Carta

Blason   Abadia de Sant Josep de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

França


Descarregar com a pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
3 de setembre de 2020
feest van h. Gregorius de Grote, paus en krkl.


Benvolgut Amic de l'Abadia de Sant Josep,

Het godgewijde leven, zo schreef Paus heilige Johannes Paulus II, is «een van de tastbare sporen die de Drie-eenheid in de geschiedenis heeft achtergelaten opdat de mensen met nostalgisch verlangen de fascinerende schoonheid van God zouden kunnen kennen… Het monnikendom en het contemplatieve leven worden niet moe te herhalen dat Gods voorrang boven al het andere aan het bestaan van de mens volle betekenis en vreugde schenkt, want de mens is voor God geschapen en vindt pas rust in Hem… Het leven van slotzusters die zich hoofdzakelijk toeleggen op gebed, ascese en vurige vooruitgang in het geestelijk leven, is niets anders dan een tocht naar het hemels Jeruzalem en een vooruitlopen op de Kerk van de eindtijd die zich geheel aan het bezitten en beschouwen van God zal overgeven» (Apostolische Exhortatie, Vita Consecrata, 25 maart 1996, nrs. 20, 27, 59). De zalige Elia di San Clemente-Clément, zalig verklaard in 2006, is een van de lichtendste voorbeelden van het contemplatieve Karmelitaans leven. «Haar overtocht heeft de hemel van Bari doorkliefd als een betoverende meteoor, zei Mgr. Magrassi, aartsbisschop van Bari (Zuid-Italië) over haar, en heeft een spoor van licht achtergelaten dat niet meer dooft. Zij is “een glimlach van God” geweest voor onze tijd, voor haar stad en voor de hele Kerk.»

Teodora (Dora) Fracasso is geboren in Bari, op 17 januari 1901, als derde kind in een gezin dat er negen zal tellen. Volgens haar eigen getuigenis zijn haar ouders «ware heiligen». Haar vader is de baas van een schildersbedrijf. Met zijn echtgenote is hij een van de belangrijkste sacristeinen van de broederschap “Santa Maria del Pozzo” van de naburige kerk San Marco. Iedere dag wordt er in het gezin een rozenhoedje gebeden. De moeder spreekt met haar kinderen over de ziel, over God, de Madonna, de Hemel, het eeuwig leven. Wanneer ze twee jaar oud is, ontvangt Dora, naar het gebruik van die tijd en die plaats, het Vormsel uit handen van de aartsbisschop van Bari. Iedere avond, voor het slapen gaan, legt het kind aan de voeten van Onze-Lieve-Vrouw een bloempje neer, symbool van een offer dat ze overdag te harer ere had gebracht. Op een dag vraagt ze aan haar moeder: «Mama, kunnen goede meisjes hun ziel zien? Hebt u uw ziel al eens gezien? – Meisje van me, de sluier van dit lichaam houdt haar verborgen. Zij is in ons, maar pas na onze dood zullen we haar kunnen zien.»

Een kleine lelie

Wanneer ze ongeveer vier is, heeft Dora een droom die diepe indruk op haar maakt: «Ik droomde dat er voor ons huisje, op de weg naar het poortje, geurige lelies lagen verspreid: een zeer knappe jonge vrouw, met ogen die schitterden als twee sterren, gehuld in een witte mantel, liep er overheen waarbij ze in haar zeer mooie handen een gouden sikkel hield. Met een paradijselijke glimlach op haar lippen, raakte ze links en rechts heel lichtjes de zeer witte lelies aan; en aldus beroerd, maakten die zachtjes op hun stelen een buiging. Toen ze het eind van het zeer witte veld bereikte legde de schone vrouwe de sikkel neer, boog zich voorover en plukte een lelietje dat ze bekeek en een ogenblik bewonderde en vervolgens is ze, met het lelietje tegen haar hart gedrukt, verdwenen.» De ochtend van de volgende dag vertelt het meisje heel opgewonden haar droom aan haar moeder. «Nadat ze ontroerd naar mij had geluisterd, zei Mama, terwijl ze me oppakte in haar armen en me overstelpte met liefdevolle kussen, tegen mij: “Liefje, dat was de Maagd Maria die, in een daad van grote vriendelijkheid, jouw zieltje tegen haar hart drukte. Jij eert haar iedere dag, en zij heeft je willen belonen door zich aan jou te laten zien terwijl je sliep.”» De volgende ochtend, zo vervolgt Dora, «geen spel noch kreten meer, maar bedachtzaam trachtte ik me af te zonderen van mijn zusje om aan de schone vrouwe te denken. Om in stilte te bidden begaf ik me naar een hoek van de tuin: mijn blik viel toevallig op een struik goudkleurige rozen waar één mooie, heel mooie ontloken roos bij was; ik meende in die roos een beeltenis van de Koningin van de Hemel te zien, ik knielde ervoor neer en, terwijl ik mijn handjes samenvouwde, bad ik tot haar, ontroerd, met tranen in de ogen: “Goede Vrouwe, wat bent u mooi! Mama heeft me gezegd dat u de Koningin van de engelen bent, de Vrouwe van de Hemel, oh hoe zeer wil ik u liefhebben: aan U bied ik me aan om nooit en te nimmer van de wereld te zijn, en wanneer ik groot ben, wil ik non worden!”  Vanaf die dag, zo zal ze schrijven, «voelde mijn hartje een vurige dorst naar zijn God: het verlangen naar God en de gedachte religieuze te worden hebben mij niet meer losgelaten.» Korte tijd later heeft Dora een buitengewone spirituele ervaring die twaalf dagen duurt: «Ik voelde, zo zal ze zeggen, dat ik voor de Hemel geschapen was en dat de dingen van deze aarde mij geen enkel belang inboezemden.» De kleinste details, zoals een grasspriet waar niemand belang aan hecht, worden door haar in ogenschouw genomen en brengen haar tot aanbidding, geknield, ontroerd; de ogen ten hemel geslagen, ontwaart ze de uitnodiging zich naar het Paradijs van de uitverkorenen te begeven.

De borduurkunst

Dora is met haar levendige karakter een heel eenvoudig, spontaan en snel aangedaan meisje. Ze geeft blijk van haar vriendschap en aandacht voor anderen. Ze wordt wel beschreven als «een gezonde, intelligente meid die van mooie dingen houdt die ze graag wil hebben, het op prijs stelt dat ze wordt bemind en die niemand wil mishagen.» Ze speelt graag met haar jongste zusje, Domenichina, maar is het liefst in de tuin en de open lucht en maakt lange wandelingen met haar vader langs de zee onder de felle zon van Bari, en onder de sterrenhemel tijdens de zomernachten. In 1906 treedt ze als leerling toe tot het Instituut van de Zusters Stigmatinessen (de “Arme Dochters van de heilige stigmata van Sint Franciscus van Assisi”, vrouwelijke religieuze congregatie bestemd voor de opvoeding van jonge meisjes). Ze begint naaiwerk te waarderen en brengt veel tijd door op de boorduurwerkplaats, en boekt zoveel vooruitgang in deze kunst dat ze medewerkster wordt van de Zusters van het instituut. Ze treedt toe tot parochieverenigingen voor kinderen en adolescenten, in de naburige kerk die wordt bestierd door paters Dominicanen.

Op tienjarige leeftijd (1911) doet Dora haar eerste Communie, zorgvuldig voorbereid met een eerste Biecht. Tijdens de tien dagen van de voorbereidende retraite, brengt ze lange uren alleen door voor het tabernakel: «Jezus, zo zal ze schrijven, ik voelde me verloren in jou als een grasspriet die in een vuurzee is gegooid!» De nacht die voorafging aan de plechtigheid heeft ze een geheimzinnige droom waarin zuster Teresia van het Kindje Jezus, waar ze nog nooit van gehoord heeft, tegen haar zegt: «Jij zult een non worden zoals ik, “zuster Elia”» en onthult haar dat haar leven heel kort zal zijn, zoals het hare. In het vervolg zal Dora Teresia “mijn zeer geliefde Vriendin in de Hemel” noemen. Die dag maakt Jezus haar duidelijk dat zij een klein slachtoffer zal worden van zijn barmhartige liefde en dat zij in dit ondermaanse veel zal moeten lijden. Voortaan zal Dora dagelijks de communie ontvangen.

In afwachting van haar intreden in een klooster laat Dora zich op 20 april 1914 opnemen in de Dominicaanse Derde Orde, onder de naam Agnes. Twee jaar later werkt ze nog in de stigmata familie en draagt met haar salaris bij aan het levensonderhoud van haar familie, want tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft haar vader de grootste moeite in de behoeften van de zijnen te voorzien. Soms werkt het meisje ’s nachts bij kaarslicht, om op elektriciteit te bezuinigen. Aangetrokken door haar geestelijk leven, vormen de vriendinnen een groep om haar heen en worden tenslotte één hart en één ziel. Domenichina deelt haar liefde voor de Heer; haar relatie met Dora lijkt op de band die Céline had met haar zus, heilige Teresia van Lisieux. Domenichina treedt na Dora in de Karmel in en zal de naam Céline ontvangen.

Dora die aandacht heeft voor de werknemers, en hun families, van de door haar vader geleide onderneming, besteedt in het bijzonder zorg aan de nieuwgeborenen. Ze ziet erop toe dat de arbeiders op zondag naar de Mis gaan, hun werk aan God aanbieden; dat de moeders de Communie ontvangen voor ze bevallen, en hun kinderen laten dopen binnen een week na de geboorte. Wanneer een arbeider is overleden gaat ze naar het kerkhof om op zijn graf te bidden. Haar vader heeft in zijn onderneming een arbeider in dienst gelaten die verlamd was aan zijn bovenste ledematen: als het lunchtijd is brengt Dora hem een kop soep en geeft hem vriendelijk te eten. Ze weet conflicten te sussen en bekommert zich om het heil der zielen, die ze allemaal naar God wil voeren.

Meer dan een preek

Zoals de kleine Teresia denkt Dora aan de missies «in barbaarse windstreken, in het verre Noord- en Zuid-Amerika». Ze begrijpt echter goed dat vertoon van grote werken overbodig zijn, liefde en volledige zelfopoffering zijn veeleer van node. Tijdens de Eerste Wereldoorlog komt het antiklerikalisme tot uiting in maatregelen die bedoeld zijn om de Kerk dwars te liggen. Het klooster van de Dominicanen is gesloten onder voorwendsel van spionage voor Oostenrijk. Bari is inderdaad een grote haven aan de Adriatische Zee, recht tegenover Dalmatië dat destijds van Oostenrijk was. De Zusters Stigmatinessen worden verboden, en overal permitteren godslasteraars zich God te beledigen. Op een avond durft een van hen dit te doen bij de Fracasso’s. Verontwaardig roept Dora uit: «Meneer, in ons huis wordt God niet gelasterd! Als u dat wilt doen, eruit! – Dank u, juffrouw!», antwoordt de ongelukkige. Tegenover een vriend zal hij bekennen: «Dat verwijt sloeg meer aan dan een preek!» Op een andere avond komt een jonge echtgenoot zijn vrouw zoeken die bij de Fracasso’s werkt. «Mama, verklaart Dora, die man is niet in staat van genade!» Kort daarop wordt deze ziek. Er wordt een priester bij geroepen die hem de sacramenten moet toedienen, maar de kwaadaardige houding van de man verplichten hem weer te vertrekken. Achter de deur van de slaapkamer huilt en bidt Dora. Op een gegeven ogenblik merkt ze dat de man iets zoekt: ze komt naderbij, haalt uit haar zak een kruisbeeld en reikt het hem aan. Hij kust de gekruisigde Jezus, doet zonder het te weten het gebaar na van Pranzini voor wie heilige Teresia had gebeden. Een andere keer komt een bejaarde vrouw die alleen woont en niet de minste hygiëne betracht, het huis in. Dora leidt haar naar de tuin en begint haar te kammen, zonder zich te laten afschrikken door de luizen die zij in de haren aantreft. Weldra wordt deze vrouw dood en alleen in haar huis ontdekt. Dora wast haar, kleedt haar aan en maakt haar zo gereed voor de uitvaart.

Haar vriendin Prudenzina merkt op een dag op dat Dora de oorbellen van haar moeder niet meer draagt: «Wat heb je ermee gedaan? vraagt ze. – Ik heb ze aan een arm meisje gegeven dat moet gaan trouwen. Ik heb er geen meer nodig want ik ga in het klooster.» Als knap jong meisje trekt Dora de aandacht van de jongelieden. In gevoelige bewoordingen verklaart een van hen haar zijn liefde; ze antwoordt: «Morgen komen we elkaar tegen in de San Gaetano-kerk.» Nadat hij de communie heeft ontvangen staat de jongeman op Dora te wachten; zij zegt tegen hem: «Denk niet meer aan mij, ik ben geheel van de Heer! Ik kan je helpen met mijn gebed…» Tegenover Domenichina zal hij, wanneer Dora intreedt in de Karmel, verklaren: «Zeg tegen je zus dat haar hulp en haar gebeden mij meer goed hebben gedaan dan haar afwezigheid aan mijn zijde me verdriet doet.» Dora droomt inderdaad van de Carmel. Ze verneemt dat er in Bari zojuist een Karmel is gesticht die aan Sint Jozef is gewijd. Eind 1917 wordt een jezuïetenpater haar biechtvader. Een jaar later wijst hij haar, evenals een van haar vriendinnen, op de Karmel. De beide meisjes brengen er een eerste bezoek in december 1918. Het jaar daarop stort Dora zich op een langdurige en intensieve geestelijke voorbereiding met het oog op een intreden in het klooster. Op 8 april 1920 gaat ze er eindelijk heen met één ding duidelijk voor ogen: «Ik wil heilige worden, een grote heilige… En dat wil ik snel worden!» Zich los maken van de haren gaat niet zonder «heel wat in het geheim gevoerde strijd». Het vaarwel aan de haren is aangrijpend: «Vaarwel, mijn huis, nest van vrede en liefde… Vaarwel voor altijd, ik laat je over aan mijn God… Ik vlieg naar de Karmel. Vaarwel, moederlief, geweldig voorbeeld. Vaarwel, geboorteplek, mijn zo dierbare bakermat van liefde… Vaarwel voor altijd aan alles en iedereen.»

Enthousiasme voor God

Het enthousiasme van Dora is geen dwaasheid maar navolging van heilige Paulus die zei: Wat winst voor mij was ben ik om Christus gaan beschouwen als verlies… Om Hem heb ik alles prijsgegeven… Alleen dit: vergetend wat achter me ligt, mij uitstrekkend naar wat voor me ligt, storm ik af op het doel: de prijs van Gods hemelse roeping (Fil 3, 7-8, 13-14). Het gaat om een radicaal antwoord op de zorgzame liefde van God. In een tekst die is gepubliceerd met goedkeuring van Paus Franciscus, schrijft Paus Emeritus Benedictus XVI: «God is voor ons mens geworden. Het schepsel mens is zijn hart zo dierbaar dat hij er één mee is geworden en aldus heel concreet is opgenomen in zijn geschiedenis. Hij spreekt met ons, Hij leeft met ons, Hij lijdt met ons en heeft de dood op zich genomen om ons te redden» (11 april 2019). De contemplatieve religieuzen beantwoorden deze liefde door alles te verlaten en voorrang te geven aan de intieme relatie met God; hierin bewijzen ze de maatschappij zelf een zeer kostbare dienst. Want «God is de fundamentele werkelijkheid; wie God verbant uit zijn gezichtsveld vervalst het concept “werkelijkheid” en kan bij gevolg slechts uitkomen op dwaalwegen en destructieve handelwijzen» (Benedictus XVI, 13 mei 2007).  Door de navolging van de kuise, arme en gehoorzame Christus, geheel en al de heerlijkheid van zijn Vader toegewijd, geven de contemplatieven te kennen dat God en de dingen die gaan komen op de eerste plaats staan; zij maken in zekere zin de onzichtbare werkelijkheden waarvoor ze geschapen zijn zichtbaar voor de mensen. Door hun gebed en de offergave van zichzelf laten ze op de wereld de noodzakelijke genaden neerdalen voor eenieder die het eeuwig heil wil bereiken.

Dichte duisternis

Dora weet dat de Karmel een berg is die ze moet beklimmen in het zweet haars aanschijns; ze schrijft: «Ik ben naar de Karmel gekomen om me te verbergen, om verborgen in God te leven, alles en ook mezelf te vergeten.» De eerste dagen zingt alles in haar hart, maar daarna, wordt ze geheel onvoorbereid door de duisternis omhuld: «Alles was dichte duisternis voor mijn geest», zal ze schrijven. De Karmel lijkt voor haar op een woestijn. Ze kan er niet vertrouwelijk over spreken met de Priorin die haar niet begrijpt en er zelfs toe komt tegen haar te zeggen: «Jouw roeping was een vergissing.» Tussen haar en de andere zusters hangt ook een waas van onbegrip. «Toen ik intrad in de Karmel, zo zal ze schrijven in een gedicht, heeft zich een heel dichte waas opgetrokken, het was alsof ik was verbannen: ik was verstoken van genegenheid en vond niet eens een schuilhoek voor mijn hart. Lange uren bracht ik door zonder te worden begrepen, zonder ander verweer dan te zwijgen. Van mijn vurig hart spatten vonken, maar ik moest die liefde doven.» Toch laat zuster Elia di San Clemente, wat haar nieuwe naam is, haar liefdeszang , «in zoete overgave», opstijgen naar de Heer. Dan begint de zon opnieuw te schijnen: «Als om mij te zuiveren overvalt de liefde mij met zachtheid; die barmhartige liefde doordringt me, zuivert me, vernieuwt me, en ik voel hoe ik erdoor verteerd word. Ik zou duizend harten willen hebben om de Echtgenoot te beminnen en duizend talen beheersen om zijn schoonheid te bezingen!»

Zuster Elia legt haar tijdelijke geloften af op 4 december 1921. In 1922 schrijft ze: «Jezus is altijd dichtbij me. Hij kent me goed en weet dat ik van Hem houd, zelfs zonder dat ik het Hem zeg; Hij volgt me overal waar ik heen ga, zonder dat het mij stoort; Hij denkt altijd aan mij, Hij houdt van mij… Ik dorst naar God, dat oneindig wezen dat als enige de onsterfelijke ziel tevreden kan stellen. Ik voel in mij de kortstondigheid van het leven en mijn hoop is gevestigd op God die de onveranderlijke en eeuwige waarheid is.» Ze schrijft aan haar moeder: «Al gaat alles voorbij, God alleen blijft voor de ziel die Hem is trouw geweest. Laat de anderen zich maar moe maken met het verzamelen van vergankelijke bezittingen; wij zoeken de eeuwige die nooit voorbijgaan!»

In de lente van 1923 benoemt de Priorin zuster Elia als lerares werktuiglijk borduren; het pensionaat voor jonge meisjes naast de Karmel bezit inderdaad een weefgetouw. Met grote vreugde deelt zuster Elia met haar jonge leerlingen haar stralende liefde voor Christus en hun enthousiasme is er het antwoord op. Maar er treedt ook onbegrip op, te wijten aan wantrouwen, jaloezie en afgunst. De directrice van het pensionaat, een zuster met een autoritair en streng karakter, kan geen goedkeuring opbrengen voor de manier van doen van zuster Elia, vol van goedheid en vriendelijkheid jegens haar leerlingen. Na twee jaar stuurt zij haar terug naar het klooster. Zuster Elia brengt daar dan een groot deel van haar dagen in haar cel door, met naaiwerk dat haar is toevertrouwd. Tijdens deze beproeving krijgt ze veel troost van Pater Elia di San Ambrosio, Procureur-Generaal van de Orde der Karmelieten die haar heeft leren kennen bij gelegenheid van een bezoek aan de San Giuseppe Karmel. Aan haar geestelijk leidsman zal ze schrijven: «De beproeving die de Heer mij heeft willen bezorgen tijdens mijn verblijf onder de leerlingen is een van die smarten waar men niet om kan lachen, maar ik erken dat de Goede God altijd mijn kleinheid heeft gezien en mij in zijn armen heeft ondersteund; in de donkerste uren, toen de smartelijke verbanning voelbaar werd in mijn ziel, heb ik uit God de kracht geput altijd te zwijgen onder de sluier van een glimlach…»

Ver van het applaus

Op 8 december 1924 legt ze de gelofte «om altijd het volmaaktste te doen» af, die haar verplicht ieder ogenblik te kiezen voor wat zij acht God het meest te behagen. Ze schrijft vervolgens de acte van offerande aan de Barmhartige Liefde die gemaakt werd door Teresia van het Kind Jezus. Er bestaat een nauwe band van affiniteit tussen zuster Elia en de heilige van Lisieux: de boodschap van de kleine weg van eenvoud en liefde, die in De geschiedenis van een ziel staat, had overigens in haar het vuur van haar roeping doen ontbranden. Beiden willen beminnen, zich als slachtoffers aanbieden aan de liefde, dat wil zeggen de goddelijke liefde in haar, op alle mogelijke manieren tot uiting te laten komen, en voortgaan in volledig vertrouwen op God. «Maak, o mijn God, schrijft zuster Elia, dat het werk van mijn ziel wordt gedaan in de schaduw, ver van het applaus; dat het plaats vindt zonder dat mijn arme ik er weet van heeft, opdat Gij het aanvaardt, o mijn God… Ik heb begrepen dat het niet nodig was grootse werken te verrichten om de zielen naar God te voeren; het is inderdaad de volledige offergave van mezelf die zich in stilte voltrekt, die door de goede Jezus wordt gevraagd… In de eenzaamheid van mijn hart kan ik een oneindig aantal zielen redden.»

Op 11 februari 1925 legt zuster Elia haar eeuwige geloften af. Aan het eind van het jaar daarna treedt een aanhoudende en hevige hoofdpijn aan het licht die ze haar lieve “kleine broertje” noemt: «Mijn broertje, zo schrijft ze aan haar biechtvader, staat me niet toe lange vertogen te houden en nog minder die aan te horen. Zoals u ziet draait alles erop uit mij meer en meer van alles te isoleren om me ertoe te brengen uitsluitend in God te leven. Niets verstoort de vrede in mijn ziel… Nee, eerwaarde Vader, ik heb er geen spijt van dat ik me aan de Heer heb gewijd als slachtoffer.» Die hoofdpijn is in feite het begin van een hersenontsteking. Zuster Elia wordt in 1927 benoemd tot sacristiemeesteres en brengt de laatste maanden van haar leven door met het schrijven van gedichten voor de Echtgenoot die aanwezig is in de Eucharistie. Haar Geliefde behagen maakt haar gelukkig, zoals ze  schrijft aan de haren die zich over haar ongerust maken. Heel kort, bijna onopvallend, wordt haar ziekte afgedaan als een eenvoudig griepje. De communauteit begrijpt de ernst van haar toestand pas als zuster Elia in coma raakt. De zon schijnt wanneer het lieve tortelduifje, zoals ze zichzelf zo vaak heeft genoemd, zich losmaakt van deze wereld, om twaalf uur ’s middags, de dag van Kerstmis, 25 december 1927.

Naar het voorbeeld van Teresia van Lisieux had ze verklaard: «Wanneer de kleine Elia in de oceaan van de eeuwigheid zal zijn ondergedompeld, zal ze haar missie tot een goed einde gaan brengen… Ja, ik geloof dat het allemaal begint als we eenmaal het graf voorbij zijn: mijn missie zal eruit bestaan te waken over de noviciaten en tegen jonge harten te zeggen dat ze zich zonder voorbehoud in dienst van de Heer moeten stellen… hun jeugdige krachten geheel en al moeten inzetten en zich van zichzelf moeten ontdoen om zielen te winnen voor Jezus. Ik zal zielen zoeken om ze op de zee van de barmhartige Liefde te werpen, zielen van zondaars, maar vooral, van priesters en religieuzen.»

Laten wij in onze geseculariseerde, materialistische, atheïstische wereld de zalige zuster Elia vragen ons te helpen getuigen van het wezenlijke, van God, uiteindelijk doel van al wat bestaat. 

Dom Antoine Marie osb

Per a publicar la carta de l'Abadia de Sant Josep de Clairval en una revista, periòdic, etc. o posar-la en una pàgina web, es necessita autorització, que podeu demanar per correu electrònic o bé se'ns ha de demanar per mitjà de: https://www.clairval.com.