Carta

Blason   Abadia de Sant Josep de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

França


Descarregar com a pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
6 de febrer de 2006
H. Amandus


Benvolgut Amic de l'Abadia de Sant Josep,

«Hoeveel tijd, denkt u, dat u iedere dag aan het inwendig gebed moet besteden?» vraagt een jonge getrouwde vrouw aan pater Marie-Eugène van het Kind Jezus. «Om te beginnen, een uur per dag», antwoordt de pater. De jonge vrouw is hoogst verbaasd: «Iedere dag een uur besteden aan het inwendig gebed! Maar dat is onmogelijk! Ondenkbaar! Waar voer ik dat uur van inwendig gebed in, in mijn reeds overvolle dagelijkse planning?» Een goedmoedige glimlach klaart het gezicht van de pater op: «Mevrouw, indien u het gevoel hebt dat u nog niet klaar bent om iedere dag een uur in inwendig gebed aan God te wijden, is dat voor mij het bewijs dat u zich in de deur vergist hebt toen u aan de mijne kwam kloppen». Wie is die priester wel, met zulke verwonderlijke eisen?

Henri Grialou, de toekomstige pater Marie-Eugène, uit een boerengezin in de Rouergue, is op 2 december 1894 in het dorp Gua geboren. Hij is nog geen tien wanneer zijn vader na een ziekbed van enige dagen sterft. De jonge moeder krijgt vijf kinderen alleen op te voeden. Henri groeit op tot een robuuste, ondernemende, wilskrachtige en vechtlustige jongen. Later zal hij het hebben over zijn «ruwe bolster». Gedragen door de sfeer in het gezin en aangemoedigd door de Broeders van de Christelijke Scholen, verlangt hij er al heel vroeg naar priester te worden. In 1905 vertrekt hij naar Suse, in Italië, waar hij gratis kan studeren bij de Paters van de Heilige Geest. Daar stelt hij vast dat hij geen roeping heeft voor deze Congregatie en vraagt of hij naar het klein seminarie van Graves mag.Zijn moeder echter, die van oordeel is dat ze het kostgeld onmogelijk kan opbrengen, stuurt hem in de leer bij een bankwerker. Henri probeert dit werk zo goed mogelijk te doen, maar voelt dat hij er niet voor gemaakt is. Zijn moeder heeft het met haar grote intuïtie snel begrepen en legt zich het zware offer op het kostgeld voor het seminarie voor haar rekening te nemen. Aan het eind van die studie gaat hij, op 2 oktober 1911, naar het groot seminarie van Rodez. Na de retraite aan het begin van het schooljaar schrijft hij: «Vooral tijdens de retraite zie je het «voor» en het «tegen» van het priesterschap, als ik me zo mag uitdrukken. Men maakt een afweging van alle argumenten...met de liefde voor God in het hart, de hoop op de toekomst in het hoofd, begeven we ons geestdriftig op een besloten terrein waar wij, naar het ons toeschijnt, gelukkig zullen zijn dat wij ons bloed, zo niet in één enkele keer, dan wel, en dat is misschien even goed, druppel voor druppel vergieten, beetje bij beetje onze lichamelijke en geestelijke krachten uitputten en tenslotte in de arena sterven als goede kapitein in het leger van Christus». In de loop van die jaren ontdekt Henri de geschriften van Teresia van het Kind Jezus waar hij zeer enthousiast over is. «Bid goed voor mij, schrijft hij in 1913 aan een van zijn vrienden, zodat ik word als zuster Teresia, het dingetje van de goede God, dat Hij met mij moge doen wat Hij maar wil, mijn leven beetje bij beetje hier of elders verslijten of het mij op een andere manier ontnemen, zoals Hij maar wil. Vraag voor mij dat ik volkomen overeenkomstig zijn wil moge handelen». De toekomstige heilige zelf had geschreven: «De volmaaktheid bestaat uit het volbrengen van Gods wil, uit zijn wat Hij wil dat we zijn» (Ms A, v° 2,20). Deze geestesverwantschap met Teresia zal vervolgens steeds groter worden, zo zeer dat Moeder Agnès van Jezus, oudste zus van de heilige, zal kunnen zeggen: «Ik heb nooit een ziel gezien die zo zeer lijkt op mijn zusje als pater Marie-Eugène».

«Hij spreekt zachtjes met ons»

De eerste wereldoorlog breekt uit en Henri vertrekt naar het front. Als hij zes jaar onder de wapenen is geweest, komt hij terug met de graad van luitenant en onderscheiden met het kruis van oorlog en de légion d'honneur. In augustus 1919 keert hij terug naar het seminarie, maar door de boeken van de Heiligen van de Karmel (Teresia van Avila, Johannes van het Kruis, Teresia van het Kind Jezus) is in hem het verlangen ontwaakt karmeliet te worden. Aan zijn jongste zus schrijft hij: «De goede God spreekt maar zelden rechtstreeks en duidelijk hoorbaar met ons.Gewoonlijk dringt Hij onze ziel binnen door inblazing, door omstandigheden die Hij schept. Hij spreekt met ons in bedekte termen, zachtjes en laat ons zien wat wij zouden kunnen doen indien wij Hem zouden willen behagen». Op 4 februari 1922 wordt hij priester gewijd en de 24e schrijdt de eerwaarde Grialou over de drempel van het karmelietenklooster van Avon, bij Fontainebleau, legt op 11 maart 1923 onder de naam van pater Marie-Eugène van het Kind Jezus zijn eerste geloften af. «Het inwendig gebed, schrijft hij aan een vriend, is in zekere zin de zon en de kern van alle dagelijkse bezigheden. Men heeft iedere avond de indruk dat dat het enig belangrijke is dat men die dag heeft gedaan... Het inwendig gebed is een grote vertroosting hier en maakt dat ik al het overige vergeet». Wat is het innerlijk gebed? De H.Teresia van Lisieux antwoordt: «Het innerlijk gebed is, naar mijn mening, alleen maar een vertrouwelijke omgang in vriendschap, waarin men zich vaak onder vier ogen onderhoudt met die God door wie men zich bemind weet» (cf. Katechismus van de Katholieke Kerk, KKK, 2709).

De jaren 1923-25 staan in het teken van de zaligverklaring en de heiligverklaring van zuster Teresia van Lisieux; voor pater Marie-Eugène is het een grote vreugde. Op 29 april 1923, dag van de zaligverklaring, schrijft hij aan een bevriende seminarist: «Ik heb het gevoel dat het een van de mooiste dagen van mijn leven is. Het is de verwezenlijking van heel oude en heel diepe verlangens... Deze verheerlijking van de kleine zuster is de vorm waarin ik me de verheerlijking van Jezus zelf het best kan voorstellen. De missie van de kleine zalige is een uitstorting van de goddelijke liefde in de zielen in de vorm die de goede God voor onze tijd verlangt». Naar aanleiding van deze twee belangrijke gebeurtenissen, evenals bij de uitroeping van de heilige Johannes van het Kruis tot kerkleraar in 1926, wordt pater Marie-Eugène gevraagd voor talrijke lezingen of preken over de spiritualiteit van de meesters van de Karmel. Eenmaal vertrouwd met hun spirituele leer, zal hij in 1949 en 1951 twee boeken, syntheses van hun onderricht, uitbrengen, Ik ben dochter van de Kerk en Ik wil God zien.

Een tegengif voor het atheïsme

Al lang is pater Marie-Eugène ervan overtuigd dat de leer van de heiligen van de Karmel voor ieder toegankelijk is op voorwaarde dat deze wordt aangeboden in een vorm die is aangepast aan de behoeften van onze tijd. Op Pinkstermaandag in 1929, wanneer hij Overste is van het Karmelietenjuvenaat Petit Castelet in Tarascon, komen drie onderwijzeressen, onder wie Marie Pila, die wensen kennis te maken met de leer van de karmelieten en het inwendig gebed willen leren, bij hem. Hij geeft er zich spoedig rekenschap van dat God heeft bestemd dat hij voor die dames een werk moet oprichten, maar hij weet ook dat wij «nederig het moment, de wijze, het tijdstip, de genade van de goede God moeten afwachten, in plaats van gehaast iets te willen verwezenlijken wat noodgedwongen hovaardig, want iets van ons zelf, is». Om die reden wacht hij tot de maand mei van het jaar 1931 om te beginnen met een reeks lezingen over het inwendig gebed in «Notre-Dame de France» in Aix-en-Provence. Daar ontdekt hij een gehoor van jonge vrouwen, sterk verlangend te worden ingewijd in het contemplatieve leven zonder het beroep op te geven. Zo ontstaat een seculier instituut dat wordt gevestigd op het terrein van Notre-Dame de Vie in Venasque (bisdom Avignon) en waarvan het doel is het oorspronkelijke ideaal van de karmel na te streven dat afkomstig is van de profeet Elias: «Te midden van de wereld contemplatief en apostolisch leven nauw met elkaar verbinden en ieder apostolaat doordrenken van inwendig gebed om de getuige te zijn van de levende God door het woord en door het leven». Ieder van die vrouwen begint met een jaar dat in eenzaamheid wordt doorgebracht in Notre-Dame de Vie. Daarna kan ze de geest van contemplatie meenemen naar haar maatschappelijke leefomgeving, waarbij ze zich erop toelegt een toonbeeld van beroepskundige bekwaamheid te zijn.

Pater Marie-Eugène wortelt zijn volgelingen in het inwendig gebed vanuit het geloof, een eenvoudige blik op God waardoor wij zijn Barmhartige Liefde ontdekken. Gegrepen door een zin van de heilige Teresia van het Kind Jezus: «Ik smeek U Uw goddelijke blik te laten vallen op een groot aantal kleine zielen, ik smeek U een legioen van kleine slachtoffers te kiezen die Uw liefde waardig zijn» (Ms B 5 v°,42), verklaart hij: «Ik zou willen dat u gaat waar wij (religieuzen) niet naartoe kunnen, op de boulevards, in volle zee, in alle kringen». Het werk is bedoeld als tegengif voor de atheïstische praktijken van de moderne tijd: «In een wereld die het gevoel voor God heeft verloren en het misschien steeds meer aan het verliezen is, heeft het instituut zijn plaats, het heeft zijn opdracht die wellicht des te dringender is naarmate het atheïsme meer slachtoffers maakt: we slaan niet op de vlucht voor het atheïsme, het doet in tegendeel een beroep op ons want het vraagt om een getuigenis, een getuigenis dat kond doet van het bestaan van God en zijn rechten». We moeten inderdaad meer getuigen van God naarmate de wereld God meer vergeet. De mensen hongeren naar God zonder het te weten, en tastend als blinden zijn ze naar Hem op zoek: «Laten wij de zorg op ons nemen hen naar God te voeren!» pleegt de pater graag te zeggen. Maar de omstandigheden waaronder dit apostolaat moet worden beoefend lijken op die van «de strijd tussen twee giststoffen, tussen twee koninkrijken, dat van God en dat van Satan. Wil het goddelijke gist zegevieren, moet het bij de betreffende apostel het sterkst en onverslaanbaar zijn... Dit krachtdadige gist moet niet alleen in staat zijn om strijd te voeren, maar ook om de eigen krachten te bewaren die strijd te blijven voeren... Als dat niet zo was, zou de confrontatie ijdel zijn en uitlopen op een mislukking voor het koninkrijk van God en misschien de ondergang van de apostel».

Aan God vastgeklampt

Het inwendig gebed is dus onontbeerlijk: «God ervaren is nodig om ons geloof te versterken en te zorgen dat het standvastig blijft op alle woelige baren en zelfs met alle vloedgolven die op ieder van ons van binnen en van buiten afkomen... De ontmoeting met God, het contact met Hem, leven in zijn nabijheid, zich vastklampen aan God is onontbeerlijk om niet door de stroom, die ons allen bedreigt, te worden meegesleurd. Welnu, zich vastklampen aan God door het geloof veronderstelt dat men elke dag tijd wijdt aan God». Of zoals de Katechismus van de Katholieke Kerk het uitdrukt: «Men doet niet slechts aan innerlijk gebed, wanneer men daarvoor de tijd heeft: men neemt de tijd om er te zijn voor de Heer, vastbesloten om Hem de tijd onderweg niet weer af te nemen, welke ook de beproevingen en de dorheid mogen zijn die men tijdens de ontmoeting ervaart» (KKK 2710). Deze aan God gewijde tijd veronderstelt dat men zijn dag zo indeelt dat er plaats voor gemaakt wordt. Hoeveel tijd moeten we ervoor uittrekken? «Het schijnt, zegt pater Marie-Eugène, wil het inwendig gebed enige invloed hebben op ons leven, dat we moeten komen tot een half uur. Hoe organiseren we dat? We kunnen die tijd in twee, in drie of in vier delen, naar gelang ieders aanleg en op deze wijze het probleem oplossen. Ik heb zelf heel wat mensen gezien die het druk hebben, huismoeders, gezinnen, religieuzen die volledig in beslag worden genomen door hun bezigheden, bestuurlijke zorgen en zwaar belast zijn met correspondentie, en die erin slagen per dag twee tot drie uur te besteden aan hun inwendig gebed». Hoe is dat mogelijk? H.Franciscus van Sales verklaart dat de zielen die zich aan het inwendig gebed overgeven doeltreffender handelen, omdat de met God doorgebrachte tijd het mogelijk maakt zich geestelijk te ontspannen hetgeen de vermogens verfijnt en vervolmaakt, zelfs uit menselijk oogpunt bezien. Daar kunnen we aan toevoegen dat de ziel, die de blik vaak op de eeuwige waarheden richt, beter prioriteiten kan stellen in haar leven en het nutteloze overboord gooien. Zij is ook bekwaam haar gebed zelfs tijdens haar bezigheden voort te zetten: «Een frequent en vurig gebed is mogelijk op de markt of op een eenzame wandeling, in uw zaak terwijl u koopt en verkoopt, of als u in de keuken bezig bent» (H.Johannes Chrysostomos). Dat alles krijgt meer diepgang als men het gebed beschouwt als een levensnoodzakelijkheid; de mens die zich niet laat leiden door de Geest vervalt weer in de slavernij van de zonde. «Wie bidt, zal zeker gered worden; wie niet bidt, zal zeker verloren gaan» (H.Alfonsus van Liguori; cf. KKK 2743-2744).

Een aangepaste ascese

Het opstarten van zijn nieuwe werk stelt pater Marie-Eugène niet vrij van de zware verantwoordelijkheden die hem zijn toevertrouwd door de Orde van de Karmelieten. Nadat hij in meerdere kloosters Prior is geweest, wordt hij in 1937 kloosterafgevaardigde op de algemene vergadering van de orde in Rome. Zijn veelvuldige afwezigheid dwingt hem ertoe de leiding van het instituut toe te vertrouwen aan Marie Pila. Deze krachtige, zeer evenwichtige persoonlijkheid en intellectuele van hoog niveau is tevens een ziel die geheel en al aan de stichting is verpacht. Pater Eugène-Marie's verblijf in het generalice huis in Rome wordt afgebroken door de oorlog van 1939 die hem terugroept naar Frankrijk. Eind 1940 komt hij weer uit het leger, kan niet in Rome komen en blijft dan maar op het Petit Castelet Seminarie en wijdt zijn energie aan de Franse provincie van de Orde tot aan het einde van de oorlog. In die periode vervoegt een groep meisjes zich bij degenen die in Notre-Dame de Vie de eerste kern van het Instituut vormden. De pater stippelt voor deze meisjes, die bestemd zijn om in de wereld de geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid in acht te nemen, de hoofdlijnen uit van een programma voor hun persoonlijke vervolmaking. Als zeer realistisch opvoeder neemt hij in die opleiding handenarbeid, wandelingen en ontspanning op. Dat alles heeft een gunstige invloed op de sfeer van naastenliefde onder de zusters, welke zo nodig is voor de geestelijke groei die allerlei crises kan doormaken: «Het grote bewijs van heiligheid is niet geen bekoringen te kennen of momenten van ontmoediging, maar altijd door te lopen, te reageren en naar God op te stijgen». Hij brengt de zusters ook een aan ieders temperament en aan de moeilijkheden van onze tijd aangepaste ascese bij. Hij staat ver van het opleggen van opzienbarende penitenties en stelt eerder een «ascese van kleinheid» voor, die we «de ondersteuning voor het dragen van de lasten van onze levensstaat» zouden kunnen noemen: «Als u de beproevingen, de zorgen, de smarten en de vermoeienissen die door God over alle dagen en uren van ons leven zijn verspreid weet te aanvaarden, doet u al genoeg ascese en hoeft u er nog niet meer te gaan zoeken».

Een integraal christendom

Zodra de oorlog voorbij is gaat de pater weer naar Rome. De afkondiging, door paus Pius XII, van de apostolische constitutie Provida Mater Ecclesia, die officieel de seculiere instituten erkent, maakt van Notre-Dame de Vie op 15 augustus 1948 een kerkrechterlijke instelling. «De seculiere instituten, zal paus Paulus VI zeggen, zijn tegenwoordig het grote leger dat de Kerk inzet op het slagveld van de wereld. De leden zijn doordrongen van deze zo heterogene, zo verwarrende en zo ongeordende werkelijkheid waarin de mensen leven, willen haar van binnen uit heiligen en gelijkvormig maken aan Gods verlangens». We zullen moeten wachten tot 24 augustus 1962 voor het Instituut, dat dan is uitgebreid met een mannelijke tak en een priesterlijke tak, erkend is naar pauselijk recht. Op 23 februari 1948 wordt pater Marie-Eugène benoemd tot apostolisch Visitator van de in Frankrijk woonachtige ongeschoeide karmelieten. In 1954 wordt hij Vicaris Generaal van de Orde: in die hoedanigheid bezoekt hij in de jaren daarop Cairo, de Filippijnen, Vietnam, India en Palestina. Tijdens deze reizen doet hij zijn best diepgaande kennis van mensen uit andere culturen te vergaren. «Wij moeten hen een integraal christendom geven, verklaart hij, hun beschaving kerstenen, maar met eerbied of zelfs met verheerlijking van de menselijke waarden van deze verfijnde beschavingen, zoals de Kerk heeft gedaan met de Griekse en Latijnse beschavingen... Die aanpassing heeft tot doel voor een bepaald gehoor en in een vorm die is aangepast aan de behoeften in een heldere taal een leer te vertalen die te allen tijden goed is en nodig. Dit is een ontzaglijke taak. Zij vereist dat men de leer volmaakt beheerst, niet alleen verbaal, tot hetgeen boven de woorden en definities uitstijgt, maar zo dat zij bezit heeft genomen van de zindragende werkelijkheid». «Hij waarschuwt de hedendaagse apostel echter voor de verleiding de katholieke leer aan de smaak van de dag aan te passen om haar aanvaardbaar te maken».

Pater Marie-Eugène interesseert zich ook voor de intellectuele vorming van alle leden van de karmelietenorde. Hiervoor volgt hij op de voet de bouw van een internationaal college, het Teresianum. De ontwikkelingen binnen de cultuur in het algemeen vereisen, naar het oordeel van de pater, dat de jonge karmelieten een uitstekende intellectuele vorming krijgen, maar hij dringt er tevens op aan dat deze gelijke tred houdt met het gebedsleven en contemplatieve leven ten einde een betere kennis van de Heer te begunstigen. «De beschouwing (contemplatie) is een op Jezus gerichte blik vol geloof. «Ik kijk Hem aan en Hij kijkt mij aan», zei de boer uit Ars, tot zijn heilige pastoor, toen hij voor het tabernakel in gebed was. Deze aandacht voor Hem betekent verloochening van het «ik». Zijn blik zuivert het hart. Het licht van de blik van Jezus verlicht de ogen van ons hart; het leert ons om alles te zien in het licht van zijn waarheid en van zijn medelijden voor alle mensen. De beschouwing laat ook haar blik gaan over de geheimen van het leven van Christus. Zo leert de beschouwing ons «de Heer van binnen kennen» om Hem lief te hebben en Hem meer te volgen (cf. H.Ignatius, Geestelijke Oefeningen, n.104)» (KKK 2715).

Wanneer hij is ontheven van zijn verplichtingen in Rome, kan pater Marie-Eugène weer terug naar Frankrijk en, in 1961, krijgt hij toestemming om in Notre-Dame de Vie te gaan wonen. Na zoveel zware arbeid is een grote vermoeidheid voelbaar geworden. «Dat gevoel van zwakheid, van armoede, van lichamelijke onmacht hebben we nodig... Het is goed onze zwakheid te voelen om toevlucht te zoeken bij de barmhartigheid! Onthoud dat voor uzelf. De goede God heeft me onder u neergezet om u te laten zien hoe u zwakheid moet gebruiken. Het is de weg waarop men met vreugde naar huis gaat, met de volheid van zijn ziel». De heilige Teresia van het Kind Jezus had er zich in dezelfde zin over uitgelaten: «O lichtende Vuurtoren van de liefde, ik weet hoe ik bij U moet komen, ik heb het geheim ontdekt om mij uw vlam eigen te maken. Ik ben maar een kind, onmachtig en zwak, toch is het juist mijn zwakte die mij de stoutmoedigheid geeft mij als Slachtoffer aan Uw Liefde aan te bieden, o Jezus!» (Ms B, 3 v° 36).

«De Heilige Geest is uw vriend»!

De krachten van pater Marie-Eugène nemen af. Na een verkeersongeluk dat hem overkwam in februari 1962, herstelde hij weer voldoende om de taak van provinciaal in 1963 op zich te nemen en een bezoek te brengen aan verschillende landen waar hetzelfde werk wordt opgezet. In februari 1965 brengt een nieuw gezondheidsprobleem zijn leven in gevaar. Bij die gelegenheid schrijft hij aan zijn geesteskinderen: «Dit is het testament dat ik u nalaat: moge de genade van de Heilige Geest op u neerdalen, opdat u allen zo spoedig mogelijk zult kunnen zeggen dat de Heilige Geest uw vriend is, dat de Heilige Geest uw licht is, dat de Heilige Geest uw meester is...». Een nieuwe verbetering in zijn gezondheidstoestand maakt het mogelijk dat de pater zijn werkzaamheden hervat en het jaar 1966 brengt hij door met reizen en leiding geven aan een retraite. Maar eind december is hij zo uitgeput dat hij gedwongen is te stoppen. Witte Donderdag 1967 wordt hem de Heilige Communie op bed gebracht. Goede Vrijdag ontvangt hij het sacrament van de zieken en mompelt vervolgens: «Mijn God, ik bemin u! Jezus, ik bemin u! Ik geloof dat ik u volmaakt bemin en ik op u gelijk! Iedere minuut die voorbijgaat maakt dat ik u nog meer bemin. Hij heeft me alles gegeven, de goede God... De diepten van God, dat is de Liefde». Op de avond van Pasen verzucht hij: «In uw handen, Heer, beveel ik mijn geest» en de volgende dag, Paasmaandag, 27 maart 1967, sterft pater Marie-Eugène zacht, om, zoals hij het uitdrukte, «de H.Geest te gaan omhelzen». In Rome is het proces lopende voor zijn zaligverklaring.

«Voor vele, zelfs christelijke zielen, is God niet meer het doel van het bestaan», stelde pater Marie-Eugène met droefheid vast. Welnu, voegde hij eraan toe, «de mens heeft een bovennatuurlijke roeping. Onze eindbestemming is de Heilige Drie-eenheid!» En juist het gebed richt ons op deze eindbestemming door ons hier op aarde reeds in levenbrengende relatie met God te stellen. Door iedere dag tijd aan Hem te besteden stellen we een daad van geloof in Hem aan wie we alles te danken hebben en naar wie wij in het uur van onze dood moeten terugkeren. Ons Doopsel zal dan niet alleen voor ons vrucht dragen, maar ook voor het heil van vele andere zielen. «Een ziel die vol is van de goede God kan niet anders dan het te schenken» was inderdaad een geliefde uitspraak van pater Marie-Eugène. En als we niet kunnen bidden, laten we dan de Allerheiligste Maagd, Koningin van de Karmel, aanroepen. Want «overal waar God Vader is, is Maria Moeder. Overal waar de Heilige Geest de liefde verspreidt, levert zij haar bijdrage aan zijn werk door haar moederlijke functie». Laten wij ook de heilige Jozef aanroepen die de heilige Teresia van Avila iedereen aanbeveelt als meester in het inwendig bidden. Mogen Onze-Lieve-Vrouw en de heilige Jozef onze harten openen voor het licht van de Heilige Geest in een wereld die ten prooi is aan de kortstondige vermaken van het materialisme.

Dom Antoine Marie osb

Per a publicar la carta de l'Abadia de Sant Josep de Clairval en una revista, periòdic, etc. o posar-la en una pàgina web, es necessita autorització, que podeu demanar per correu electrònic o bé se'ns ha de demanar per mitjà de: https://www.clairval.com.