ervaringen met de evangelische waarden, met de liefde die zich aan God en aan anderen wegschenkt. Ze moeten verantwoordelijk gebruik leren maken van hun vrijheid om bereid te zijn naar hun roeping de hoogste geestelijke werkelijkheden te beleven» (Vita consecrata, ibid.).
Op 23 juni 1888, gekweld door vlagen van aderverkalking die zijn geestelijke vermogens aantasten, verdwijnt Louis Martin uit zijn woonplaats. Na vele bange ogenblikken wordt hij teruggevonden in Le Havre, op 27 juni. Dat is het begin van een langzame maar onafwendbare lichamelijke aftakeling. Kort na de inkleding van Thérèse, waarbij hij «zo mooi en zo waardig» was geweest, valt hij ten prooi aan een aanval van krankzinnigheid waardoor hij moet worden opgenomen in het Bon-Sauveur ziekenhuis van Caen: een vernederende situatie die hij aanvaardt met een buitengewoon geloof. Wanneer hij zich kan uiten zegt hij herhaaldelijk: «Ik had nog nooit in mijn leven een vernedering ondergaan, ik had er een nodig». Wanneer zijn benen door verlamming zijn aangetast, in mei 1892, wordt hij naar Lisieux gebracht. «Tot ziens, in de hemel» kan hij nog juist zeggen tegen zijn dochters, tijdens zijn laatste bezoek aan de Karmel. Zacht en kalm overlijdt hij ten gevolge van een hartaanval op 29 juli 1894, bijgestaan door Céline die haar intreden in de Karmel heeft uitgesteld om voor hem te zorgen.
Heilige Teresia van het Kind Jezus en het Heilig Aanschijn kan dan ook zeggen: «De goede God heeft mij een vader en een moeder gegeven die de Hemel waardiger zijn dan de aarde». Mogen wij naar hun voorbeeld de eeuwige verblijfplaats bereiken die de heilige van Lisieux «de haardstede van onze Vader in de Hemel» noemt.