|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] [Esta carta, em Português] |
25 de desembre de 2001 Kerstmis |
Francisco Marto wordt geboren op 11 juni 1908 en zijn zusje Jacintha op l0 maart 1810. Hun nichtje Lucia die samen met hen de Heilige Maagd zal zien is geboren op 22 maart 1907. Alle drie komen ze uit een gehucht, Aljustrel geheten, dichtbij Fatima, in het midden van Portugal. In het huisgezin van de familie Marto ademt men een christelijke sfeer die is gegrondvest op een sterk natuurlijk fatsoensbesef. Waarheidsliefde liegen doe je niet is een fundamentele regel die met zorg in acht wordt genomen. De zuiverheid liefhebben is nog een onderscheidend kenmerk van het gezin: vermaak, woordgebruik, bepaalde houdingen, alles is fatsoenlijk, fijn en zuiver. Christelijke vroomheid en gebed, de zondagsmis bijwonen, het ontvangen van de sacramenten zijn heel gewoon.
De boeren van Aljustrel zijn arm en leven van wat hun rotsachtige grond en hun schapen opleveren. Lucia, Francisco en Jacintha hebben de gewoonte om samen hun kudden te weiden en bedenken daarbij spelletjes zonder hun waakzaamheid te verliezen. Op een lentedag in 1916 verschijnt hun een engel; het hoofd tot op de grond buigend zegt hij tot driemaal toe: «Mijn God, ik geloof, aanbid, hoop en bemin U ! Ik vraag U vergiffenis voor hen die niet geloven, niet aanbidden, niet hopen en U niet beminnen!» Tijdens een tweede verschijning, in de zomer, beveelt de engel hun aan God «gebeden en offers» aan te bieden. In september komt hij terug en houdt een kelk in de handen met erboven een Hostie waaruit druppels bloed vloeien. De engel knielt neer samen met de kinderen en laat hen driemaal herhalen: «Allerheiligste Drie-eenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, ik aanbid U diep en offer U op het allerkostbaarst Lichaam, Bloed, Ziel en Godheid van Jezus Christus, tegenwoordig in alle heiligdommen van de aarde, tot eerherstel voor de versmadingen, heiligschennissen en onverschilligheid waardoor Hij beledigd wordt. Om de oneindige verdiensten van Zijn Allerheiligst Hart en het Onbevlekt Hart van Maria vraag ik U de bekering van de arme zondaars».
Door de oneindige verdiensten van zijn Heilig Hart en door de bemiddeling van het Onbevlekt Hart van Maria, vraag ik U om de inkeer van de zondaars». Op 13 mei 1917 brengen Lucia, Francisco en Jacintha hun schapen naar een plek, Cova da Iria genaamd. Het is twaalf uur en de lucht is helder. Plotseling doorklieft een lichtflits het hemelruim. De kinderen denken dat er onweer op komst is en drijven de schapen diep in het dal. Daar staat voor hen een jonge vrouw van een buitengewone schoonheid, een en al licht, gekleed in een lange witte jurk en een sluier die reikt tot de voeten. Ze staat op een lichte wolk vlak naast een groene eik. Ze lijkt een jaar of achttien. Lucia vraagt haar: «Waar bent u vandaan, mevrouw? Ik ben van de Hemel. En wat wenst u van ons? Ik ben gekomen om jullie te vragen zesmaal achtereen hier te komen, op dezelfde tijd, de 13e van iedere maand. Daarna zal ik jullie zeggen wie ik ben en wat ik van jullie verlang. U komt uit de Hemel en ga ik ook naar de Hemel? Ja, daar ga jij naartoe. En Jacintha? Zij ook. En Francisco? Hij ook; hij moet wel zijn rozenhoedjes bidden».
Wie zal ons het geluk laten zien? (Ps 4, 7)
Na de kinderen te hebben gesterkt door de grootse belofte van de hemel, voert de Vrouwe hen binnen in het mysterie van de Verlossing en vraagt hen in allerfijnste bewoordingen daaraan deel te nemen: «Willen jullie je aan God geven om een offer te brengen en gaarne alle pijn aanvaarden die Hij jullie zal mogen doen lijden ter vergeving van de zonden, om de godslasteringen evenals alle beledigingen die het Onbevlekt Hart van Maria worden aangedaan weer goed te maken? Ja, dat willen wij! antwoordt Lucia. Jullie zullen veel te lijden krijgen maar Gods genade zal bij jullie zijn en jullie altijd te hulp komen». Al sprekende opent de Verschijning de handen en dit gebaar verspreidt over de zieners een bundel van mysterieus licht dat hun zielen binnendringt en hen zichzelf in God laat zien.
Deze genade waardoor God zich heeft gevoegd bij de drie kinderen in het diepst van henzelf brengt Francisco in verrukking. Door een verbazingwekkend mysterie maakt God zich aan hem bekend als zijnde «bedroefd» vanwege de zonden van de mensen. In deze jongen van amper negen jaar komt dan een radicale ommekeer tot stand. Op het eerste gezicht lijkt hij minder begunstigd dan de andere twee kinderen. Lucia ziet Onze-Lieve-Vrouw en spreekt met Haar; Jacintha ziet haar en hoort haar, maar spreekt niet; Francisco ziet haar alleen, maar hoort haar niet en spreekt niet met Haar. Hij besluit echter tot een intens geestelijk leven over te gaan. Hoewel hij weet dat zijn intrede in de Hemel wordt beïnvloed door het bidden van veel rozenhoedjes, leeft hij niet minder voort in een wonderbaarlijke staat van rust en vertrouwen. Hij gaat iedere dag twee en soms zelfs meer rozenkransen bidden. Zijn vroomheid is verre van een mechanisch herhalen van gebeden van de rozenkrans maar dompelt hem in de gebruikelijke staat van oratio. Zijn voornaamste zorg is Onze-Lieve-Heer gezelschap houden en Hem troosten. Op een nacht hoort zijn vader hem snikken: «Ik denk aan Jezus die zo bedroefd is vanwege de zonden die men tegen Hem begaat», vertrouwt Francisco hem toe. Op de vraag van Lucia: «Wat zou je liefst willen: Onze-Lieve-Heer troosten of de zondaars bekeren zodat de zielen niet naar de hel gaan?», antwoordt hij: «Ik troost liever Onze-Lieve-Heer, maar daarna wil ik de zondaars bekeren zodat ze Hem niet meer beledigen».
De parabel van de Verloren Zoon onthult ons dat het drama van de zonde niet alleen dat van een zoon is die zich verwijdert van het ouderlijk huis, maar ook de tragedie van de vader die onder die verwijdering lijdt. God bevindt zich mysterievol in deze situatie wanneer wij zonden begaan. In onze menselijke taal zeggen wij dan dat God «lijdt» onder onze verwijdering. De zielen die zijn vervuld van een zeer intense godsliefde zijn bezorgd om de gevolgen van de zonde in het Hart van God die zij willen «troosten» Dat schijnt Francisco's geval te zijn geweest. De kleine ziener die, wat de verschijningen betreft, het minst begunstigd schijnt te zijn geweest heeft de hoogste toppen van de christelijke spiritualiteit bereikt.
De uitwerking van de verschijningen op Jacintha blijkt vooral na 13 juli. Op die dag laat Onze-Lieve-Vrouw aan de drie kinderen de hel zien. Lucia zal daarover schrijven: «Zij liet ons een oceaan van vuur zien... en ondergedompeld in dat vuur de demonen en de zielen als zwarte gloeiende doorzichtige kolen... temidden van geschreeuw en gejammer van smart en wanhoop die angstaanjagend waren en deden beven van schrik». De Heilige Maagd vraagt dat zij dit visioen voor zich houden. Zij zal Lucia pas in 1941 toestaan het te openbaren. Jacintha houdt er een indruk aan over die haar voor het leven tekent. Vanaf die dag toont ze zich zeer bezorgd om de arme zielen die in de hel terecht komen. Ze gaat vaak op een steen of op de grond zitten en zegt dan diep peinzend: «O, de hel! Wat een verdriet heb ik om de zielen die naar de hel gaan!» Het blijft in haar geval echter niet bij een vruchteloos verdriet maar, bewogen door een zeer verheven naastenliefde, bidt ze en offert zich heldhaftig op voor hen die gevaar lopen zich te verliezen.
Een pijnlijke realiteit
De voorstanders van de antiklerikale politiek in Portugal ageren tegen de gebeurtenissen in Aljustrel. Het hoofd van het arrondissement van Vila Nova de Ourém waaronder het gehucht valt is een bekrompen man. Op 13 augustus begeeft hij zich naar Fatima en voert de drie kinderen via een list naar Ourém. De zienertjes zijn hevig ontsteld dat ze niet op de afspraak met de Heilige Maagd kunnen zijn. Ze bieden Onze-Lieve-Heer dit grote offer aan. Wanneer ze worden ondervraagd over de verschijningen, vertellen ze wat ze hebben gezien zonder het geheim prijs te geven. Men belooft hen gouden bergen maar ze laten zich nergens door imponeren. Als laatste middel voert de administrator de kinderen naar het gevang en zegt: «Als jullie nog lang treuzelen met spreken laten we jullie in de olie bakken». En vervolgens tegen Jacintha: «Zeg het geheim dat je beweert te hebben ontvangen. Ik mag het niet. Mag je niet? Welnu, ik weet wel iets waardoor je wel mag!». Jacintha wordt meegenomen door een gendarme. Na een paar minuten richt de administrator zich tot Francisco: «Zo, je zus bakt in de olie!. . En nu jij! Zeg mij je geheim. Ik mag het tegen niemand zeggen». En hij wordt eveneens meegenomen. Dan is het de beurt aan Lucia. In werkelijkheid is het maar komedie; Lucia zal later echter bekennen: «Ik dacht dat het ernst was en dat ik zou sterven. Maar ik was niet bang en ik beval me aan aan de Heilige Maagd». Een dergelijke moed bij kinderen is een blijk van de bovennatuurlijke tussenkomst van God die deze kracht schenkt.
Op 13 september bevestigt de Heilige Maagd haar belofte een groot wonder te verrichten op 13 oktober. Op die dag maakt de Vrouwe haar naam bekend: «Ik ben Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. Ik verlang dat men hier een kapel te mijner ere bouwt en dat men doorgaat met iedere dag de rozenkrans te bidden». De menigte wordt geschat op 50.000 personen. Aan het eind van de verschijning begint de zon te dansen, allerlei kleuren uit te stralen en lijkt vervolgens zigzag op de menigte in te springen en neemt tenslotte weer haar plaats in, een wonder dat aan de verschijningen krediet verleent. De daarop volgende dagen worden de kleintjes belaagd door allerlei soorten mensen met een eindeloze reeks van ondervragingen. Zoals de Heilige Maagd hen had aanbevolen, bieden ze hun lijden aan God aan. Om de zondaars te redden kunnen ze geen offers genoeg brengen.
«Wat een prachtig licht!»
Jacintha wordt ook door de epidemie getroffen. Van een nukkig, fijngevoelig meisje dat verzot is op spelen en dansen is ze veranderd in een geduldig, krachtdadig en ten opzichte van haar lijden hard kind. Ze is echter niet nors. Terwijl ze de lammeren hoedt of bloemen plukt, zingt ze, op geïmproviseerde wijsjes: «Zoet Hart van Maria, wees mijn heil! Onbevlekt Hart van Maria, bekeer de zondaars, behoed hun zielen voor de hel». Voor de Paus koestert ze een bijzondere liefde. Bij de verschijning op 13 juli 1917 had de Heilige Maagd gezegd: «De Heilige Vader zal veel te lijden krijgen». Enige tijd later krijgt Jacintha twee bijzondere openbaringen. Op een dag zegt ze tegen Lucia: «Ik heb de Heilige Vader gezien, in een zeer groot huis, geknield voor een tafel, het hoofd in de handen en hij huilde. Buiten waren er heel veel mensen. Sommigen gooiden stenen naar hem, anderen wierpen hem beledigingen naar het hoofd en zeiden lelijke dingen tegen hem. Arme Heilige Vader! We moeten veel voor hem bidden!» Een andere keer ziet ze de Paus bidden met een menigte voor het Onbevlekt Hart van Maria. Deze onthullingen maken Jacintha bijzonder vurig tijdens haar van liefde vervulde gebeden voor de Heilige Vader. Paus Johannes Paulus II, die beseft dat ze hem persoonlijk hebben gebaat, heeft uiting gegeven aan zijn erkentelijkheid jegens Jacintha in zijn preek tijdens de mis van de zaligverklaring: «Ik wil nogmaals hulde brengen aan de goedheid van de Heer jegens mij, toen ik op 13 mei 1981 hard werd geslagen en van de dood werd gered. Ik wil eveneens mijn erkentelijkheid betuigen jegens de zalige Jacintha voor de offers en de gebeden voor de Heilige Vader die zij zo zeer had zien lijden».
«Het is zo heerlijk om bij Hem te zijn!»
Ze wordt naar het ziekenhuis van Vila Nova de Ourém vervoerd. Gescheiden te worden van Lucia vindt ze het allerergst want alleen haar nichtje is in staat haar te begrijpen. Er is een fistel in haar linkerzij opengegaan. «Zeg tegen niemand dat de wond mij pijn doet, vraagt ze in vertrouwen aan Lucia die haar is komen opzoeken. Zeg tegen Jezus in het Tabernakel dat ik veel van Hem houd». Op een dag vertelt ze aan Lucia: «De Heilige Maagd heeft me aangekondigd dat ik naar Lissabon, naar een ander ziekenhuis ga. Ik zal je niet meer weerzien en de familie ook niet. Na veel te hebben geleden zal ik alleen sterven». Ze lijdt zeer onder dat vooruitzicht: «Wat maakt het je uit, merkt Lucia op, als de Heilige Maagd je komt halen! Ja, dat is waar. Maar op sommige momenten vergeet ik dat Zij me zal komen halen om me met Haar mee te nemen».
Jacintha wordt overgebracht naar Lissabon voor een chirurgische ingreep die nog pijnlijker is doordat de zieke zo zwak is dat ze een algehele anesthesie niet kan verdragen. Wanneer de operatie achter de rug is zijn het de verbanden die het kind de vreselijkste pijn bezorgen. De Allerheiligste Maagd komt haar opzoeken en neemt al haar pijnen weg. Het gezicht van Maria ziet er heel droef uit: «De zonden die de meeste zielen verloren doen gaan zijn de zonden van het vlees, vertrouwt ze haar uitverkorene toe. Men moet de zonde opgeven, niet in de zonde volharden, zoals men tot nu toe gedaan heeft. De mensen moeten hoognodig zeer veel penitentie doen».
Enkele dagen na de operatie doen zich een paar complicaties voor. Op de avond van 20 februari 1920 biecht Jacintha; de priester denkt dat hij tot de volgende ochtend kan wachten om haar de Heilige Eucharistie te brengen. Dezelfde avond echter, tegen half elf, blaast ze zacht de laatste adem uit.
Nog een tijdje
Bij die gelegenheid herinnerde de Paus ons eraan dat «God verlangt dat niemand verloren gaat; daarom heeft Hij tweeduizend jaar geleden zijn Zoon naar de aarde gezonden om te zoeken en te redden wat verloren is (Lc 19, 10). Hij heeft ons gered door zijn dood aan het kruis. Laat niemand maken dat dit Kruis vergeefs was!... In haar moederlijke bezorgdheid is de Allerheiligste Maagd hier in Fatima gekomen om aan de mensen te vragen «God , Onze Heer die al zo zwaar beledigd is niet meer te beledigen». De smart van een moeder noodzaakt haar te spreken; het lot van haar kinderen staat op het spel. Vandaar dat ze aan de herderskinderen vraagt: «Bid, bid veel en breng offers voor de zondaars; zovele zielen eindigen in de hel omdat niemand bidt en offers voor hen brengt»».
Deze oproep van Onze-Lieve-Vrouw is gericht aan ieder van ons. Op 20 april 1943 maakte Lucia de bisschop van Leiria duidelijk welke penitenties God van zijn kinderen verwacht: «De Goede God doet het verdriet te zien dat zo'n gering aantal zielen in staat van genade verkeert en genegen is zich het nodige te ontzeggen om zijn Wet in acht te nemen. En penitentie is juist hetgeen Hij nu eist, het is het offer dat ieder zich moet opleggen teneinde een gerecht leven in overeenstemming met zijn Wet te leiden». Ter versterving, zo vervolgt de boodschap, wil God slechts dat we eenvoudig en eerlijk onze dagelijkse taken volbrengen en onze zorgen en lasten aanvaarden; en Hij wenst dat deze weg duidelijk wordt getoond aan de zielen, want velen verbeelden zich dat penitentie zware boetedoening betekent en, daar ze noch de kracht noch de edelmoedigheid bezitten deze op zich te nemen, zijn ze licht ontmoedigd en vervallen in een leven van onverschilligheid en van zonde».
Met behulp van de genade kan eenieder dit zeer eenvoudig programma van penitentie ten uitvoer brengen, via de dagelijkse plicht van staat waarbij de nodige kracht wordt geput uit het bidden en overdenken van de rozenkrans. Dat vragen wij voor u aan het Onbevlekt Hart van Maria en aan de Heilige Jozef.