Carta

Blason   Abadia de Sant Josep de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

França


Descarregar com a pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
3 de setembre de 2013
feest van Sint-Gregorius, paus en kerkleraar


Benvolgut Amic de l'Abadia de Sant Josep,

In de namiddag van 29 januari 1920 wonen twee zusters van de Congregatie  van de Marcellinen (zusters van Sint-Marcellina), in gezelschap van hun  kapelaan, in Cernusco sul Naviglio, bij Milaan, de opgraving van drie overleden zusters bij, met het oog op de overbrenging van hun stoffelijke resten naar het klooster. Het belooft geen prettig schouwspel te worden, hoewel... De tijd heeft de lichamen van de twee eerste opgegraven zusters aangetast, maar als de kist van de derde, zuster Maria-Anna Sala, aan de beurt is vindt de doodgraver die zo zwaar dat hij denkt dat het stoffelijk overschot niet ontbonden is. Bij opening van de lijkkist komt van onder de lijkwade, wit als sneeuw, het onaangetaste lichaam met het fris roze gezicht tevoorschijn. De kapelaan die zuster Sala niet heeft gekend trekt hieruit de conclusie: «Het was een jonge zuster. Ze was vast niet ouder dan dertig jaar.» Welnu, bij haar overlijden was zuster Maria-Anna 62 jaar en ze was al 29 jaar begraven!

Wanneer ze hiervan op de hoogte is gesteld geeft de generaal overste van de zusters Marcellinen deze ongewone ontdekking over in de handen van Onze-Lieve-Heer. Een paar dagen later krijgt zuster Gulfi zulke ernstige bloedingen dat men overweegt haar een chirurgische ingreep te laten ondergaan. De Moeder Overste vraagt de zieke drie dagen lang het Heilig Hart van Jezus aan te roepen opdat, door tussenkomst van zuster Maria-Anna Sala, de operatie voorkomen kan worden. Drie dagen later is zuster Gulfi niet meer in gevaar. Onmiddellijk gaat men getuigenissen en documenten over zuster Maria-Anna verzamelen. Velen herinneren zich haar, haar eenvoudige manier van leven, haar nederig beoefende deugden bij de dingen die ze dagelijks uit hoofde van haar taak moest doen. Talloze mensen hadden bij haar overlijden uitgeroepen dat ze een heilige was, met name haar medezusters en voormalige leerlingen. In mei 1931 begint dan ook in Milaan het proces dat moet uitlopen op de zaligverklaring van de zuster op 26 oktober 1980. Bij die gelegenheid zal Paus Johannes Paulus II bijzondere aandacht schenken aan drie leringen die hij ontleende aan haar leven en voorbeeld: «De noodzaak een goed, standvastig, gevoelig en evenwichtig karakter te smeden en te behouden; de heiligmakende waarde van plichtsbetrachting die voortvloeit uit gehoorzaamheid en het wezenlijk belang van opvoedkundig werk.»

Maria-Anna Sala, geboren in Brivio, Noord-Italië is gedoopt op 21 april 1829. Haar welgestelde familie is trouw aan de christelijke tradities van Lombardije dat destijds een provincie van Oostenrijk was. Maria-Anna is het vijfde van acht kinderen. Haar vader, een zeer gelovig man, is houthandelaar. Door hun voorbeeld van waarlijk christelijk leven wijzen de ouders Sala hun kinderen de weg naar God en waken tegelijkertijd over hen met wijze voorzienigheid. Maria-Anna kent een gelukkige jeugd en doet thuis haar eerste schoolkennis op. Het meisje is zeer begaafd en bezit een levendige, evenwichtige geest. Zodra ze dertien is wordt ze naar de middelbare school gestuurd die het jaar tevoren in Vimercate door de zusters Marcellinen is opgericht. De Congregatie van de Marcellinen is opgericht in 1838 door de geestelijke leidsman van het groot seminarie van Milaan, Don Biraghi, en door Moeder Marina Videmari, eveneens uit Milaan. De eerste doelstelling van deze instelling is jonge meisjes op te voeden in het licht van het christelijk geloof, door hen in staat te stellen een serieus studieprogramma te volgen zonder evenwel de huishoudelijke bezigheden te veronachtzamen. De nieuwe familie van religieuzen krijgt als beschermvrouwe de zuster van de heilige Ambrosius, heilige Marcellina, die in 353 uit handen van Paus Liberius de sluier van de Godgewijde maagden had ontvangen. Vanaf het begin van haar schooltijd is Maria-Anna de beste van de klas; ze studeert met grote ijver en vergeet soms zelfs naar de refter te gaan wanneer het etenstijd is.

Een kostbare eigenschap

Lust in het werk is op zich een goede eigenschap want  «ledigheid is de vijand van de ziel» (Regel van H.Benedictus, hfdst. 48). Werk neemt een belangrijke plaats in Gods plan met de mens in: vanaf het begin heeft God de mens willen betrekken bij zijn scheppingswerk en hem de opdracht toevertrouwd de aarde te onderwerpen en met heiligheid en gerechtigheid over haar te heersen zodat Gods naam door de hele wereld zou worden verheerlijkt. Werken stelt de mens in staat in eigen onderhoud en dat van zijn familie te voorzien; het is eveneens een gelegenheid met anderen samen te werken en dienstbaar te zijn. Door met zorg, gewetensvol en professioneel de plicht te betrachten die de eigen staat met zich meebrengt draagt ieder bij aan de ontwikkeling van zijn natie en zijn maatschappij. De Kerk «spoort de christenen aan om zich toe te leggen op een getrouwe vervulling van hun aardse plicht, en wel geleid door de geest van het Evangelie... De christen die zijn tijdelijke plichten verwaarloost, verwaarloost zijn plichten tegenover zijn naaste, ja tegenover God zelf en brengt zijn eeuwig heil in gevaar» (Vaticanum II, Gaudium et spes, 43). Sommigen kunnen geen professioneel werk uitoefenen vanwege ziekte, werkloosheid of leeftijd. Zij worden dan uitgenodigd hun staat en lijden aan God aan te bieden, in vereniging met Jezus’ Lijden, hetgeen hun een grote geestelijke vruchtbaarheid voor het heil der zielen kan verschaffen.

Paus H.Pius X heeft in een heel mooi gebed tot H.Jozef uiteengezet op welke wijze een christen zijn werk kan heiligen: «Glorierijke heilige Jozef, voorbeeld voor allen die genoodzaakt zijn om te werken, verkrijg voor mij de genade mijn werk te volbrengen in de geest van boetvaardigheid als zoenoffer voor mijn zonden; gewetensvol te werken, door plichtsgetrouwheid te stellen boven het eigenbelang; dankbaar en vreugdevol te werken, door het als een eer te beschouwen mijn talenten, die ik van God heb gekregen in mijn werk te kunnen gebruiken en ontplooien; ordelijk en vredevol te werken, met mate en geduld, zonder enige afkeer, en zonder ooit de moeilijkheden te ontwijken; vooral te werken met een zuiver inzicht, onthecht aan mezelf, steeds rekening houdend met mijn sterven, en met de verantwoording, die ik moet afleggen voor de tijd die ik verloren liet gaan, voor de talenten die ik niet heb gebruikt, voor het goede dat ik naliet te doen, voor het ijdel succes dat ik heb nagejaagd: voor alles wat Gods-plan-met-ons kan verijdelen. Alles voor Jezus! Alles voor Maria! Alles naar Uw voorbeeld, Sint-Jozef! Dat zal mijn devies zijn tijdens mijn leven en in het uur van mijn dood. Amen.»

Noodzakelijke aanwezigheid

Op 16 november 1846 ontvangt Maria-Anna haar  diploma van onderwijzeres lagere school. Wanneer ze duidelijk de roepstem van Christus waarneemt wenst ze onmiddellijk in te treden bij de zusters die haar hebben opgeleid; maar op de dag zelf komt een neef haar halen om haar mee te nemen naar Brivio. De slechte gezondheid van haar moeder, de talloze eisen die een groot gezin stelt, de economische moeilijkheden als gevolg van oplichterij waarvan haar vader het slachtoffer is geworden, vereisen de rustige en gedienstige aanwezigheid van Maria-Anna in huis. Haar moeder heeft grote waardering voor haar en haar vader put uit haar hartelijkheid de kracht als christen te vergeven en de moed die nodig is om zijn activiteiten weer op te nemen. De getrouwheid waarmee het meisje zich aan het werk zet is aanstekelijk, maar haar vader protesteert wel wanneer het meisje een aalmoes geeft aan een bedelaar: «Nu moeten we aan onszelf denken!» – Het is beter een behoeftige te hulp te komen, antwoordt Maria-Anna hem; God zal wel aan ons denken.» Behalve voor de zorg voor haar familie vindt Maria-Anna ook nog de tijd de kinderen in de klas te zetten en catechismusles te geven. Met een van haar zusjes gaat ze graag naar het kapelletje van H. Leonardus, een klein heiligdom in de buurt van het dorp waar een madonna wordt vereerd. Velen komen erheen met hun persoonlijk leed en ontvangen de vertroosting die de christelijke hoop ons geeft en, een enkele keer, grote gunsten. Omdat hun moeder ziek is geworden bidden de twee jonge meisjes er speciaal voor haar intentie. Zoals staat te lezen in een gedenkschrift dat is gewijd aan de familie Sala, voelt de zieke zich dan genezen, met de zekerheid aan haar zijde de Maagd te hebben gezien die haar zegende.

Twee jaar later is de gezinssituatie aanzienlijk verbeterd en kan Maria-Anna weer terug naar het klooster van de Marcellinen, in gezelschap van haar twee jongste zusjes, Genevieva en Lucia, die als leerlingen zijn toegelaten. Na de periode van vorming spreekt ze op 13 september 1852 de eeuwige geloften uit. Haar leven wordt voortaan bepaald door de behoeften die een onderwijscongregatie doet gelden. Verschillende scholen van de Marcellinen zullen profiteren van haar vruchtbaar apostolaat: die van Cernusco, van de Via Amadei, in Milaan, van Genua, van Chambéry in de Savoie (tijdens de herfstvakanties) en tenslotte die van Quadronno in Milaan, een pensionaat dat destijds tevens het moederhuis is. Ondanks haar levendige en rijk geschakeerde gevoeligheid zal zuster Sala altijd in een geest van onderdanigheid al deze veranderingen die haar niet onberoerd laten aanvaarden. Begonnen als onderwijzeres taal en muziek in de laagste klassen, ontvangt ze in 1868 de taak van vice overste van de Congregatie. Vervolgens gaat ze naar Genua. De ouders van de leerlingen zijn onder de indruk van haar goedheid. De betrekkingen van zuster Maria-Anna met de meisjes worden gekenmerkt door een grote openhartigheid en rechtschapenheid. Zij wil de waarheid in alles en voor allen.

Dadelijk

Haar voorbeeldige geest van gehoorzaamheid komt  tot uiting in de volledige afhankelijkheid die zij jegens haar superieuren, en zelfs jegens haar medezusters aan de dag legt. «Het leek wel of zij de gelofte van gehoorzaamheid aan alle zusters had afgelegd», zegt een getuige. De dienstbaarheid waarvan ze zo ruimhartig getuigde tegenover haar leerlingen of wie maar ook een beroep op haar deed, is spreekwoordelijk. Het “Ik kom dadelijk” maakt dat ze soms de belangrijkste bezigheden onderbreekt. Deze voortdurende zorg dienstbaar aan de ander te zijn stelt haar zelfs niet in staat haar tijden van intieme ontmoeting met de Heer te verlengen, momenten waar haar ziel die zo verrukt is van contemplatie toch zo vurig naar verlangt. Dit devies is de uitdrukking van haar antwoord van liefde aan God in een zeer grote geest van nederigheid en armoede.

In 1878 keert zuster Maria-Anna Sala terug naar Milaan waar ze naast haar educatieve taken tegelijk algemeen assistente van haar overste, kanselier en econoom van de congregatie is. Deze verandering valt haar zwaar: «Dierbare Overste Catharina, schrijft ze aan de overste van de school van Genua op 1 november 1878, het nieuws van mijn nieuwe bestemming heeft me gisteren bereikt; de uitwerking die het heeft gehad op mijn ziel kan ik onmogelijk uitdrukken, zo verbaasd ben ik er nog over. Maar genoeg geredeneerd! De Heer wil het zo, dus zal de Heer mij helpen. Is dat nou de heilige onverschilligheid waar wij over spraken? O! Ik heb nog heel wat te doen voor ik die onder de knie heb! Ik schaam me voor mezelf wanneer ik constateer dat op het moment dat ik dacht bereid te zijn tot welk offer dan ook, in het concrete geval mijn eigenlijke aard zich nog zo sterk laat gelden... En onze geliefde leerlingen? De groten vooral? Als u eens wist hoe zeer de scheiding mij aan het hart gaat! Ik wist niet dat ik zoveel van hen hield...» Ze bewaart evenwel haar diepe innerlijk rust.

De reeds bejaarde stichteres laat haar ook dienst doen als secretaresse, zelfs in die mate dat men haar weldra “de steun in de oude dag van Moeder Overste” noemt. Zij raadpleegt haar vaak en vertrouwt haar de gevoelige zaken toe. Zij beschouwt haar als een heilige; en, in de overtuiging dat men heiligen op de proef moet stellen, ontziet ze haar nauwelijks, behandelt haar onwelwillend en zelfs vernederend. Zij maakte haar ook het leven niet gemakkelijk door haar felle temperament. Zuster Maria-Anna verdraagt dertien jaar lang alle humeurigheden van de stichteres. Ondanks alles blijft de innige aanhankelijkheid dankzij de bestaande banden van respect en genegenheid. Voor haar is een heilige worden een kwestie van waarheid, trouw en coherent zijn met de verplichtingen die het gedoopt en gewijd zijn met zich meebrengen. Dat brengt ze in alle eenvoud in praktijk; de ascese die ze zich oplegt is onopvallend en trekt niemands aandacht, maar traint haar in het volhardend beoefenen van de gewoonste deugden.

De moeizame zachtmoedigheid en goedheid

Zuster Maria-Anna betoont zich ook zachtmoedig en  goed tegenover haar leerlingen. In die tijd, die werd gekenmerkt door het antiklerikalisme van de welgestelde klassen, waren de jonge meisjes soms hautain, weerspannig en verdroegen niet de minste tegenwerking of geringste opmerking. Dankzij de ingeving van de H.Geest begrijpt zuster Maria-Anna dat om daadwerkelijk goede invloed te hebben op de leerlingen er maar één oplossing is: gezag verwerven door grote en betrouwbare kennis aan de dag te leggen. Aan een stuk door zit ze voor zichzelf te studeren en verwerft een zeer gedegen kennis van de Italiaanse letterkunde, ook van de buitenlandse literatuur, van de profane wetenschappen (natuurkunde, scheikunde, plantkunde en geneeskunde), en van de gewijde wetenschappen (godgeleerdheid, wijsbegeerte, Heilige Schrift). Ze interesseert zich voor kunst, in het bijzonder voor muziek, en voor pedagogiek. Ze perfectioneert zich in Latijn en Grieks, en spreekt perfect Frans en Engels.

Ze past zich aan de verschillende vormen van intelligentie aan, bemoedigt de besten en helpt de minst begaafden die zij haar pareltjes noemt. Zeven jaar houdt ze zich in het bijzonder bezig met een meisje met leerachterstand. Haar pedagogische methode tracht Evangelie en ontwikkeling, geloof en leven met elkaar in harmonie te brengen. Godgewijde personen die zich aan de opvoeding van kinderen wijden «zijn geroepen het radicale getuigenis van de goede gaven van het Koninkrijk, die iedere mens in het vooruitzicht worden gesteld in afwachting van de definitieve ontmoeting met de Heer van de geschiedenis, een plaats te geven op alle terreinen van opvoeding», zoals de gelukzalige Paus Johannes Paulus II het opmerkte in zijn apostolische exhortatie Vita consecrata van 25 maart 1996.

In de geschiedenisles, bijvoorbeeld, laat zuster Maria-Anna zien dat de macht van Napoleon begint af te brokkelen wanneer de Keizer zich tegen de Paus verzet. Tijdens een commentaar op het Paradijs van Dante doet ze in de harten de liefde voor en het verlangen naar de Hemel ontbranden. Wanneer ze de Ilias uitlegt wijst ze erop dat de Godsgedachte geen enkel volk vreemd is gebleven.

Ze brengt de lering van de H. Franciscus van Sales in praktijk: «Als u God werkelijk lief heeft, zult u heel natuurlijk over Hem spreken met uw naasten en vrienden, niet door preken af te steken, maar in de geest van zachtmoedigheid, naastenliefde en nederigheid, zoveel als u kunt de heerlijke honing uit de dingen Gods distilleren, druppel voor druppel, nu eens in het oor van de een, dan weer in het oor van de ander, God in het geheim van uw ziel biddend dat Hij die heilige dauw tot in het hart van hen die naar u luisteren moge laten doordringen. Dit engelenofficie moet vooral zacht en zoet worden uitgevoerd, niet op een corrigerende, maar op een inspirerende wijze; want hoe prachtig is het te zien hoe zeer de zoetheid en lieflijkheid van een goed woord een krachtige aanzet is om de harten naar zich toe te trekken» (Inleiding tot het Devote Leven, derde deel, hfdst. 26).

Een vroomheid die zich weet aan te passen

De taak van zuster Maria-Anna is vaak ondankbaar,  maar ze verliest de moed niet. In 1869 geeft ze aan een van haar zusjes die zoals zij ook Marcelline is geworden, de raad: «Geloof niet dat de moeite die niet onmiddellijk vrucht heeft voortgebracht vergeefs is geweest; wees geduldig en, met Gods hulp, zal je al werkend in zijn wijngaard veel kunnen verdienen. Wanneer wij soms vinden dat onze taak onze krachten te boven gaat moeten we ons ervoor hoeden in paniek te raken: juist dan hebben we een reden en zelfs het recht een veel grotere hulp van de Heer te verwachten.» Ze geeft aan haar leerlingen niet alleen de toch zo nuttige intellectuele kennis door, maar brengt hun eveneens de wijsheid en de liefde van God bij. Voor haar gaat alles samen met God, in alle eenvoud, en door haar voorbeeld maakt ze die vroomheid uiteindelijk geliefd: «De ware vroomheid, zegt ze, is op iedere leeftijd en in alle levensomstandigheden een schat.» Zij weet zich aan te passen aan de eisen van het gezin en de maatschappij, en zich bij allen geliefd te maken. Tijdens het zaligmakingproces zal een leerlinge verklaren: «Op opvoedkundig gebied had zuster Maria-Anna maar één doel: ware christenen vormen die vervolgens christelijke gezinnen zouden stichten en op die manier het Koninkrijk Gods zouden uitdragen.»

Zuster Maria-Anna verlangt ernaar op de gekruisigde Jezus te lijken zonder daarvoor de buitengewone penitenties op te zoeken. «Onnodig, zo zegt ze, jezelf te geselen. Maar als we iedere dag in alle rust het kruis opnemen dat God ons stuurt kunnen we zeker zijn van ons heil. Zelfs de kleinste verdrietjes die wij doorstaan zijn van grote verdienste... Zet het verdriet op de spaarbank van de goede God en je zult ze in het andere leven terugvinden (omgevormd tot vreugden)... Het hout van het Kruis doet fantastisch dienst om het heilig vuur van de liefde tot God te ontsteken.» Aan een religieuze schrijft ze: «O! Beste Genevieva, laten we nooit ophouden de Heer zo goed als we kunnen te dienen, zelfs als Hij offers verlangt, als we tenminste die kleine moeilijkheden die wij in de beoefening der deugden tegenkomen zo kunnen noemen. Wat is ons lijden inderdaad in vergelijking met al wat Jezus, onze welbeminde Echtgenoot, heeft geleden uit liefde voor ons? Zouden wij ons juist niet met de Heer moeten verheugen en Hem danken wanneer Hij ons een goede gelegenheid biedt Hem onze liefde en trouw te bewijzen? Ja, inderdaad! Laten we ons geheel aan de Heer overleveren en Hij zal ons leren heiligen te worden» (brief van 16 oktober 1874). Ook geeft ze nog de raad: «Iedere dag een stap verder op het pad dat naar het goede en de deugd leidt, die moedige deugd die zich voedt en versterkt met kleine offers die, zelfs onder de beste omstandigheden van leven en leeftijd, zo vaak van ons worden geëist.»

Zuster Maria-Anna heeft de Heer altijd bij zich. Haar leerlingen zien het, zowel tijdens de lesuren in de klas wanneer hun aandacht en hart in de ban zijn van haar altijd zo treffende uitleg, als wanneer ze dichtbij haar in de buurt in de kapel zijn voor het gemeenschappelijk gebed, of wanneer ze haar in de gangen langs zien komen, gehaast en door duizend-en-een verantwoordelijkheden in beslag genomen, maar vooral ‘s avonds wanneer ze haar in het halfdonker van de slaapzaal voor haar bed geknield zien zitten, verzonken in een laatste intieme samenspraak met de gekruisigde Jezus.

Ongeveer acht maanden voor haar dood, wanneer zuster Maria-Anna in het pensionaat van Quadronno, in Milaan, woonachtig is, treden de eerste symptomen op van de kwaadaardige ziekte die haar zal wegrukken: een tumor in de keel, goed te zien aan de zwelling van haar hals. Zuster Maria-Anna draagt een zwarte sjaal om de misvorming die teveel opvalt te verbergen. En wanneer hevige pijnen haar dwingen haar lessen te onderbreken wordt het rust uitstralende gezicht nog verlicht door een zachtmoedige glimlach. Ze neemt de gewoonte aan om haar leed te lachen door de misvorming van haar hals «mijn pareltje van een halssnoer» te noemen. Van tijd tot tijd moet ze een ware martelgang, tot tranen toe, ondergaan: «Neem me niet kwalijk, zegt ze dan, ik heb het slecht voorbeeld gegeven. Ik zal beter opletten... De pijn heeft me vast iets voor het Paradijs opgeleverd. Daarboven zal ik voor jullie allemaal bidden. Wat zal het mooi zijn, het Paradijs!»

Van gedaante verwisseld

In oktober 1891 is zuster Maria-Anna gedwongen haar  werk te onderbreken. De ziekte heeft het gewonnen van haar lichamelijke en geestelijke weerstand... De volgende dagen staan in het teken van uitzonderlijk lijden. Op 24 november komen zuster Maria-Anna, in volledig vertrouwen op God, de woorden «Bid voor mij» over de stervende lippen, als antwoord op de aanroep “Koningin der Maagden” en geeft dan in alle rust de geest, terwijl in de kapel de litanieën van de Heilige Maagd worden gezongen. Op haar sterfbed lijkt ze van gedaante verwisseld door een nieuwe soort schoonheid; zelfs de sporen van de kanker die haar naar de dood hebben gevoerd zijn verdwenen.

Het voorbeeld van zuster Maria-Anna herinnert ons in al zijn eenvoud eraan dat wij allen tot heiligheid geroepen zijn: « Voor iedereen is het bijgevolg duidelijk dat alle christengelovigen, tot welke stand of staat zij ook behoren, tot de volheid van het christelijk leven en de volmaaktheid van de liefde zijn geroepen. Zelfs in de aardse samenleving bevordert deze heiligheid een meer menswaardige levenswijze. Om deze volmaaktheid te bereiken, dienen de gelovigen alle krachten aan te wenden, die zij naar de maat van Christus’ gave ontvangen hebben, ten einde zijn spoor te volgen en aan zijn beeld gelijkvormig te worden, in alles de wil van de Vader te volbrengen en zich aldus aan de verheerlijking Gods en de dienst van de naaste van ganser harte toe te wijden. Zo zal de heiligheid van het Godsvolk in overvloedige vruchten openbloeien, zoals de geschiedenis van de Kerk het in het leven van zoveel heiligen overtuigend aantoont». (Lumen gentium, 40)

Dom Antoine Marie osb

Per a publicar la carta de l'Abadia de Sant Josep de Clairval en una revista, periòdic, etc. o posar-la en una pàgina web, es necessita autorització, que podeu demanar per correu electrònic o bé se'ns ha de demanar per mitjà de: https://www.clairval.com.